ECLI:NL:RBAMS:2014:2546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
C/13/506204 / FA RK 11-10276 en C/13/513606 / FA RK 12-2465
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F.A.M. Graafland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en afwikkeling huwelijkse voorwaarden met betrekking tot kinderalimentatie en verdeling van de voormalige echtelijke woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw die onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. De partijen hebben een gemeenschap van inboedel en zijn gezamenlijk eigenaar van de voormalige echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een extra bijdrage van € 40.000 heeft geleverd voor de financiering van de woning, wat invloed heeft op de interne draagplicht tussen de partijen. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, terwijl de man zich verzet tegen een hogere bijdrage dan € 125 per maand. De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 610 per maand en de draagkracht van beide ouders berekend. De man is draagplichtig voor € 121.000 van de hypothecaire lening, terwijl de vrouw voor € 161.000 draagplichtig is. De rechtbank heeft ook de verdeling van de inboedel, de auto en de belastingteruggave behandeld. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw € 4.250 aan de man moet betalen voor de inruilwaarde van de auto en dat de belastingteruggave van € 3.841 aan de man toekomt. De rechtbank heeft de partijen opgedragen de voormalige echtelijke woning te verkopen en de opbrengst gelijkelijk te verdelen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/506204 / FA RK 11-10276 en
C/13/513606 / FA RK 12-2465 (JG KO)
Beschikking van 26 februari 2014 betreffende de echtscheiding en afwikkeling huwelijkse voorwaarden
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. S. van der Roest te Hilversum,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna te noemen de man
advocaat mr. Th.A.H. van Blokland te Amersfoort.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken.
1.2
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 november 2012 is -onder andere- echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de behandeling omtrent de kinderbijdrage en de afwikkeling van de huwelijks voorwaarden pro forma aangehouden.
1.3
De zaak is voorts pro forma behandeld ter zitting van 10 december 2012, 2 april 2013,
29 april 2013, 27 mei 2013, 10 juni 2013, 22 juli 2013 en 19 augustus 2013.
1.4
De zaak is verder behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 3 december 2013, alwaar zijn verschenen: partijen en hun advocaten.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank dient thans nog te beslissen op het verzoek tot kinderalimentatie en de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden.
Kinderalimentatie
2.2
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind,
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], zal betalen € 350,= per maand, althans een dusdanige bijdrage als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren. De man verweert zich en verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen voor zover het een bijdrage van € 125,= per maand te boven gaat.
2.3
Partijen hebben ter zitting verzocht te rekenen met de nieuwe richtlijn kinderalimentatie die per 1 april 2013 is ingegaan.
2.4
De rechtbank zal het verzoek beoordelen met inachtneming van de in het Tremarapport van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak geformuleerde uitgangspunten. De hierna te noemen bedragen zijn afgeronde bedragen.
Behoefte [minderjarige]
2.5
Partijen zijn het niet eens over het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk. De vrouw komt uit op een hoger bedrag, omdat zij het netto inkomen van de man heeft berekend aan de hand van gemiddelde inkomen van de van man over de jaren 2008 tot en met 2010. De man gaat enkel uit van zijn inkomen uit 2010.
2.6
De rechtbank gaat uit van het gemiddelde inkomen van de man over de jaren 2008 tot en met 2010, nu het inherent is aan het drijven van een onderneming dat niet elk jaar een zelfde winst wordt behaald, maar dat juist de winst elk jaar fluctueert. Het netto gezinsinkomen bedroeg aldus € 4.005,= per maand. Volgens de tabel eigen aandeel kosten kinderen komt de behoefte en daarmee het aandeel van de ouders in de kosten van Lisanne op € 610,= per maand.
Naar rato verdeling kinderbijdrage
2.7
Ingevolge het Tremarapport, geldend vanaf 1 april 2013 dient het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders te worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Draagkracht
2.8
Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 850)], welke formule volgt uit de bijlage draagkrachttabel bij voornoemd Tremarapport bij een inkomen bij een NBI van € 1.500,= en hoger. Indien recht bestaat op kindgebonden budget, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd. Indien het netto besteedbaar inkomen minder bedraagt dan € 1.500,= per maand, dan is de draagkracht per inkomenscategorie vastgesteld op een vast bedrag.
Ten aanzien van de man
2.9
De man heeft een eenmanszaak handelend onder de naam [bedrijf]. De winst uit onderneming bedroeg in de jaren 2010 tot en met 2012 respectievelijk € 41.607,=, € 51.686,= en € 41.158,=.
