11.Eisers stellen zich op het standpunt dat onvolkomenheden in de vergunningprocedure hun belangen hebben geschaad.
11.1.De gemeente Amsterdam heeft een zogenaamd “draaiboek evenementen”. Dit kent diverse regels voor het organiseren van evenementen. De rechtbank stelt met eisers vast dat verweerder zowel voor het jaar 2012 als het jaar 2013 niet overeenkomstig dat draaiboek heeft gehandeld. Zo zijn de aanvragen niet overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 4.3 van het draaiboek vier weken ter inzage gelegd bij het voorlichtingsloket op het stadhuis en/of bij de publieksbalie van het betreffende stadsdeelkantoor, maar in beide gevallen slechts voor de duur van twee weken. Evenmin zijn de vergunningen voor de jaren 2012 en 2013 overeenkomstig paragraaf 4.4 van het draaiboek uiterlijk zes weken voor de betreffende evenementen verzonden aan Open Air. Ook voor het jaar 2014 wordt de ter inzagelegging van de vergunningaanvraag van Open Air, althans de mogelijkheid binnen vier weken zienswijzen in te dienen, niet overeenkomstig het draaiboek uitgevoerd.
11.2.Uit het draaiboek blijkt echter niet dat genoemde termijnen fatale termijnen zijn. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet onderbouwd hebben dat zij als gevolg van de termijnschendingen in hun belangen geschaad zijn. Eisers hebben zienswijzen kunnen indienen en (gemotiveerd) bezwaar kunnen maken tegen de verleende vergunningen. Eisers sub I hebben voorts een verzoek om een voorlopige voorziening kunnen indienen dat samenhing met hun bezwaar tegen het primaire besluit I. De rechtbank ziet in het voorgaande dan ook geen aanleiding om de bestreden besluiten te vernietigen.
Overigens wijkt de termijn van ter inzagelegging van evenementenvergunningen in het draaiboek (vier weken) af van de termijn waarin een belanghebbende een zienswijze mag indienen (twee weken na publicatie), genoemd in de Procesbeschrijving Evenementenvergunning gemeente Amsterdam. De rechtbank geeft verweerder met het oog op toekomstige evenementen in overweging deze termijnen met elkaar in overeenstemming te brengen.
12.1Tussen partijen is voorts in geschil of het verlenen van de vergunningen in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Gaasperdam (hierna: het bestemmingsplan), meer specifiek met de bestemming “Recreatiegebied”. De rechtbank zal dit geschilpunt beoordelen in het licht van het bepaalde in artikel 2.43, aanhef en onder c, van de APV.
12.2.Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat op de gronden met bestemming “Recreatiegebied” slechts lichte recreatie is toegestaan. Het gebruik voor het dancefestival kan niet als lichte recreatie worden aangemerkt, maar dit gebruik ligt in het verlengde van wat is toegestaan. Daarbij is van belang dat het festival slechts eenmaal per jaar plaatsvindt, zodat sprake is van ruimtelijk niet relevant, kortdurend en incidenteel gebruik. Daarom is dit gebruik niet direct in strijd met het bestemmingsplan.
Ter zitting heeft verweerder het standpunt dat slechts lichte recreatie is toegestaan verlaten en zich primair op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan Gaasperdam zowel vormen van lichte als zware recreatie toestaat, zodat Open Air festival niet in strijd is met het bestemmingsplan. Subsidiair meent verweerder dat het gebruik van het terrein voor het festival ruimtelijk niet relevant, kortdurend en incidenteel is.
12.3.Nu verweerder de motivering van de bestreden besluiten ten aanzien van zijn standpunt dat hij niet gehouden was om de vergunningen op grond van artikel 2.43, aanhef en onder c, van de APV te weigeren zoals hiervoor omschreven heeft gewijzigd, komen de bestreden besluiten reeds hierom voor vernietiging in aanmerking wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank zal daarom de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank bezien of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van de te vernietigde besluiten in stand te laten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
12.4Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in artikel 22 van de planvoorschriften genoemde gronden die op de plankaart zijn bestemd als “Recreatiegebied”, slechts aangewezen voor lichtere recreatie. Deze gronden zijn immers aangewezen voor onder meer recreatiegebied, zoals stranden en ligweiden, groenvoorzieningen en water. De rechtbank vindt voorts steun voor dit oordeel in de toelichting op dit artikel. Daarin staat vermeld dat, naast de in het eerste lid genoemde recreatievoorzieningen, ook bijvoorbeeld trimbanen, fietspaden en andere vormen van licht recreatief gebruik zijn toegestaan. Zowel de planbepalingen als de toelichting geven geen aanleiding voor de conclusie dat “zwaar recreatief gebruik” is toegestaan.
