In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw die onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. De partijen hebben een gemeenschap van inboedel en zijn gezamenlijk eigenaar van de voormalige echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een extra bijdrage van € 40.000 heeft geleverd voor de financiering van de woning, wat invloed heeft op de interne draagplicht tussen de partijen. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, terwijl de man zich verzet tegen een hogere bijdrage dan € 125 per maand. De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 610 per maand en de draagkracht van beide ouders berekend. De man is draagplichtig voor € 121.000 van de hypothecaire lening, terwijl de vrouw voor € 161.000 draagplichtig is. De rechtbank heeft ook de verdeling van de inboedel, de auto en de belastingteruggave behandeld. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw € 4.250 aan de man moet betalen voor de inruilwaarde van de auto en dat de belastingteruggave van € 3.841 aan de man toekomt. De rechtbank heeft de partijen opgedragen de voormalige echtelijke woning te verkopen en de opbrengst gelijkelijk te verdelen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.