2.1
De rechtbank zal ook hierbij uitgaan van het gemiddelde inkomen over de jaren 2010 tot en met 2012. De vrouw heeft nog gesteld dat de man cijfers over 2013 had moeten overleggen, maar nu de man onweersproken heeft gesteld dat in 2013 waarschijnlijk een zelfde winst zal worden behaald als in 2012, en het netto besteedbaar inkomen van de man daarom eenzelfde uitkomst zal hebben, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
2.11
Het huidige netto besteedbaar inkomen van de man komt daarmee op € 2.465,= per maand. De rechtbank zal derhalve hiervan uitgaan.
2.12
De man heeft een draagkracht van € 613,= per maand. Hierbij kan hij aanspraak maken op een fiscaal voordeel ter zake betaalde kinderalimentatie van € 41,= per maand, hetgeen resulteert in een maximale draagkracht van € 654,= per maand.
Ten aanzien van de vrouw
2.13
De vrouw is werkzaam in loondienst bij [bedrijf]. Haar fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgave over 2012 € 30.275,=. Het fiscaal loon van de vrouw wordt verminderd met de op de jaaropgave over 2012 vermelde bijdrage ZVW, omdat die in 2013 niet langer is verschuldigd. De rechtbank gaat daarom uit van een fiscaal inkomen van € 28.267,=, hetgeen resulteert in een netto besteedbaar inkomen van € 1.758,= per maand.
2.14
De vrouw heeft een maximale draagkracht van € 267,= per maand.
Zorgkorting
2.15
De rechtbank zal een zorgkorting hanteren van 35%, nu dit onweersproken tussen partijen is vast komen te staan. Dit komt neer op een zorgkorting van € 214,=, welke op de hierna te melden bijdrage in mindering zal worden gebracht.
Conclusie
2.16
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel een gedeelte van € 219,= per maand, zijnde 433,= minus de zorgkorting van € 214,=, voor rekening van de man en een gedeelte van € 177,= per maand voor rekening van de vrouw.
Ingangsdatum
2.17
Partijen hebben ter zitting afgesproken dat de man geen kinderalimentatie is verschuldigd zolang hij nog de hypothecaire lasten van de echtelijke woning betaalt. Daarom zal de rechtbank als na te noemen bepalen.
Afwikkeling huwelijksvoorwaarden
2.18
Partijen hebben over en weer verzoeken ingediend in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden c.q. de verdeling van de tussen hen ontstane eenvoudige gemeenschap.
2.19
Partijen zijn met elkaar op huwelijkse voorwaarden gehuwd te [woonplaats] op[datum]. De echtscheiding is uitgesproken bij beschikking van deze rechtbank van 7 november 2012, welke beschikking op 30 november 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
De door partijen op 13 juni 2006 overeengekomen huwelijkse voorwaarden luiden
-voor zover van belang-:
(…)
Artikel 1
De echtgenoten zijn gehuwd in gemeenschap van inboedel; elke andere gemeenschap van goederen is tussen hen uitgesloten.
(…)
Premies van overlijdensrisicoverzekeringen
Artikel 10
Premies en koopsommen van een levensverzekering (daaronder een ongevallenverzekering begrepen) en al hetgeen overigens in dit verband wordt verschuldigd, vallen niet onder de kosten van de huishouding, maar worden gedragen door degene die deze is verschuldigd. Deze premies en koopsommen blijven, ook in geval van verrekening van inkomsten als bedoeld in artikel 11, voor rekening van de premieplichtige. In geval van een verrekening van de desbetreffende premies en koopsommen wordt daarover tevens een rente vergoed, welke rente nu voor alsdan wordt vastgesteld op de voorschotrente van de Nederlandsche Bank N.V. over de desbetreffende periode.
Artikel 15
(…)
Afrekening aan het einde van het huwelijk
Bij echtscheiding of overlijden heeft de man recht op terugbetaling van een bedrag groot veertigduizend euro (€ 40.000,=) aangezien hij gemeld bedrag bij de aankoop van de gemeenschappelijke woning [adres] (Noord-Holland) uit eigen middelen heeft voldaan. Zijn vordering is eerst opeisbaar bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding of door overlijden. Deze vordering zal geen rente dragen.