Dat de toelichting van het bestemmingsplan niet leidend is, zoals door Open Air en verweerder is gesteld, maakt dit niet anders. Volgens vaste jurisprudentie zijn de op de plankaart aangegeven bestemming en de daarbij behorende voorschriften bepalend voor het antwoord op de vraag of sprake is van strijd met het bestemmingsplan. De toelichting is inderdaad niet bindend, maar heeft in zoverre betekenis, dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven. Indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn, kan de toelichting uitkomst bieden bij beantwoording van de vraag of het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van Staten (de Afdeling) van 20 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2027. Aangezien het betrokken planvoorschrift naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf duidelijk is, is de rol van de toelichting in het onderhavige geval van minder grote betekenis. Dit betekent echter niet dat hetgeen in de toelichting is vermeld, niet bij het oordeel mag worden betrokken. Niet in geschil is dat het Open Air festival vanwege de aard en de omvang als een zwaar evenement dient te worden aangemerkt. Gelet hierop en op het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat de aard van de evenementen waarvoor aan Open Air vergunningen zijn verleend zich niet verdraagt met de bestemming “Recreatiegebied”. Het gebruik van de gronden met bestemming “Recreatie” door Open Air is dan ook in strijd met artikel 22 van de planvoorschriften, hetgeen op grond van artikel 37, eerste lid, van de planvoorschriften verboden is.
12.5.Gelet op de aard, omvang en impact van het Open Air festival is de rechtbank van oordeel dat dit van de bestemming afwijkende gebruik niet zodanig kortdurend en incidenteel is dat de bestemmingsvoorschriften zich niet daartegen verzetten. Hierbij is van belang dat volgens de jurisprudentie niet te snel dient te worden aangenomen dat deze situatie zich wel voordoet, zie de uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2010, CLI:NL:RVS:2010:BL6212. Dit betekent dat er sprake is van een met het bestemmingsplan strijdig gebruik.
12.6.Artikel 37, vierde lid, van de planvoorschriften bepaalt dat het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam bevoegd is vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid van genoemd artikel. De gemachtigde van verweerder, tevens optredend als gemachtigde van stadsdeel Zuidoost, heeft ter zitting verklaard dat indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat het festival in strijd is met het bestemmingsplan, het stadsdeel voornemens is om of van die bevoegdheid tot het verlenen van binnenplanse vrijstelling gebruik te maken, of van de mogelijkheid die artikel 2.12, eerste lid, aanhef, sub a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in verbinding met artikel 4, achtste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht biedt. Verweerder zal in dat geval op korte termijn bezien van welke van die twee mogelijkheden gebruik zal worden gemaakt om een omgevingsvergunning te verlenen aan Open Air.
12.7.Gelet op de reële mogelijkheid om de omgevingsvergunning via een vrijstelling te verlenen, is de rechtbank van oordeel dat het gevraagde gebruik zich als zodanig wel verdraagt met de bestemming van de plaats, zoals bedoeld in artikel 2.43, aanhef en onder c, van de APV en dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat de evenementenvergunning niet op grond van het bepaalde in artikel 2.43, aanhef en onder c, van de APV geweigerd behoefde te worden.
13.1.Tussen partijen is voorts is in geschil of als gevolg van het dancefestival onaanvaardbare geluidhinder ontstaat bij hun woningen. In dat verband is allereerst aan de orde of voor het dancefestival in 2012 en 2013 te hoge geluidsnormen zijn toegestaan. Eisers sub I hebben aan dit standpunt allereerst ten grondslag gelegd dat voor het jaar 2012 de voor sommige podia toegestane geluidsnorm van 103 dB(A) op 25 meter afstand van de geluidsbron hoger is dan de maximaal toelaatbare geluidsnorm van 95 tot 100 dB(A) bij dancefestivals in grote parken. De rechtbank zal dit geschilpunt beoordelen aan de hand van artikel 2.43, aanhef en onder f, van de APV.
