1.Niet is in geschil dat eiser in de hoedanigheid van beginnend bestuurder op
13 april 2013 is aangehouden met een ademalcoholgehalte van 620‰ µg/l (=1,426‰). Naar aanleiding hiervan heeft de Politie Amsterdam-Amstelland op 22 april 2013 aan verweerder de schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) gedaan, waarna verweerder het primaire besluit heeft genomen. Bij dat besluit is eiser meegedeeld dat hij, door mee te werken aan het alcoholslotprogramma, in het bezit kan komen van een rijbewijs voor de categorie B met code 103 ‘rijden met een alcoholslot’.
2.1.Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid, dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2.2Op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot oplegging van een alcoholslotprogramma.
2.3Op grond van artikel 132b, eerste lid, legt het CBR in de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b, bedoelde gevallen, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels, bij het in dat artikellid bedoelde besluit betrokkene de verplichting op aan een alcoholslotprogramma deel te nemen.
2.4Op grond van het tweede lid, eerste volzin, verklaart het CBR bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, het rijbewijs van betrokkene ongeldig en bepaalt het daarbij dat de ongeldigverklaring betrekking heeft op alle categorieën waarvoor dat rijbewijs geldig was, met uitzondering van de categorie AM (brommerrijbewijs).
2.5Op grond van het derde lid, aanhef en onder a, doet het CBR mededeling aan betrokkene dat hij, nadat hij heeft voldaan aan de eisen, bedoeld in artikel 132c, eerste lid, aanhef en onder a, b, en c, overeenkomstig de daarvoor bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels, een rijbewijs kan aanvragen voor de categorie of categorieën waarvoor hij aan die eisen heeft voldaan, alsmede voor de categorie AM.
2.6Op grond van artikel 132c, eerste lid, dient degene aan wie deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd:
a. overeenkomstig de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde bepalingen een alcoholslot te doen inbouwen in ten minste één motorrijtuig dat voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur gestelde eisen;
b. de aangegeven kosten op de aangegeven wijze te hebben betaald aan het CBR;
c. het bij het besluit, bedoeld in artikel 132b, eerste lid, meegezonden, door het CBR vastgestelde, aanmeldformulier te hebben teruggezonden aan het CBR, en
d. overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze de feitelijke beschikking te hebben gekregen over een nieuw rijbewijs, waarop voor de toepasselijke rijbewijscategorie, met uitzondering van de categorie AM, de bij ministeriële regeling vastgestelde codering voor het rijden met een alcoholslot is vermeld.
Op grond van het vierde lid is, onverminderd artikel 132d, tweede of vierde lid, de duur van het alcoholslotprogramma twee jaar. Deze termijn neemt een aanvang op de dag waarop degene aan wie de verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd heeft voldaan aan het eerste lid, onderdeel d.
Op grond van het zesde lid komen de kosten verbonden aan het opleggen van het alcoholslotprogramma ten laste van iedereen aan wie overeenkomstig artikel 132b, eerste lid, de verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd. De hoogte van deze kosten wordt bij ministeriële regeling vastgelegd.
Op grond van het zevende lid komen de kosten verbonden aan:
a. het uitvoeren van het alcoholslotprogramma, het beheer en het in stand houden van het alcoholslotregister en het verstrekken van gegevens uit dat register overeenkomstig artikel 129d, eerste lid, en
b. het huren, dan wel kopen, het inbouwen, uitlezen, testen, kalibreren, onderhouden en verwijderen van het alcoholslot ten laste van betrokkene.
De hoogte van de in onderdeel a genoemde kosten, die door het CBR worden geïnd, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
2.7Op grond van artikel 17, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) besluit het CBR dat betrokkene, in de hoedanigheid van beginnende bestuurder, zich aan een alcoholslotprogramma dient te onderwerpen, indien bij hem een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger dan 435µg/l, onderscheidenlijk 1,0‰, maar lager dan 785 µg/l, onderscheidenlijk 1,8‰.
2.8Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regeling worden de ten laste van betrokkene komende kosten verbonden aan het opleggen van het alcoholslotprogramma, voor zover niet betrekking hebbend op de kosten van het huren of kopen, de inbouw, het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhoud en de uitbouw van het type goedgekeurde alcoholslot, onderscheiden in:
a. kosten met betrekking tot het opleggen van het alcoholslotprogramma, die € 306,00 bedragen;
b. kosten met betrekking tot de uitvoering van het alcoholslotprogramma voor de in artikel 132c, vierde lid, van de Wvw 1994 bedoelde periode, die € 760,00 bedragen;
c. kosten met betrekking tot de uitvoering van het alcoholslotprogramma voor de in artikel 132d, tweede of vierde lid, van de Wvw 1994 bedoelde verlenging, die per verlenging
€ 170,00 bedragen;
d. kosten verbonden aan het in stand houden van het alcoholslotregister, die bij of krachtens de Wvw 1994 zijn vastgesteld.
3.1Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs in combinatie met het aan hem opgelegde alcoholslotprogramma dient te worden aangemerkt als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de
Fundamentele Vrijheden (EVRM), zodat een volledige belangenafweging en evenredigheidstoets dient plaats te vinden. Immers eiser is door het feit dat hij geen auto meer heeft en dus niet kan deelnemen aan het alcoholslotprogramma gedwongen om vijf jaar zonder rijbewijs te zijn, terwijl hij gedurende zijn werkloosheid juist bezig was om zich bij te scholen voor een loopbaan in het vervoer, zo heeft hij ter zitting medegedeeld. Eiser heeft onder andere verwezen naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 13 december 2005 (Nilsson/Zweden, AB 2006, 285), waaruit kan worden opgemaakt dat, gelet op de aard en de duur van de intrekking van het rijbewijs, sprake is van een punitieve sanctie. Verweerder heeft onvoldoende gewicht toegekend aan de belangen van eiser en ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat niet is gebleken dat eiser eerder met de politie in aanraking is geweest.
3.2Daarbij is het opleggen van het alcoholslotprogramma aan eiser in de onderhavige situatie onevenredig belastend en om die reden in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Eiser beschikt niet meer over een voertuig en hij zal er een moeten kopen om deel te kunnen nemen aan het alcoholslotprogramma. Deelname aan alcoholslotprogramma brengt voor eiser hogere kosten met zich mee dan voor andere deelnemers. Indien hij de kosten voor het alcoholslotprogramma niet kan voldoen, zal hij vijf jaar lang niet kunnen beschikken over zijn rijbewijs. Verweerder kan hem bijvoorbeeld een educatieve maatregel opleggen. Daarom heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.3Eiser stelt voorts dat het besluit in strijd met artikel 3:2 Awb tot stand is gekomen, nu het zorgvuldigheidsbeginsel van een bestuursorgaan eist dat een besluit zorgvuldig wordt voorbereid en genomen. Tot stelt eiser dat sprake is van ‘détournement de pouvoir’, nu slechts één firma in Nederland het alcoholslotprogramma aanbiedt waardoor de kosten van het alcoholslotprogramma onredelijk hoog zijn.