(…)
2.21
Omtrent de volgende posten bestaat een geschil tussen partijen:
  • inboedel;
  • auto;
  • polis bij Interpolis;
  • verdeling echtelijke woning;
  • inbreng man in de echtelijke woning;
  • belastingteruggaaf.
2.22
De rechtbank zal in het hierna volgende nader ingaan op de geschilpunten en de stellingen van partijen.
Inboedel
2.23
De man stelt dat de inboedel al is verdeeld en dat er geen grond is voor verrekening van enige over- of onderbedeling. Volgens de man heeft de vrouw al een deel meegenomen en heeft hij haar meermalen in de gelegenheid gesteld om de overige spullen te halen, waarvan zij geen gebruik heeft gemaakt. Ter zitting heeft hij aangegeven dat de vrouw de inboedel die zij nog wenst, mag komen ophalen. Met betrekking tot de foto’s van hun dochter geeft de man aan dat de harde schijf ter reparatie bij een vriend ligt. De vrouw vordert van de man een bedrag van € 1.500,=, omdat de man volgens de vrouw zonder haar medeweten het merendeel van de inboedel heeft weggedaan. Ter zitting geeft de vrouw aan geen behoefte te hebben de resterende inboedel op te halen, omdat zij thans zelf alles heeft aangeschaft.
2.24
Krachtens huwelijkse voorwaarden is de inboedel van partijen gemeenschappelijk. Ter zitting is gebleken dat de inboedel is verdeeld. De rechtbank zal dus hierover geen beslissing nemen. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar vordering tot betaling door de man van
€ 1.500,= onvoldoende concreet met stukken heeft onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen.
Auto
2.25
Niet in geschil is dat de vrouw in 2010 een aan de man in eigendom toebehorende auto, merk Seat, ten tijde van het uiteengaan van partijen heeft meegekregen. De vrouw heeft deze auto ingeruild. Voorts is niet in geschil dat de vrouw de waarde van deze auto aan de man dient te vergoeden. De (inruil)waarde van deze auto is in geschil. De man stelt dat partijen destijds in het kader van mediation een waarde hebben afgesproken van € 5.375,=, zijnde het gemiddelde tussen de daadwerkelijke waarde van de auto en de inruilwaarde. De vrouw stelt dat de rechtbank uit moet gaan van de inruilwaarde van de auto, zijnde een bedrag van
€ 4.250,= . Zij betwist dat moet worden uitgegaan van wat in mediation is afgesproken omdat deze afspraak samenhing met andere afspraken zoals de toedeling van de woning aan de man (met verrekening van de overwaarde aan haar) en dat zij niet gehouden kan worden aan een deelafspraak.
2.26
De rechtbank is van oordeel dat, nu er geen echtscheidingsconvenant is gesloten, de vrouw niet gehouden is aan de afspraak over de overname van de auto voor een bedrag van € 5.375,= en dat voor de bepaling van de waarde vaststelling van de auto uitgegaan moet worden van de waarde bij inruil. De man heeft niet weersproken dat de vrouw de auto in 2010 heeft ingeruild voor een bedrag van € 4.250,=. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vrouw een bedrag van € 4.250,= aan de man dient te voldoen.
Belastingteruggave
2.27
Tussen partijen is niet in geschil dat de in 2010 door de vrouw ontvangen belastingteruggave over 2009 van € 3.841,= aan de man toekomt. De rechtbank zal aldus beslissen.
Verdeling voormalig echtelijke woning en inbreng man van € 40.000,-
2.28
Tussen partijen bestaat een eenvoudige gemeenschap, zijnde de voormalig echtelijke woning. Ter zitting is gebleken dat de man deze woning niet toegescheiden wenst te krijgen omdat hij de financiering hiervan niet voor elkaar kan krijgen. De man wil dat de woning wordt verkocht. Tussen partijen is in confesso dat zij een gemeenschappelijke hypotheekschuld hebben bij de Rabobank van € 282.000,= waarop niet wordt afgelost en waarvoor zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn.
2.29
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat sinds het uiteengaan van partijen in mei 2010 de afspraak was dat de man de echtelijke woning, inclusief de bijbehorende hypotheek en polis, zou overnemen. Zij stelt dat met betrekking tot de echtelijke woning destijds een verdeling als bedoeld in artikel 3:182 van het Burgerlijk Wetboek heeft plaatsgevonden. Subsidiair stelt de vrouw zich op het standpunt dat als peildatum voor de waardering niet dient te worden uitgegaan van de datum van deze verdeling, maar van april 2010.