13.2.Voor het jaar 2012 en 2013 gold op grond van het beleid van de gemeente Amsterdam, dat is vastgelegd in het draaiboek evenementen, voor evenementen als de onderhavige (evenementen met als locatie grote pleinen of parken) de geluidsnorm van 95-100 dB(A) op 25 meter van de bron. In hoofdstuk 4.1 van het draaiboek staat dat de Dienst Milieu en Bouwtoezicht (hierna: DMB) in zijn advisering streeft naar een uniforme, voor alle stadsdelen gelijke aanpak van de geluidsnormering bij evenementen, maar dat stadsdelen kunnen afwijken van de advisering door strengere of incidenteel juist soepelere normen te hanteren. Stadsdeel Zuidoost heeft zijn eigen evenementenbeleid ontwikkeld dat is neergelegd in het beleidsdocument “ ZO levendig en gastvrij”. Dit beleid is vervolgens door verweerder vastgesteld. Volgens dit beleid geldt voor een high profile dancefestival als Amsterdam Open Air 2012 een maximale geluidsnorm van 103 dB(A) op de dansvloer. In beide beleidsstukken wordt een geluidsbelasting van 70 tot 75 dB(A) als duldbare geluidsoverlast aangemerkt. Uitgangspunt is spraakverstaanbaarheid binnen de woning die, uitgaande van een gevelisolatie van 20 dB(A) bij binnenniveaus van 50 tot 55 dB(A) in geding is.
13.3.Zowel in het primaire besluit I als in het primaire besluit II is voor drie van de acht podia een maximale norm van 103 dB(A), gemeten in het midden van de tent opgenomen. Voor de overige podia geldt een maximale waarde van 100 dB(A) op 25 meter van de geluidbron of het podium. Onverlet deze waarden mag het geluidsniveau gemeten op 1 meter vanuit woningen nooit meer bedragen dan LAeq 63 dB(A). Bij het primaire besluit II is voor twee van de podia de waarde van 103 dB(A), gemeten in het midden van de tent, vergund. Voor het podium Chill Out geldt 85 dB(A) op 10 meter van de geluidbron en voor de overige podia de norm van 100 dB(A) op 25 meter van de geluidbron of het podium. Volgens het bestreden besluit II mag het geluidsniveau gemeten op 1 meter vanuit woningen nooit meer bedragen dan LAeq 63 dB(A). De rechtbank stelt vast dat de door verweerder gehanteerde geluidnormen in overeenstemming zijn met het beleid.
13.4.Met partijen stelt de rechtbank vast dat de vergunningen voor “Amsterdam Open Air 2013” en “Amsterdam Open Air Camping” zijn gebaseerd op de Handleiding rekenen en meten industrielawaai. Eisers sub I hebben aangevoerd dat voor deze evenementen tevens de lage tonen op de gevel begrensd hadden moeten worden. Dergelijke tonen worden gemeten in dB(C). Nu de Handleiding geen geluidsnorm voor lage tonen kent, faalt deze beroepsgrond. Daarbij blijkt uit de evenementenvergunning voor het jaar 2013 dat bij de geluidsbronnen de lage tonen werden begrensd. Ter zitting is door de deskundigen toegelicht dat het meten van lage tonen op grotere afstand van de geluidsbron niet goed uitvoerbaar is, omdat bij lage tonen verstoring optreedt door andere geluidsbronnen. Hierdoor is niet te bepalen uit welke bron de lage tonen afkomstig zijn. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niettemin normen voor de gevelbelasting voor de lage tonen had moeten opnemen.
