ECLI:NL:RBAMS:2014:265

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
13-994038-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrift in asbestinspectie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrift. De verdachte, werkzaam als analist bij een inspectiebedrijf, heeft in de periode van 30 november 2007 tot en met 3 januari 2008 een inspectierapport opgesteld waarin hij ten onrechte concludeerde dat een ruimte vrij was van visueel waarneembare asbesthoudende materialen. Dit rapport was van groot belang, omdat het als bewijs diende dat het gebouw veilig betreden kon worden zonder beschermende maatregelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, opzettelijk een vals rapport heeft opgemaakt, terwijl er wel degelijk asbest aanwezig was in de geïnspecteerde ruimtes. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de bevindingen van de Arbeidsinspectie in haar oordeel meegenomen. De verdachte heeft verklaard dat hij het rapport naar waarheid heeft opgesteld, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaring ongeloofwaardig was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van valsheid in geschrift en hem een taakstraf van 120 uren opgelegd, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, gezien de risico's voor de gezondheid die asbest met zich meebrengt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994038-09 (Promis)
Datum uitspraak: 15 januari 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1964] te [plaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 15 april 2009 en 25 april 2012 (regiezittingen) en 9 en 17 december 2013 (inhoudelijke behandeling) en 15 januari 2014 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. E.C. Visser en S. Pieters en van wat de door verdachte uitdrukkelijk gemachtigde raadsman mr. E. Manders naar voren heeft gebracht. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van wat de getuige [getuige 1] heeft verklaard.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is, na wijziging op de zitting van 9 december 2013, kort samengevat ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging valselijk opmaken van een inspectierapport in de periode van 30 november 2007 tot en met 3 januari 2008.
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officieren van justitie zijn ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding [1]
4.1.1
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[bedrijf A] (hierna: [bedrijf A]) is in 2007 met het bedrijf [bedrijf B] te Amsterdam (hierna: [bedrijf B]) een overeenkomst voor aanneming van werk aangegaan. Op grond daarvan had [bedrijf A] met betrekking tot het project “[project A]” te Amsterdam de opdracht een door [bedrijf B] opgesteld sloopplan uit te voeren. [2] Dit kwam in grote lijnen neer op het saneren van het asbest, het slopen van zes flats en het bouwrijp maken van het terrein.
[bedrijf A] heeft de asbestsanering aan [bedrijf C] (hierna [bedrijf C]) uitbesteed. De saneringswerkzaamheden hebben plaats gehad onder toezicht van [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]), in dienst van [bedrijf C] en ter plaatse werkzaam als Deskundige Toezichthouder Asbest (DTA-er). [3]
Met betrekking tot de zesde flat (hierna: [flat A]; genoemd naar de [straat]) heeft [bedrijf D] (hierna: [bedrijf D]) twee rapporten [4] opgesteld betreffende asbestinventarisatie voorafgaand aan sloop en/of verbouwing en haar bevindingen aangevuld naar aanleiding van een zogenaamde “warme schouw”. [5]
[bedrijf C] heeft aan [bedrijf E] (hierna: [bedrijf E]) de opdracht tot inspectie na verwijdering van de aanwezige asbesthoudende materialen verstrekt. Verdachte, in 2007 als analist werkzaam bij [bedrijf E], [6] heeft deze opdracht in de periode van 30 november 2007 tot en met 21 december 2007 namens [bedrijf E] uitgevoerd.
