ECLI:NL:RBAMS:2014:2407

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
2 mei 2014
Zaaknummer
C/13/524103 / HA ZA 12-1015
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige perspublicatie en betwisting van een citaat in de media

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Palanciyan, een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap HET PAROOL B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. C. Wildeman. De zaak betreft een onrechtmatige perspublicatie waarin eiser zou zijn geciteerd met een uitspraak die hij betwist. De rechtbank heeft op 19 maart 2014 vonnis gewezen na een procedure die begon met een tussenvonnis op 1 mei 2013. Eiser heeft gesteld dat hij niet de woorden heeft uitgesproken die in het artikel van Het Parool zijn gepubliceerd, waarin hij zou hebben gezegd dat hij een vrouw zou schoppen als zij tegen zijn auto aanreed. Tijdens de getuigenverhoren heeft eiser een getuige naar voren gebracht die zijn verklaring ondersteunde, maar de rechtbank oordeelde dat deze getuigenverklaring niet voldoende bewijs opleverde om de stelling van eiser te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van de getuige niet in lijn was met de verklaring van de journalist die het interview heeft afgenomen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd en dat de citaten in het artikel niet onjuist zijn. Hierdoor heeft de rechtbank de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.157,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/524103 / HA ZA 12-1015
Vonnis van 19 maart 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. L. Palanciyan te Amsterdam, voorheen mr. L. Baștimar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HET PAROOL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C. Wildeman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Het Parool genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 mei 2013,
  • de akte overlegging producties van 4 oktober 2013 van [eiser],
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 4 oktober 2013,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 18 februari 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 1 mei 2013 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank [eiser] toegelaten tot (nader) bewijs van zijn stelling dat hij de woorden
“Maar je kunt ervan uitgaan dat het haar eigen schuld was”en
“Als een vrouw tegen mij aanrijdt, waardoor ik schade heb en ze biedt haar excuses niet aan, dan mag ze op de grond liggen, maar dan schop ik haar gewoon in haar gezicht.”of woorden van gelijke strekking niet heeft uitgesproken tijdens het interview dat hij op 6 juli 2012 met [journalist] had.
2.2.
[eiser] heeft één getuige naar voren gebracht, te weten [getuige] (hierna: [getuige]).
2.3.
[getuige] heeft het volgende verklaard, voor zover van belang:
“(…) Ik zag [eiser] aankomen, ik noem hem [eiser]. Hij ging achter mij in de rij staan. (…) Ik zag een man die langs de taxi’s liep. Ik dacht eerst dat het een klant was. (…) Ik zag dat hij bij [eiser] ging staan. (…) Ik zag toen dat ze in gesprek raakten. U vraagt mij of ik kon horen wat er werd gezegd. Eerst niet. Ik zat in de taxi en [eiser] zat in zijn taxi. Die interviewer stond buiten. Ik kon wel zo’n beetje horen wat de interviewer zei, maar niet wat [eiser] zei. Op een zeker moment is [eiser] uitgestapt en zijn [eiser] en de interviewer bij de achterkant van mijn auto gaan staan. Toen kon ik ook wel horen wat [eiser] zei. Niet alles maar grotendeels wel. (…) Ik heb het interview in Het Parool nooit gelezen. Later heb ik wel op internet stukjes daarover gelezen. Ik las daar dat er gezegd zou zijn dat je de klant moest schoppen vanwege de schade. Dat is absurd, dat zegt niemand. (…) U vraagt mij of is iets gehoord heb van het citaat over het schoppen waar ik zojuist over gesproken heb. Nee ik heb niets negatiefs gehoord toen [eiser] werd geïnterviewd. (…)”
2.4.
Het Parool heeft in contra-enqûete [eiser] en [journalist] laten horen.
2.5.
[eiser] heeft het volgende verklaard, voor zover van belang:
“(…) De eerste vraag die ik [journalist] stelde, was hoe het met de dame ging. Hij gaf aan dat zij op de IC lag en op het moment aan het revalideren was. Daarop wenste ik de dame en de familie sterkte en beterschap. (…) Op een gegeven moment kwam de tram voorbij. [journalist] is toen naar voren gelopen (…) en ik ben uitgestapt. Tot dat moment had ik in de auto gezeten (…). Daarna had ik het met [journalist] over het gedrag van fietsers. Ik gaf hem als voorbeeld dat ik bij het Rijksmuseum voor het stoplicht had gestaan en een fietser de taxi in had gespuugd. Ook noemde ik een voorval op de Anthony Fokkerweg, waar ik gezien had dat een fietser tegen een voertuig was opgereden en ten val was gekomen. De chauffeur was gestopt en uitgestapt en was agressief tegen de fietser. (…) Hij vroeg mij of ik in een situatie als van het ongeluk zou zijn uitgestapt en de fietser zou hebben geschopt. Ik zei: ‘ben je gek geworden ofzo?!’’. Ik zou die fietser uiteraard hebben geholpen. (…) Toen [journalist] mij vroeg of ik in de situatie van 30 mei zou zijn uitgestapt om de mevrouw te schoppen, vond ik dat een hele rare vraag. Daarom vroeg ik of hij gek geworden was ofzo. Zulke vragen hoor je niet te stellen. (…)”
2.6.
