ECLI:NL:RBAMS:2014:2345

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
13/738066-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen gewelddadige en gewapende overval met vuurwapen en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een gewelddadige en gewapende overval. De overval vond plaats op 29 mei 2013 te Amsterdam, waarbij de verdachte en een medeverdachte een vuurwapen gebruikten om de slachtoffers, werkzaam bij een tabakshop, te bedreigen en te beroven van een geldbedrag en sigaretten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte herkenbaar was op camerabeelden en dat er stelselmatige observaties zijn uitgevoerd die zijn betrokkenheid bij de overval bevestigden. De officier van justitie vorderde een onvoorwaardelijke jeugddetentie en een PIJ-maatregel, terwijl de verdediging pleitte voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel, gezien de jonge leeftijd van de verdachte en zijn leerbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, een onvoorwaardelijke jeugddetentie van acht maanden moest ondergaan, naast een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte een kans moest krijgen om zich te rehabiliteren, maar dat dit binnen een gecontroleerd kader moest gebeuren. De uitspraak bevatte ook bijzondere voorwaarden voor de PIJ-maatregel, waaronder toezicht door Bureau Jeugdzorg.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/738066-13
Datum uitspraak: 7 april 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA-adres], gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting [locatie te plaats].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 maart 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. de Klerk en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y. Karga, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad),
mevrouw [persoon 2], namens het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (hierna: BJAA), mevrouw [persoon 3], namens de Bascule en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht. Mevrouw [persoon 4], gz-psycholoog werkzaam bij het NIFP heeft als deskundige de rechtbank geinformeerd.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging op de zitting van feit 2 - ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 mei 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen ongeveer 2500 euro, in elk geval een geldbedrag en/of twee, althans een of meer doos/dozen met daarin (een grote hoeveelheid) sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 5] en/of [persoon 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader:
- eenmaal of meermalen een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [persoon 5] en/of [persoon 6] heeft/hebben getoond en/of op voornoemde [persoon 5] en/of [persoon 6] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of voornoemd vuurwapen heeft/hebben doorgeladen en/of
- voornoemde [persoon 5] en/of [persoon 6] (hierbij) eenmaal of meermalen dreigende de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Handen omhoog", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- voornoemde [persoon 5] (met kracht) aan de/een arm(en) heeft/hebben getrokken en/of gerukt;
(Artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 mei 2013 tot en met 7 juni 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en) een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten twee, althans een of meer pisto(o)l(en), te weten een gaspistool Kimar en/of een pistool Ekol en/of munitie van categorie II en/of III, te weten een of meer patro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(Artikel 26 Wet Wapens en Munitie)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Zij baseert zich daarbij onder meer op de ter zitting getoonde compilatie van camerabeelden van de kelderbox in de periode van 28 mei 2013 tot en met 30 mei 2013, alsmede camerabeelden betreffende de overval zelf bij het [hotel] op 29 mei 2013 omstreeks 12.00 uur, de processen-verbaal met daarin een beschrijving van voornoemde beelden, alsmede de processen-verbaal betreffende het politieonderzoek naar deze beelden en de vaststellingen die op grond daarvan door de politie zijn gedaan. Uit de camerabeelden van de kelderbox blijkt dat in voornoemde periode van 28 mei 2013 tot en met 30 mei 2013 vijf personen gebruik maakten van de box. Eén van hen was verdachte, een ander was medeverdachte [medeverdachte]. Niet is gezien dat er personen de box ingingen, zonder dat zij deze ook weer uitkwamen en vice versa. Daarbij heeft de politie vastgesteld dat de kelderbox slechts één ingang heeft. Op grond van de camerabeelden en het politieonderzoek naar deze beelden kan het volgens de officier van justitie niet anders zijn, dan dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] samen op 29 mei 2013 omstreeks 11.55.16 uur de boxruimte op een scooter hebben verlaten en dat zij omstreeks 12.03 aldaar weer zijn teruggekeerd op deze scooter. Hierbij was medeverdachte [medeverdachte] de bestuurder van de scooter en verdachte de bijrijder. Beiden droegen donkere regenpakken en de bijrijder had een blauwe sporttas over zijn schouder hangen.
Uit de verklaringen van de aangevers [persoon 5] en [persoon 6], beiden werkzaam bij [bedrijf]. , blijkt dat zij op 29 mei 2013 omstreeks 12.00 uur zijn overvallen door twee mannen op een scooter, waarvan er één een klein chroomkleurig pistool op hen heeft gericht. De door hen genoemde omschrijvingen van zowel de daders (regenpakken en donkere kleding), als van de scooter komen overeen met die van de twee mannen op de scooter bij de kelderbox. Ook wordt door hen gesproken over een blauwe sporttas en een grote witte vierkante boodschappentas die de daders bij zich zouden hebben gehad.