Verdachte heeft onder meer een “rapportage visuele inspectie” d.d. 3 januari 2008 opgesteld met daarin als conclusie, naar aanleiding van een inspectie op 21 december 2007, dat
"op grond van de bevindingen van deze visuele inspectie wordt geconcludeerd dat de geïnspecteerde ruimte of oppervlakte WEL vrij is van visueel waarneembare asbestverdachte materialen". [7]
Op 17 januari 2008 heeft de inspecteur van de Arbeidsinspectie [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) het bouwterrein van de [flat A] bezocht voor een controle op de asbestsanering. In zijn verslag naar aanleiding van deze controle heeft [persoon 1] vermeld dat hij op diverse balkons van de [flat A] materiaalresten zag liggen die hij “overduidelijk herkende” als asbesthoudend. Hij heeft naar aanleiding van deze controle de onmiddellijke stillegging van de werkzaamheden aan deze flat bevolen. [8]
Naar aanleiding van de bevindingen van [persoon 1] hebben stadsdeel [stadsdeel] en [flat A] aan [bedrijf F] (hierna: [bedrijf F]) de opdracht tot een asbestonderzoek, resp. volledige asbestinventarisatie van de [flat A] verstrekt. [bedrijf F] is vervolgens, zoals valt af te leiden uit zijn rapporten d.d. 25 januari 2008 en 1 februari 2008, tot de conclusie gekomen dat zich op diverse locaties in de [flat A] asbesthoudend materiaal bevond. [9]
4.1.2
De rol van verdachte
Verdachte wordt verweten dat hij de rapportage visuele inspectie valselijk heeft opgemaakt, omdat hij daarin heeft geconcludeerd dat de door hem geïnspecteerde ruimtes vrij van visueel waarneembare asbestverdachte materialen waren, terwijl dat niet het geval was. Verdachte heeft meermalen bij de politie verklaard dat op het moment van zijn visuele inspectie op 21 december 2007 in de door hem gecontroleerde ruimtes geen asbest aanwezig was en dat hij het rapport visuele inspectie naar waarheid heeft opgemaakt.
In het bijzonder liggen aan de rechtbank de vragen ter beantwoording voor of vast staat dat op het moment dat verdachte zijn rapport op 21 december 2007 opmaakte, asbesthoudende materialen aanwezig waren op locaties in de [flat A] die hij had geïnspecteerd of had moeten inspecteren en, zo ja, of hij opzettelijk in strijd met de waarheid in zijn rapport heeft geconcludeerd dat dit niet het geval was.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit. Zij voeren daartoe het volgende aan.
Verdachte heeft op 21 december 2007 in 54 minuten een visuele inspectie van het hele gebouw ([flat A]) uitgevoerd en daarvan een rapport opgemaakt. Hij concludeert daarin dat
“de geïnspecteerde ruimte WEL vrij is van visueel waarneembare asbestverdachte materialen”. De rapportage is ook ondertekend door [medeverdachte], die als DTA-er verantwoordelijk was voor de gang van zaken op het sloopterrein inzake de asbestverwijdering. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij verantwoordelijk voor de inhoud van de voornoemde rapportage is en dat hij het ‘gewoon fout heeft gedaan’.
Uit het proces-verbaal dat is opgemaakt door [persoon 1], blijkt dat de conclusie uit de rapportage visuele inspectie, opgemaakt door verdachte, niet juist kan zijn. [persoon 1] heeft immers op diverse plekken visueel waarneembaar asbest aangetroffen. Deze constatering wordt onderschreven door de onderzoekresultaten in het rapport van [bedrijf F].
Uit de verklaring van getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) blijkt dat de asbestsanering op 21 december 2007 nog lang niet klaar was en dat hij na Oud en Nieuw nog in de [flat A] aanwezig is geweest om asbest op te ruimen. Getuige [getuige 3] ondersteunt de verklaring van [getuige 2] in die zin dat hij heeft verklaard dat hij op 21 december 2007 de hele dag heeft gewerkt om asbestpijpen op het dak te verwijderen. Op grond van deze verklaringen kan worden bewezen dat tijdens de visuele inspectie door verdachte wel degelijk visueel waarneembaar asbest aanwezig was.
Voorts waren de asbestpijpen die op 17 januari 2008 op de balkons zijn aangetroffen, reeds vermeld in het asbestinventarisatierapport van [bedrijf D], dat een opsomming van de in de [flat A] aanwezige asbesttoepassingen bevatte. Verdachte wist dus van de aanwezigheid van die toepassingen. Verdachte kan deze niet over het hoofd hebben gezien, gelet op de situatie ter plaatse, zoals deze blijkt uit de foto’s die zich in het dossier bevinden. Het is dan ook volstrekt onaannemelijk dat de rapportage visuele inspectie per ongeluk fout is opgemaakt. Verdachte heeft dus doelbewust een vals rapport opgemaakt.
