In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van bijzondere bijstand voor intakekosten in het kader van opvolgend bewindvoering. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van intake bij de nieuwe bewindvoerder, nadat de vorige bewindvoerder was ontslagen. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen, omdat de intakekosten volgens hen niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Wet Werk en Bijstand (WWB) konden worden aangemerkt.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiseres stelde dat de kosten voor de intake noodzakelijk waren, omdat de nieuwe bewindvoerder tijd en middelen moest investeren om de overdracht van de bewindvoering goed te laten verlopen. De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende aannemelijk had gemaakt dat de kosten voor de intake in dit geval wel degelijk noodzakelijk waren. De rechtbank verwees naar de Aanbeveling meerderjarigenbewind, waarin wordt gesteld dat een professionele bewindvoerder een intakevergoeding kan vragen, tenzij er voorafgaand budgetbeheer heeft plaatsgevonden.
De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat er sprake was van budgetbeheer voorafgaand aan het bewind en dat de werkzaamheden die de nieuwe bewindvoerder had verricht, noodzakelijk waren voor een goede overdracht. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waarbij de rechtbank de bijzondere bijstand voor de intakekosten toekende tot een bedrag van € 467,06. Tevens werd bepaald dat het college het griffierecht van eiseres diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven.