ECLI:NL:RBAMS:2014:2450

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
13/733013-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een politieambtenaar voor mishandeling van een arrestant tijdens transport

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieambtenaar, die beschuldigd werd van mishandeling. De verdachte, die op dat moment een verbalisant was, heeft tijdens het transport van een arrestant, [persoon 1], deze een klap in het gezicht gegeven. Dit gebeurde op 20 juli 2011, nadat de arrestant zich verzet had tegen de aanhouding en beledigende opmerkingen had gemaakt. De politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte niet proportioneel geweld heeft gebruikt, ondanks de lastige situatie waarin hij zich bevond. De officier van justitie had eerder gevorderd dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, en de verdediging stelde dat de verdachte binnen zijn ambtsinstructie had gehandeld.

De politierechter oordeelde dat de klap in het gezicht van de geboeide arrestant, die letsel had opgelopen, op zichzelf een bewijsbare mishandeling oplevert. De rechter benadrukte dat de verdachte, als getrainde politieambtenaar, niet in een levensbedreigende situatie verkeerde en dat er geen rechtvaardigingsgrond was voor het gebruik van geweld. De politierechter heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,- met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [persoon 1], tot een bedrag van € 353,52, te vermeerderen met wettelijke rente.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van politieambtenaren en het belang van proportioneel geweld in de uitoefening van hun functie. De rechter hield rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte moest handelen, maar concludeerde dat het gebruik van geweld in deze situatie niet gerechtvaardigd was. De zaak is een voorbeeld van de juridische grenzen van politieoptreden en de bescherming van de rechten van burgers, zelfs in situaties waarin zij zich misdragen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/733013-13
Datum uitspraak: 1 april 2014
Verkort vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvende op het adres [adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 april 2014.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Diependaal en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.A. Jonkers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 juli 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [persoon 1], eenmaal of meermalen (met kracht) tegen zijn gezicht heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de politierechter is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In de nacht van 19 op 20 juli 2011 is [persoon 1] de toegang ontzegd bij café [A] te Amsterdam. Hierbij kreeg [persoon 1] een duw van de portiers en kwam ten val. Hij maakte vervolgens een handbeweging naar de portiers en riep scheldwoorden. De portier heeft vervolgens de politie gebeld, heeft aangegeven dat [persoon 1] lastig en dronken was en net deed alsof hij een vuurwapen in zijn binnenzak had.
Twee agenten, verdachte [verdachte] en brigadier [persoon 2], zien kort daarop [persoon 1]. Hij voldoet aan het signalement dat de portier heeft opgegeven. Zij zien dat [persoon 1] bloeddoorlopen ogen heeft en naar alcohol ruikt. De agenten onderwerpen [persoon 1] aan een fouillering op grond van de Wet wapens en munitie. [persoon 1] stribbelt hierbij tegen en schreeuwt naar de agenten. Verder probeert [persoon 1] met zijn been het been van verdachte weg te trekken. [persoon 1] wordt aangehouden voor het verstoren van de openbare orde.
De agenten doen [persoon 1] transportboeien om. [persoon 1] verzet zich hiertegen door met zijn lichaam met veel kracht heen en weer te bewegen en hard te schreeuwen. Ook schopt [persoon 1] tegen het portier van de politieauto.
Met grote moeite wordt [persoon 1] geboeid in de politieauto geplaatst. In politieauto verzet [persoon 1] zich nog steeds hevig en trapt hierbij ook tegen de portier van de politieauto. Verdachte gaat bovenop [persoon 1] zitten, die horizontaal op de achterbank in de politieauto ligt. [persoon 1] probeert verdachte met zijn benen te raken en roept [persoon 1] woorden als “vies kankerjong, hoerenkind” en “wacht maar vieze kankerlijer, je gaat een keer naar huis, toch”.
Vervolgens spuugt [persoon 1] verdachte in het gezicht. Deze spuug komt ook in de nek van [persoon 2] terecht, die achter het stuur zit. Verdachte voelt zich hierdoor beledigd en vernederd. Verdacht meent dat [persoon 1] nogmaals gaat spugen. Vervolgens slaat verdachte [persoon 1] met zijn vuist in het gezicht.
Ten gevolge van deze klap raakt [persoon 1] gewond aan zijn bovenlip. Deze wond is gehecht.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir, samengevat op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling door eenmaal met kracht in het gezicht van [persoon 1] te slaan. Ondanks het feit dat verdachte te maken had met een lastige arrestant, is het geweld dat door verdachte is toegepast niet proportioneel. Niet is uit te sluiten dat door verdachte op een andere manier gehandeld had kunnen worden.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit, overeenkomstig de op schrift gestelde pleitnotities, dat verdachte is gebleven binnen de ambtsinstructie en gepast geweld heeft gebezigd. Andere middelen stonden verdachten op dat moment niet ten dienst.
4.4.
Het oordeel van de politierechter
Artikel 12-procedure
Deze zaak is aanhangig geworden na een zogeheten artikel 12-procedure. In deze procedure is naar aanleiding van een klacht van [persoon 1] door de beklagkamer van het gerechtshof Amsterdam de officier van justitie op 23 januari 2013 bevolen om verdachte te vervolgen.
De artikel 12 Sv-procedure ziet er slechts op te onderzoeken of er voldoende aanwijzingen zijn die rechtvaardigen dat een zaak aan de strafrechter wordt voorgelegd. Het oordeel in het kader van de beklagprocedure draagt dan ook een voorlopig karakter. Het uiteindelijke oordeel over wat strafbaar is, staat uitsluitend ter beoordeling van de strafrechter. Deze strafrechter dient dan ook alle ruimte te krijgen om in een openbaar strafproces te onderzoeken of een veroordeling op haar plaats is.
Het gerechtshof heeft overwogen: ’
Het hof is van oordeel dat het geven van een klap in het gezicht van een geboeide arrestant met pijn en/of letsel als gevolg op zichzelf een bewijsbare mishandeling oplevert. Daarnaast is het hof van oordeel dat onder die omstandigheden nimmer sprake kan zijn van een rechtvaardigingsgrond waardoor de wederrechtelijkheid aan de klap zou worden ontnomen.
Doordat het gerechtshof in dergelijke absolute bewoordingen heeft beschikt, kan de indruk ontstaan dat de beoordelingsmarge van deze politierechter is gemarginaliseerd. De politierechter hecht er dan ook aan duidelijk te maken dat de kennisneming van deze mening van het gerechtshof, zijn onafhankelijkheid en beoordelingsmarge niet hebben aangetast.
Gepast geweld
De kernvraag die moet worden beantwoord, is of sprake is geweest van gepast geweld door de verdachte.
Hierbij speelt een rol dat verdachte zich in een moeilijke positie bevond: de arrestant verzette zich hevig op de achterbank van een reguliere politieauto en spuugde verdachte in zijn gezicht. Er was dus geen sprake van een arrestantenbusje waarin het gemakkelijker manoeuvreren is.
Dit verandert niets aan het feit dat verdachte een getraind politieambtenaar is en van een levensbedreigende situatie niet is gebleken. Het betreft hier de eerbaarheid van verdachte, die werd aangetast. Niet is gebleken dat verdachte heeft geprobeerd de arrestant op een minder verstrekkende wijze te weerhouden van spugen. Hierbij heeft kennelijk een rol gespeeld dat verdachte zich erg beledigd voelde door de spuug in zijn gezicht. In de geweldsrapportage, die door verdachte zelf is ingediend, is aangegeven dat de aantasting van de integriteit redengevend was bij het geven van een vuistslag. Hieruit volgt dat emotie een rol heeft gespeeld bij de keuze om een vuistslag te geven. Van proportioneel geweld is dan ook geen sprake.