Het rapport is een geschrift met een bewijsbestemming; het dient als bewijs dat een gebouw vrij van asbest is en dus zonder beschermende maatregelen betreden kan worden. Dat men die betekenis ook daadwerkelijk aan dat document toekent, blijkt ook uit de verklaring van [medeverdachte]:
“deze flat is geheel vrij van asbest en is vrijgegeven door [bedrijf E]”.
Verdachte had het oogmerk dat anderen dit vals opgemaakte document als echt en onvervalst zouden gebruiken. Hij wist immers dat het gevolg van de conclusie uit zijn rapport was dat de slopers aan de slag zouden gaan.
Tot slot kan worden bewezen dat verdachte dit feit samen met [medeverdachte] heeft gepleegd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het plegen van valsheid in geschrifte. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er was geen sprake van een algehele eindinspectie. Daartoe heeft [bedrijf E] immers geen opdracht gekregen. Het einddoel van een visuele inspectie is vast te stellen of het geïnspecteerde gebied kan worden betreden zonder gebruik van beschermende middelen. Daarnaast hebben in de [flat A] in de periode tussen de inspectie op 21 december 2007 en het bezoek van [persoon 1] op 17 januari 2008 werkzaamheden plaatsgevonden, zo blijkt uit de verklaringen van [getuige 2] en [medeverdachte].
Geconcludeerd kan worden dat er geen bewijs is dat verdachte in strijd met de waarheid heeft gerapporteerd dat op 21 december 2007 nog visueel zichtbaar asbesthoudende toepassingen aanwezig waren. Het valt niet uit te sluiten dat na 21 december 2007 nog voorsloopwerkzaamheden hebben plaatsgevonden waarbij de asbesthoudende toepassingen zijn vrijgemaakt die [persoon 1] op 17 januari 2008 heeft aangetroffen en die verdachte niet heeft kunnen en hoeven zien.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de vraag of kan worden bewezen dat asbesthoudende materialen aanwezig waren in de ruimtes (balkons) waarvan de beoordeling aan verdachte was opgedragen, overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.1
Voorop staat dat de rechtbank niet aan de bevindingen van [bedrijf F] twijfelt. Het rapport van [bedrijf F] is voorwerp van nader onderzoek door TNO geweest. [10] TNO heeft in zijn rapportage van november 2009, aangevuld bij nader rapport van 1 september 2010 (hierna: het TNO-rapport), weliswaar enkele slordigheden in het rapport van [bedrijf F] geconstateerd, maar voor het overige vastgesteld dat dit rapport aan de eisen van BRL 5052 voldoet en dat de monsterneming als voldoende representatief kan worden beschouwd en de gegevens voldoende herleidbaar zijn.
4.4.2
[bedrijf F] heeft op 16 balkons asbesthoudende toepassingen aangetroffen. Op de foto’s in het rapport is te zien dat het onder meer om buizen gaat. De conclusie in het rapport van [bedrijf F] dat op de balkons asbesthoudende toepassingen aanwezig zijn, wordt ondersteund door de bevindingen van [bedrijf G], die in haar rapport tot een gelijkluidende conclusie komt. [11] Dat betekent dat de aanwezigheid van asbest op de door [bedrijf F] genoemde locaties vaststaat. De constateringen van [persoon 1] van 17 januari 2008 zijn daarmee in overeenstemming. [medeverdachte] heeft tijdens de inspectie op die datum tegen [persoon 1] gezegd dat het door laatstgenoemde aangetroffen materiaal afkomstig is van geïnventariseerde asbestbronnen die “door ons”
(de rechtbank begrijpt: [bedrijf C])zijn verwijderd. [12]
4.4.3
Volgens het door verdachte opgestelde rapport betreft het geïnspecteerde gebied het
“gehele flat blok binnen en buiten voor- en achterzijde”. Verdachte kan daarmee niet anders hebben verklaard dan dat zich ten tijde van de door hem uitgevoerde inspectie in de gehele [flat A] geen zichtbaar of geïnventariseerd asbest meer bevond. Naast de rapportage visuele inspectie heeft verdachte ook vijf rapportages eindcontrole na asbestverwijdering opgesteld. [13] Ieder rapport ziet op een gedeelte van de [flat A] dat in containment is gesaneerd. Tezamen zien zij op alle ruimtes in de [flat A] die in containment zijn gesaneerd en nadien geïnspecteerd. De conclusie van al deze rapportages luidt dat de geïnspecteerde ruimte zonder beschermende middelen kan worden betreden.