[journalist] heeft het volgende verklaard, voor zover van belang:
“(…) Ik heb verschillende chauffeurs gesproken, waaronder [eiser]. (…) Hij was er redelijk duidelijk over. Hij hield een relaas dat fietsers vaak alle kanten op reden, door rood fietsten en dergelijke. Zijn eerste reactie toen ik had uitgelegd wat er was gebeurd, was dat het wel haar eigen schuld zou zijn geweest. Ik vond dat een opvallende opmerking. Daarna zei hij: ‘als dat bij mij zou gebeuren, zou ik die vrouw in haar gezicht schoppen’. Ik vroeg hem waarom. Hij vond dat fietsers veel te veel konden maken in Amsterdam, zelfs als een fietser uit de lucht zou komen vallen op je auto, zou jij als chauffeur nog schuldig zijn. Ik vroeg hem nogmaals waarom hij die vrouw die overreden, was als het hem zou overkomen, zou schoppen. Hij zei toen: ‘als een vrouw tegen mijn auto zou rijden en ik heb schade en zij biedt haar excuses niet aan, dan zou ik haar in haar gezicht schoppen.’ Dit was zo’n beetje het einde van het interview. (…) U vraagt mij of er andere mensen aanwezig waren bij het gesprek. Dit was niet zo. Het was heel raar om te lezen in de stukken dat er andere mensen bij zouden zijn geweest. Er was namelijk niemand bij, niet in de auto, en niet eromheen. Het lijkt me sterk dat iemand anders het interview heeft gehoord. (…) U houdt mij voor dat door [eiser] heeft gezegd dat ik hem zou hebben gevraagd of hij die vrouw in het gezicht zou schoppen als het hem zou overkomen. Nee. Hij heeft als eerste zijn eigen uitspraak gedaan, dat hij iemand in het gezicht zou schoppen in zo’n situatie. (…)”
2.7.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] partijgetuige in de zin van artikel 164 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is. Op grond van artikel 164 lid 2 Rv kan een verklaring van een partijgetuige omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Dit betekent dat aanvullende bewijzen voorhanden moeten zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken.
2.8.
De rechtbank acht [eiser] niet in de hem gegeven bewijsopdracht geslaagd. [eiser] heeft weliswaar verklaard dat het [journalist] was die hem vroeg of hij in een situatie als die van het ongeluk de dame in kwestie zou hebben geschopt en dat hij [journalist] daarop heeft gevraagd of hij gek geworden was, maar deze verklaring vindt geen steun in de verklaring van [getuige]. In tegendeel, [getuige] heeft desgevraagd juist verklaard dat hij niets negatiefs (van het citaat over het schoppen) heeft gehoord. Daar komt bij dat [getuige] volgens zijn eigen verklaring het gesprek tussen [journalist] en [eiser] maar deels heeft kunnen horen zodat – nu het gaat om de vraag of [eiser] iets
nietheeft gezegd – in algemene zin weinig waarde aan die verklaring kan worden gehecht. Ook de door [eiser] overgelegde verklaringen over zijn persoonlijkheid kunnen niet bijdragen aan het bewijs. Niet de persoonlijkheid van [eiser] is immers in het geding, maar de vraag of Het Parool hem onjuist heeft geciteerd. Nu ander aanvullend bewijs evenmin voorhanden is en [journalist] – die ondubbelzinnig en consistent met zijn eerdere schriftelijke verklaring heeft verklaard dat [eiser] de geciteerde uitspraken uit eigen beweging heeft gedaan – de verklaring van [eiser] gemotiveerd heeft weersproken, heeft [eiser] het bewijs niet geleverd.
2.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat niet is komen vast te staan dat de in het artikel van 7 juli 2012 opgenomen citaten onjuist zijn. Derhalve faalt de stelling van [eiser] dat Het Parool onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en zullen de door hem ingestelde vorderingen worden afgewezen.
2.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Het Parool worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat
€ 1.582,00(3,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.157,00
2.11.
De door Het Parool gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Het Parool tot op heden begroot op € 2.157,00;
3.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan nasalaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus, mr. A.R.P.J. Davids en mr. F.J. Verhoeven-van de Poel en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2014.