Met betrekking tot de inbreng van de man en zijn vordering op haar stelt de vrouw dat zij pas ter zitting heeft vernomen dat de man de woning niet kan overnemen en dat de woning moet worden verkocht, hetgeen vrijwel zeker negatieve financiële consequenties voor de vrouw zal meebrengen. Partijen zijn er destijds vanuit gegaan dat de echtelijke woning in prijs zou stijgen en hebben niet kunnen voorzien dat zij uiteindelijk met een restschuld zullen blijven zitten. Volgens de vrouw is het nimmer de bedoeling geweest dat de vrouw bij een eventuele restschuld de man nog € 20.000,= diende te betalen. Zij beroept zich op de redelijkheid en billijkheid en stelt dat indien er een overwaarde op de echtelijke woning mocht zijn, slechts dit gedeelte aan de man toekomt, zonder dat de vrouw dan nog een deel van de inbreng aan de man dient te betalen. Voorts geeft de vrouw aan dat niet in de huwelijkse voorwaarden staat opgenomen dat de man van de vrouw recht op terugbetaling heeft van het bedrag van
€ 40.000,=.
2.3
De man stelt dat hij niet gehouden is aan de oorspronkelijke bedoeling van partijen om de woning aan hem toe te scheiden nu partijen geen convenant hierover hebben gesloten. De overname van de woning was afhankelijk van de mogelijkheid om de woning gefinancierd te krijgen. Hij meent dat er geen grond is om voor de waardebepaling van de woning uit te gaan van de waarde in 2010. De woning moet worden verkocht en de waarde moet worden verdeeld. Mocht de opbrengst van de woning lager zijn dan het saldo van de hypothecaire lening, dan maakt de man aanspraak op betaling door de vrouw aan hem van € 20.000,= als haar aandeel in de vordering van de man in de woning. De man heeft daartoe aangevoerd dat hij € 40.000,= heeft ingebracht bij de aankoop van de echtelijke woning, zoals ook opgenomen in de huwelijkse voorwaarden van partijen. Hij stelt daarom een vordering op de gemeenschap te hebben. De man geeft aan dat partijen niet hebben kunnen voorzien dat de huizenmarkt zou instorten, maar nu daar op dit moment toch sprake van is, dient hij daarvan niet de dupe te worden. Hij blijft bij zijn vordering.
2.31
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de vrouw dat de woning reeds tussen partijen is verdeeld en dat moet worden uitgegaan van een waarde van de woning van
€ 335.000,= niet juist is. De vrouw heeft gesteld dat zij alleen akkoord ging met toedeling van de woning aan de man onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw zou worden ontslagen uit de hypothecaire verplichting. Vaststaat dat de vrouw niet uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is ontslagen. Alleen al gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van overeenstemming over de verdeling van de woning in 2010. Voorts ziet de rechtbank in de door de vrouw aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om op grond van de redelijkheid en billijkheid van de datum van april 2010 uit te gaan voor de waardebepaling van de woning.
2.32
Partijen twisten voorts over het punt hoe de inbreng van de man in de woning van
€ 40.000,= moet worden afgerekend. Bij huwelijkse voorwaarden zijn partijen hierover in artikel 15 overeengekomen dat de vordering van de man op terugbetaling van genoemd bedrag bij ontbinding van het huwelijk opeisbaar is. De vrouw heeft gesteld dat het nimmer de bedoeling van partijen is geweest dat, in het geval partijen met een restschuld zouden blijven zitten, de vrouw nog € 20.000,= aan de man zou moeten betalen. De man heeft dit betwist.
2.33
De rechtbank is van oordeel dat de bedoeling van partijen niet is te achterhalen en dat om die reden moet worden uit gegaan van de tekst van de huwelijkse voorwaarden.
Zoals eerder overwogen hebben partijen een eenvoudige gemeenschap van goederen, zijnde de voormalige echtelijke woning. Ieder der partijen is voor de helft eigenaar en moet zijn/haar aandeel voor de helft financieren. Blijkens artikel 15 van de huwelijkse voorwaarden heeft de man voor € 40.000,= extra aan de financiering bijgedragen. De man wordt daarom geacht zijn aandeel in de echtelijke woning (de helft van de aankoopsom) mede te hebben gefinancierd met € 40.000,= eigen geld. Dat brengt mee dat de man en de vrouw geacht worden te zijn overeengekomen dat zij niet ieder draagplichtig zijn voor de helft van de lening, maar dat de man van de hypothecaire geldlening van € 282.000,= slechts een bedrag van € 121.000,= voor zijn rekening heeft genomen en de vrouw het resterende bedrag van € 161.000,=. Dit geldt uiteraard slechts in hun interne verhouding jegens elkaar, terwijl partijen jegens de bank voor de gehele hypothecaire geldlening hoofdelijk aansprakelijk zijn.