4.4.4
De verdediging heeft nog betoogd dat de vijf rapportages eindcontrole in samenhang met de rapportage visuele inspectie niet gezien mogen worden als een algehele eindinspectie en dat op basis van deze geschriften dus niet de conclusie kan worden getrokken dat het hele gebouw vrij van asbest was. De rapportage visuele inspectie had dus, zo begrijpt de rechtbank het verweer van de verdediging, geen bewijsbestemming ten aanzien van alle geïnventariseerde asbest.
4.4.5
In de rapportage visuele inspectie staat het volgende vermeld:
Doel van het onderzoek: vaststellen of er nog visueel waarneembare restanten van het verwijderde asbesthoudende materiaal aanwezig waren.
Geïnspecteerd gebied: gehele flat blok binnen en buiten, voor- en achterzijde voor overige gesaneerde materialen zie inventarisatie.
Verwijderd materiaal: sandwich panelen kit ca. 500 meter, 12 afsmeerlagen.
Plaats inspectie: binnen en buiten.
4.4.6
Hoewel niet alle in de inventarisatierapporten opgesomde asbesthoudende toepassingen onder het kopje
“verwijderd materiaal”zijn opgenomen, blijkt uit de opmerking
“voor overige gesaneerde materialen zie inventarisatie”dat deze inspectie op
allein de inventarisatierapporten genoemde asbesthoudende toepassingen ziet. Daarnaast kan de zinsnede
“gehele flat blok binnen en buiten, voor- en achterzijde”bezwaarlijk anders gelezen worden dan dat
alleruimtes, zowel binnen als buiten, van de flat zijn geïnspecteerd. Op grond van de conclusies uit de rapporten, in het bijzonder de rapportage visuele inspectie, mag ervan uitgegaan worden dat al het (geïnventariseerde) asbest is gesaneerd. Dat is het startsein dat men met de volgende fase kan beginnen: de voorsloop. De rapportage visuele inspectie had dus wel degelijk een bewijsbestemming ten aanzien van alle geïnventariseerde asbest. De rechtbank verwerpt het verweer.
4.4.7
Gelet op de opmerking in het rapport van [bedrijf F] over de grootte van de aangetroffen buis op het balkon van woning 45-4 is onaannemelijk dat, als verdachte de balkons heeft geïnspecteerd, hij de door [bedrijf F] aangetroffen asbesthoudende toepassingen over het hoofd heeft gezien. Deze constatering over de waarneming van [bedrijf F] wordt ondersteund door de waarnemingen van [persoon 1] op 17 januari 2008. De verklaring van verdachte dat de geïnspecteerde gebieden schoon waren, is daarom ongeloofwaardig. Dit leidt tot de conclusie dat verdachte in zijn rapport visuele inspectie valselijk heeft vermeld dat in de [flat A] geen asbestverdachte materialen meer aanwezig waren.
4.4.8
Bewezen is dan ook dat verdachte valselijk een geschrift heeft opgemaakt.
4.4.9
Tot slot dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte dit tezamen in vereniging met [medeverdachte] heeft gedaan.
4.4.10
Vaststaat dat [medeverdachte] de rapportage mede heeft ondertekend. In de rapportage wordt [medeverdachte] aangeduid als
“vert.(de rechtbank begrijpt: vertegenwoordiger)
opdrachtgever (DTA)”. Die laatste toevoeging – (DTA) – doet sterk vermoeden dat [medeverdachte] heeft getekend uit hoofde van zijn deskundigheid als DTA-er en niet, zoals [medeverdachte] heeft verklaard, slechts
“voor gezien”. Het behoort bovendien tot de kerntaak van een DTA-er zelfstandig een inspectieronde te maken en zichzelf op die manier ervan te vergewissen dat het saneringswerk correct is uitgevoerd. Pas daarna dient hij een analist in te schakelen voor inspectie. Dat heeft [medeverdachte] nagelaten. [14] Door desondanks het inspectierapport (mede) te ondertekenen, heeft [medeverdachte] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de inhoud van dat rapport vals was.