13.5.Eisers sub I hebben voorts aangevoerd dat de geluidsnormen die voor de geluidsbronnen zijn opgenomen in het primaire besluit I in ongunstige zin afwijken van de aanbeveling van bureau dBControl om in overeenstemming met de Handleiding rekenen en meten industrielawaai een rekenmodel te hanteren, naast een continu meetnet. Nu de bezwaarschriftencommissie voor het jaar 2011 deze aanbeveling heeft overgenomen, had de verplichting een rekenmodel te hanteren in het primaire besluit I opgenomen moeten worden, aldus eiseres sub I.
13.6De rechtbank stelt vast dat het rekenmodel voor het jaar 2012 nog niet verplicht was. Reeds gelet hierop faalt deze beroepsgrond. Voorts overweegt de rechtbank dat dBControl op verzoek van Open Air controlemetingen heeft verricht tijdens Amsterdam Open Air 2012. Die metingen zijn, hoewel dat toen nog niet verplicht was, verricht volgens methode II.1 van de hierboven genoemde handleiding. Op 9 juni 2012 is hierover een rapport opgesteld door dBControl. Daaruit blijkt dat de vergunningsvoorschriften betreffende geluid tijdens Amsterdam Open Air (95-100 dB(A) op 25 meter afstand van de geluidsbron en LAeq 63 dB(A) op de gevel van woningen) niet zijn overschreden.
13.7Ten aanzien van de evenementenvergunningen voor zowel de jaren 2012 als 2013 is de rechtbank voorts van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat de geluidsnormen in de evenementenvergunningen onhaalbaar waren gelet op het gehanteerde systeem van controle en aanpassing van geluidsemissie. Dit hield in dat op diverse punten, 25 meter van de geluidsbron en aan de gevel van woningen in de omliggende wijken, de geluidswaardes diverse keren zijn gecontroleerd. De resultaten van die metingen zijn met behulp van een communicatiesysteem teruggekoppeld naar degene(n) die op het festivalterrein belast waren met de geluidsinstallaties en die persoon of personen pasten het geluid aan indien sprake was van overschrijding van geluidsnormen. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat in deze procedure alleen de rechtmatigheid van de in de vergunningen opgenomen geluidsvoorschriften aan de orde is. Voor zover in de praktijk sprake is geweest van overschrijding daarvan kan dat niet bij de beoordeling van de onderhavige beroepen worden betrokken en had het op de weg van eisers gelegen de bevoegde instanties te verzoeken tot handhaving van die normen over te gaan.
13.8.Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in het bepaalde in artikel 2.43, aanhef en onder f, van de APV geen aanleiding heeft hoeven zien de evenementenvergunningen te weigeren.
14.1.Eisers sub 1 hebben voorts een beroep gedaan op de Flora- en faunawet (Ffw). Verweerder heeft zich in dit verband onder verwijzing naar artikel 8:69a van de Awb op het standpunt gesteld dat de regels van en beginselen uit deze wet niet strekken tot bescherming van hun belangen. De rechtbank is niet gebleken dat de regels van en beginselen uit de Ffw niet strekken tot bescherming van de belangen van eisers, die allen wonen in de directe omgeving van het Gaasperpark. Dat zich tussen dat park en de woningen van eisers een metrostation bevindt maakt dit niet anders, nu het Gaasperpark het voor hen dichtstbij gelegen park is.
14.2.Dit betekent evenwel niet dat verweerder bij de beoordeling van de vraag of de vergunningen verleend moesten worden rechtstreeks heeft hoeven toetsen aan de Ffw. De vraag of een ontheffing op grond van die wet voor de evenementen nodig is, en zo ja, of deze kan worden verleend, dient aan de orde te komen in een eventueel te voeren procedure op grond van die wet. Dit doet er niet aan af dat verweerder de evenementenvergunning had dienen te weigeren indien op voorhand duidelijk was dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van die evenementen in de weg staat. Of daarvan sprake is dient te worden beoordeeld in het kader van het bepaalde in artikel 2.43, aanhef onder g en i, van de APV. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
14.3.Eisers sub I hebben zich op het standpunt gesteld dat aanvullende voorschriften aan de vergunning voor het jaar 2012 verbonden moesten worden. Daartoe is verwezen naar de evaluatie door Groengebied Amstelland van Amsterdam Open Air 2012. De rechtbank stelt vast dat de evaluatie vermeldt dat het Groengebied heeft besloten om aanvullend onderzoek te laten doen naar het effect van geluid op broedende vogels. Dit onderzoek is verricht door bureau Waardenburg. In zijn rapport van 13 juli 2012 vermeldt het bureau dat er geen indicaties zijn dat het festival heeft geleid tot ernstige verstoring van broedvogels in het gebied. Voorts heeft de organisator van het festival blijkens het rapport vooraf diverse mitigerende maatregelen getroffen, waardoor in ieder geval alle bos en struweel was afgeschermd voor publiek. Die maatregelen hebben blijkens dat rapport een belangrijke positieve bijdrage gehad. Voorts blijkt uit het rapport “nacontrole broedvogels Amsterdam Open Air 2013” van 3 oktober 2013 van bureau Waardenburg - kort gezegd - dat er geen directe aanleiding is om te veronderstellen dat vanwege het festival ernstige verstoring van broedvogels is opgetreden.