2.34
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de vrouw in de interne draagplicht tussen partijen ten aanzien van de hypothecaire geldlening als eigen schuld zal hebben te voldoen het hiervoor genoemde bedrag van € 161.000,= en de man het hiervoor genoemde bedrag van
€ 121.000,=. Voor zover de man meer aflost op de hypothecaire geldlening dan het bedrag van € 121.000,=, heeft de man voor dat deel een regresrecht op de vrouw, terwijl tevens geldt dat voor zover de vrouw minder aflost op de hypothecaire lening dan het bedrag van
€ 161.000,=, zij het verschil tussen dit bedrag en het door haar afgeloste bedrag nog aan de man verschuldigd is.
2.35
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat, nu de man ter zitting heeft aangegeven dat hij de echtelijke woning niet kan overnemen, de voormalige echtelijke woning te [woonplaats] per ommegaande verkocht dient te worden door [makelaar] en dat beide partijen hieraan hun medewerking zullen verlenen.
Polis bij Interpolis
2.36
De man stelt dat deze polis op grond van de huwelijkse voorwaarden zonder verrekening aan hem toekomt. Ter zitting heeft hij gesteld dat de polis op beider naam staat en dat de waarde van deze polis per peildatum 20 mei 2010 moet worden verdeeld. De nadien opgebouwde waarde komt volgens de man aan hem toe, omdat hij de premie heeft voldaan. De vrouw stelt dat destijds de afspraak was dat de man de hypotheek van de echtelijke woning, alsmede de maandelijkse premie bij Interpolis zou betalen. Zij vindt het niet redelijk indien zij thans een deel van de premie zou moeten terugbetalen. Zij stelt dat de opgebouwde waarde bij helfte dient te worden verdeeld.
2.37
Partijen zijn beiden verzekeringsnemers en de waarde van de polis moet tussen hen worden verdeeld. Volgens afspraak heeft de man na het feitelijk uiteengaan van partijen de maandelijkse lasten van de woning waaronder de premie voor de polis die gekoppeld is aan de hypotheek, betaald. Partijen verschillen van mening over de peildatum van de waardering van deze polis. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de wijze van verdeling van de woning en de ingangsdatum van de door de man te betalen bijdrage voor de kinderen, acht de rechtbank het redelijk dat de waarde van de polis op het moment van beëindiging van de polis tussen partijen gelijkelijk wordt verdeeld.
2.38
Daarom wordt als volgt beslist.

5.De beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat de man met ingang van de dag dat hij niet meer de lasten van de echtelijke woning (waaronder de maandelijkse hypotheekrente) voor zijn rekening neemt, € 219,= (tweehonderd negentien euro) per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;
- veroordeelt de vrouw om een bedrag van € 4.250,= aan de man te betalen, zijnde de inruilwaarde van de auto;
- veroordeelt de vrouw om een bedrag van € 3.841,= aan de man te betalen, zijnde de belastingteruggave 2009;
- verdeelt de eenvoudige gemeenschap van partijen zijnde, de woning gelegen aan de [adres] (Noord Holland), aldus dat partijen deze woning zullen verkopen en de opbrengst bij helfte tussen hen zullen verdelen;
- bepaalt dat de man ten aanzien van de hypothecaire geldlening van € 282.000,= draagplichtig is voor een bedrag van € 121.000,=;
- bepaalt dat de vrouw ten aanzien van de hypothecaire geldlening van € 282.000,= draagplichtig is voor een bedrag van € 161.000,=;
- bepaalt dat de waarde van de polis met [nummer] bij Interpolis bij einde van de verzekering bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
- stelt vast dat partijen ter zitting zijn overeengekomen dat de voormalige echtelijke woning te [adres] per ommegaande verkocht dient te worden door [makelaar] en dat beide partijen hieraan hun medewerking zullen verlenen;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. J.F.A.M. Graafland, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K. van Oirschot, griffier, op 26 februari 2014. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).