4.4.11
De rechtbank komt tot de slotsom dat verdachte de valsheid in geschrifte samen met [medeverdachte] heeft gepleegd.
4.5
Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan, in het geval de rechtbank niet tot een vrijspraak van het ten laste gelegde zal komen, [getuige 2] nogmaals als getuige te horen. De rechtbank wijst dit verzoek af, nu de noodzaak daartoe ontbreekt, aangezien [getuige 2] verklaring niet als bewijsmiddel wordt gebruikt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.1 en 4.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 21 december 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een geschrift, te weten een “Visuele inspectie (Datum insp.: 21/12/2007, Project nr.: [nummer], Inspectienr.: 1, referentie: [nummer], Locatie: Sloopflat Blok 5a, Adres: [straat], Plaats: Amsterdam)”, een geschrift dat bestemd was tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader valselijk en in strijd met de waarheid in dat geschrift vermeld onder "Conclusie" dat: "Op grond van de bevindingen van deze visuele inspectie wordt geconcludeerd dat de geïnspecteerde ruimte of oppervlakte WEL vrij is van visueel waarneembare asbestverdachte materialen".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor het door hen bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft, in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit en daarbij gewezen op de oudheid van het feit, de ruime overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte had als deskundige de taak het gesaneerde gebied te inspecteren op aanwezigheid van asbest. Hij heeft in strijd met de waarheid gerapporteerd dat de door hem geïnspecteerde gebieden vrij van asbest waren. Daarmee heeft hij samen met een ander een vals geschrift opgesteld met potentieel grote gevolgen. Het had immers tot consequentie dat personen de in het rapport als visueel vrij van asbest bestempelde ruimtes zonder beschermende maatregelen konden en mochten betreden, terwijl in werkelijkheid nog wel asbest aanwezig was. Verdachte had nooit op een dergelijke onzorgvuldige en onachtzame wijze te werk mogen gaan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat asbest een gevaarlijke afvalstof is die onder bepaalde omstandigheden zeer schadelijk voor de menselijke gezondheid kan zijn en zelfs levensbedreigende aandoeningen kan veroorzaken. Juist om die reden dient uiterste zorgvuldigheid te worden betracht bij alle onderdelen van het saneringsproces van asbest, waaronder het opstellen van rapportages over de aanwezigheid van asbest.
Verdachte is blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 oktober 2013 niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
Verdachte is op 21 mei 2008 aangehouden. Tussen die datum en de datum waarop uiteindelijk vonnis is gewezen, ligt een periode van vijf jaren en acht maanden. In hoeverre dit een overschrijding van de redelijke termijn oplevert, is afhankelijk van een aantal factoren. De overschrijding van de redelijke termijn is niet in overwegende mate aan de verdachte te wijten. De Hoge Raad heeft in een aantal arresten uitgangspunten geschetst voor de gevolgen van een overschrijding van de redelijke termijn. Bij overschrijding van de redelijke termijn met minder dan zes maanden is een strafkorting van 5 % uitgangspunt en bij een overschrijding met zes tot twaalf maanden een strafkorting van 10 %. Daarboven is het aan de rechter die over de feiten oordeelt overgelaten de compensatie te bepalen.
De rechtbank acht het, anders dan de officieren van justitie, niet opportuun aan verdachte zoveel jaar na dato nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Alle omstandigheden in aanmerking genomen is een forse taakstraf passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn is een strafkorting van 10 % passend. De rechtbank komt dan ook tot oplegging van een taakstraf van 120 uren, bij niet-uitvoering te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd om de ernst van het feit te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b (oud), 14c (oud), 22c (oud), 22d (oud), 47 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (een) maand.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis van 60 (zestig) dagen zal worden toegepast, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. J.L. Hillenius en T.H. van Voorst Vader, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.C. van Geel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 januari 2014.