14.4.Eisers sub I hebben erop gewezen dat de evaluatie door het Groengebied vermeldt dat tijdens de voorbereiding van genoemd aanvullend onderzoek een omwonende een melding heeft gedaan van mogelijke overtreding van de Ffw bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Deze melding is gezien als een verzoek tot handhaving. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de inspectie van het ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) het Groengebied aanwijzingen gegeven heeft waarmee in de definitieve onderzoeksopzet en bij het treffen van mitigerende maatregelen voor de editie van 2012 van Amsterdam Open Air rekening is gehouden. Op 18 mei 2012 heeft de staatssecretaris van EL&I op basis van de onderzoeken, voorgenomen voorzorgsmaatregelen en het gevoerde beheer geen aanleiding gezien om handhavend op te treden. Gelet op deze uitkomst volgt de rechtbank het standpunt van eisers sub I niet voor zover zij beogen te stellen dat naar aanleiding van de klachtaanvullende voorschriften aan de vergunning voor het jaar 2012 gesteld moesten worden.
14.5.In verband met de beroepsgrond dat de vergunningen voor het jaar 2012 onvoldoende waarborgen bieden om schade aan het milieu als gevolg van de evenementen te voorkomen of te beperken overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat de evenementen schade hebben veroorzaakt. Vastgesteld wordt dat de vergunningen voor de evenementen in het jaar 2012 en het jaar 2013 diverse voorschriften bevatten om dergelijke schade te voorkomen of beperken. Zo kennen de verleende vergunningen onder meer het voorschrift dat Open Air er zorg voor draagt dat de openbare weg en/of het openbaar groen (…) na afloop van het evenement in de oorspronkelijke toestand wordt achtergelaten en is daarin het voorschrift opgenomen dat afvalwater, dat afkomstig is van plaatsen waar etenswaren worden bereid worden verontreinigd met plantaardige of dierlijke oliën of vetten. Voorts draagt Open Air bij aan de overige kosten van onderhoud van het Gaasperpark, zoals kosten voor drainage van zogenaamde kommen die zich in het grasland bevinden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate sprake van waarborgen om schade aan het milieu te voorkomen of beperken.
14.6.Op grond van hetgeen in het voorgaande is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in het bepaalde in artikel 2.43, aanhef en onder g en i, van de APV evenmin aanleiding heeft hoeven zien de evenementenvergunningen te weigeren.
15.1.Eiser sub II heeft in beroep aangevoerd dat verweerder bij de verlening van de evenementenvergunningen voor het jaar 2013 gehandeld heeft in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank begrijp hieruit dat eiser sub II bedoelt dat het primaire besluit II is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb.
15.2.De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat relatief weinig kostenposten voor zijn rekening dan wel die van de samenleving komen en dat die onder meer bestaan uit kosten voor de inzet van hulpdiensten, zoals de politie. Hier tegenover staat dat de evenementen inkomsten genereren voor het Groengebied Amstelland, naamsbekendheid aan de buurt en het Gaasperpark geven en een vorm van recreatie vormen voor grote aantallen bezoekers van die evenementen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het verlenen van de evenementenvergunningen in strijd is met het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb. De beroepsgrond faalt.