5.Bewezenverklaring

De politierechter acht bewezen dat verdachte
op 20 juli 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [persoon 1], eenmaal met kracht tegen zijn gezicht heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

6.Het bewijs

De politierechter grond haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

8.1.
Het standpunt van de verdediging
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep toekomt op noodweerexces.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweerexces kan doen, omdat hij geen blijk heeft gegeven dat sprake was van een dergelijke situatie.
8.3.
Het oordeel van de politierechter
De politierechter is – met de officier van justitie – van oordeel dat geen sprake is van een noodweerexces. Niet is gebleken van een hevige gemoedstoestand, die de disproportionaliteit van het handelen van verdachte zou excuseren. Ter terechtzitting verklaart verdachte dat hij bewust heeft gekozen voor het geven van een klap, omdat het spugen moest stoppen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,-- met een proeftijd van één jaar.
9.2.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd, gelet op de bepleitte vrijspraak.
9.3.
Het oordeel van de politierechter
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft vanaf het begin af aan open kaart gespeeld. De geweldsrapportage, die kort na het incident is opgemaakt, is helder en vergoelijkt zijn handelen niet. Op zitting geeft verdachte er blijk van zijn verantwoordelijkheden als politieambtenaar serieus te nemen. Verdachte lijkt het gebeurde oprecht te betreuren en heeft zich geëxcuseerd richting de op zitting aanwezige [persoon 1]. De politierechter houdt er verder rekening mee dat de omstandigheden waaronder verdachte zijn werk moest doen lastig waren en verdachte in korte tijd keuzes moest maken.
Anderzijds mag van een politieambtenaar veel worden verwacht. De politie heeft een geweldsmonopolie en dient het vertrouwen, dat burgers in de politie hebben, te koesteren. Het geeft een groot gevoel van onrust en onveiligheid als een politieambtenaar door toepassing van disproportioneel geweld zijn boekje te buiten gaat.
Verder houdt de politierechter rekening met het feit dat tegen verdachte reeds een officiële reprimande en een aantekening in zijn persoonsdossier heeft gekregen. Gebleken is dat verdachte geen eerdere mutaties heeft ten aanzien van geweldsincidenten.
Alles in overweging genomen, acht de politierechter de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij

10.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 353,52 en voor het overige deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair aanzienlijk dient te worden gematigd.
10.3.
Het oordeel van de politierechter
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [persoon 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade van de fiets overweegt de politierechter, met de officier van justitie, dat die schade in een te ver verband staat met bewezen geachte feit om die gevorderde post toe te wijzen. Verder is de politierechter van oordeel dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd.
De rechtbank waardeert de door de benadeelde partij geleden schade en stelt deze vast op een bedrag van € 383,52 (driehonderddrieëntachtig euro en tweeënvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 20 juli 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan ook tot dat bedrag, bestaande uit € 133,52 (materiële schade) en € 250,-- (immateriële schade) worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd. De rechtbank waardeert deze op € 353,52 (driehonderddrieëntachtig euro en tweeënvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 20 juli 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 500,--(vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen hechtenis.
Beveelt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
1 (een) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1], [adres], [te plaats], toe tot een bedrag van € 353,52 (driehonderddrieëntachtig euro en tweeënvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 20 juli 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan materiële en immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1], te betalen de som van € 383,52 (driehonderddrieëntachtig euro en tweeënvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 14 juli 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zeven dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.T. Beuving, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. A. van de Venn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 april 2014.