Bijlage I
Tenlastelegging [verdachte]
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 november 2007 tot en met 3 januari 2008 te Barendrecht en/of te Amsterdam, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) (een) geschrift(en), te weten:
(a-o) een “Visuele inspectie (Datum insp.: 21/12/2007, Project nr.: [nummer], Inspectienr.: 1, referentie: [nummer], Locatie: Sloopflat Blok 5a, Adres: [straat], Plaats: Amsterdam” (proces-verbaal 1003.02, 1003.02a, 1003.3), althans
(a) een "Rapportage visuele inspectie" (datum 03/01/2008, project nr. [nummer], inspectie nr. 1, referentie [nummer]), "Locatie: Sloopflat Blok 5a, Adres: [straat], Plaats: Amsterdam" (proces-verbaal 1003.01-1003.03)
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), valselijk en/of in strijd met de waarheid op/in dat/die geschrift(en), (telkens) vermeld en/of doen vermelden
(ao), althans (a)
onder "Conclusie" dat
"Op grond van de bevindingen van deze visuele inspectie wordt geconcludeerd dat de geïnspecteerde ruimte of oppervlakte WEL vrij is van visueel waarneembare asbestverdachte materialen".

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de in rubrieken 4.1.1 en 4.4 volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Geschrift inhoudende overeenkomst voor aanneming van werk tussen [flat A] en [bedrijf A]. d.d. 13 juni 2007 (als los stuk aan het dossier toegevoegd).
3.Proces-verbaal van 1e verhoor verdachte [medeverdachte], doorgenummerde p. 0201 05 en een proces-verbaal van 2e verhoor verdachte [medeverdachte], doorgenummerde p. 0201 13.
4.Geschriften, inhoudende een rapportage “asbestinventarisatie conform BRL 5052”, projectnummer: [nummer], gedateerd 15 februari 2007, doorgenummerde p. 1014 01 t/m 1014 51 en een rapportage “asbestinventarisatie conform BRL 5052”, projectnummer: [nummer] (versie 2), gedateerd 13 maart 2007, doorgenummerde p. 1015 01 t/m 1015 73.
5.Geschrift, inhoudende een “warme schouw, aanvullend op de asbestinventarisatie met nr. [nummer], gedateerd 6 december 2007, doorgenummerde p. 1016 01 t/m 1016 17.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] op 21 mei 2008, doorgenummerde p. 0202 04.
7.Geschrift, inhoudende een rapportage visuele inspectie, locatie Sloopflat blok 5a, adres [straat] te Amsterdam, doorgenummerde p. 1003 02, 1003 02a en 1003 03.
8.Proces-verbaal van de arbeidsinspectie betreffende een economisch delict, doorgenummerde p. 0509 03 t/m 0509 05.
9.Geschrift, inhoudende een rapport Asbestonderzoek leegstaande en kaalgesloopte flat [straat] te Amsterdam, stadsdeel [stadsdeel] d.d. 25 januari 2008 (doorgenummerde p. 1011 01 t/m 1011 14) en een geschrift, inhoudende een rapport “Volledige asbestinventarisatie flatgebouw [straat] te Amsterdam” van 1 februari 2008 door [bedrijf F] (doorgenummerde p. 1013 01 tot en met 1013 141).
10.Geschrift, inhoudende Evaluatie asbestsanering van zes flatgebouwen in de [straat] te Amsterdam d.d. november 2009 van TNO Bouw en Ondergrond, en geschrift, inhoudende een brief d.d. 1 september 2010 van TNO Bouw en Ondergrond met als onderwerp reactie op extra vragen en opmerkingen met betrekking tot de asbestsanering van de [flat A] te Amsterdam; beide geschriften zijn als ongenummerde stukken aan het dossier toegevoegd.
11.Geschrift, inhoudende Volledige asbestinventarisatie conform BRL 5052 balkons 40 40 appartementen [straat] te Amsterdam d.d. 18 januari 2008, als ongenummerd stuk opgenomen in dossier Projectadvies.
12.Proces-verbaal APST/AP002/35/DOC01 van de Arbeidsinspectie, doorgenummerde p. 1009 04 en 1009 05.
13.Geschriften, inhoudende Rapportages eindcontrole na asbestverwijdering d.d. 3 januari 2008, geparafeerd door verdachte en [medeverdachte], doorgenummerde p. 1004 01 t/m 1008 06.
14.Proces-verbaal van 3e verhoor verdachte [medeverdachte], doorgenummerde p. 0201 19.