De daders van de overval, zoals te zien op de betreffende camerabeelden, vertonen grote gelijkenis met de mannen die op de scooter de kelderbox verlieten. Op de beelden van de overval is ook een zelfde soort scooter te zien. Ook is hierop te zien dat de buit in twee tassen wordt gestopt, een blauwe sporttas en een wit/rood geblokte vierkante boodschappentas. De blauwe sporttas hangt de bijrijder bij vertrek over zijn rechterschouder. Eenzelfde wit/rood geblokte boodschappentas wordt later door de politie in de kelderbox aangetroffen.
Beide aangevers hebben op de camerabeelden de mannen op de scooter bij de kelderbox herkend als zijnde de daders van de overval.
De officier van justitie heeft verder verwezen naar meerder processen-verbaal van bevindingen betreffende politieonderzoek dat is gedaan naar de tijdslijn en de door de daders
-waarschijnlijk- afgelegde route, waaruit is gebleken dat het qua tijd en route feitelijk mogelijk was om de overval te kunnen plegen.
Als bewijsmiddel noemt de officier van justitie tevens dat medeverdachte [medeverdachte] de enige persoon was die de sleutels van de kelderboxen in zijn bezit had en dat in één van deze boxen een klein vuurwapen is aangetroffen dat overeenkomt met het door beide aangevers omschreven vuurwapen. Dit wapen is ook herkend door de aangevers. Ook wijst de officier van justitie erop dat in de kelderboxen kleding is aangetroffen welke past bij de kleding die de mannen op de scooter droegen, waaronder ook schoenen van het merk Hugo Boss welke waarschijnlijk werden gedragen door de bijrijder, verdachte. Op deze schoenen is in een mengprofiel ook DNA van verdachte aangetroffen. Verder zijn in de kelderbox kentekenplaten en papieren aangetroffen die horen bij een gestolen Aprillia scooter, welke scooter grote gelijkenis vertoont met de scooter zoals te zien is op de beelden. De officier van justitie heeft voorts verwezen naar de processen-verbaal betreffende tapgesprekken waaruit blijkt dat de medeverdachte [medeverdachte] kort na de overval bij derden Marlboro sigaretten aan het verhandelen was.
De verklaringen van verdachte, dat hij medeverdachte [medeverdachte] niet zou kennen, acht de officier van justitie kennelijk leugenachtig, gelet ook op onder meer een politiemutatie waaruit blijkt dat verdachte samen met deze [medeverdachte] eerder al eens is aangehouden door de politie en het feit dat uit onderzoek op de onder verdachte in beslag genomen telefoon is gebleken dat hij meermalen telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte].
Ook het onder feit 2 ten laste gelegde, het tezamen en in vereniging voorhanden hebben van een pistool Ekol, acht de officier van justitie op grond van dezelfde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het voorhanden hebben van het gaspistool, heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, nu voor dit onderdeel van het ten laste gelegde volgens haar onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde. De raadsvrouw is van mening dat op grond van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat dat verdachte betrokken is geweest bij de overval zoals deze aan hem ten laste is gelegd. Zij wijst hierbij op de ontkennende verklaringen van verdachte zoals hij deze heeft afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris. Volgens de raadsvrouw kan niet worden vastgesteld dat het pingnummer waarmee contact zou zijn geweest met medeverdachte [medeverdachte], van verdachte is. Volgens de raadsvrouw bestaat evenmin voldoende bewijs dat verdachte tapgesprekken met medeverdachte [medeverdachte] zou hebben gevoerd. Ook kan op grond van de camerabeelden bij de kelderbox niet worden vastgesteld dat verdachte één van de twee daders van de overval is geweest. Verdachte heeft zichzelf ook niet herkend op deze beelden. Het feit dat de politie hem op de beelden van 29 mei 2013 omstreeks 13.55 uur zou hebben herkend, zegt niets over zijn betrokkenheid bij de overval, nu deze immers twee uur eerder plaats vond. Verder zijn op de beelden van 29 mei 2013 omstreeks 12.27 uur twee personen te zien, waarvan de identiteit van één van hen onduidelijk blijft. Dit zou ook verdachte kunnen zijn. Ten aanzien van het proces-verbaal van bevindingen betreffende het onderzoek naar tijdsbestek waarin de overval zou zijn gepleegd en de route welke daarbij zou zijn afgelegd, merkt de raadsvrouw op dat niet vaststaat dat door de daders met verhoogde snelheid is gereden. Verder heeft de raadsvrouw er voor wat betreft de verklaring van de aangever [persoon 6] op gewezen dat hij de scooter op de beelden slechts “een beetje” zou hebben herkend. Ook is hij volgens de raadsvrouw niet specifiek in zijn herkenning van de daders. Ten aanzien van het aangetroffen DNA van verdachte op de Hugo Boss schoenen, merkt de raadsvrouw op dat dit slechts een DNA-mengprofiel betreft en dat een statistische berekening hierbij ontbreekt. Tenslotte wijst de raadsvrouw erop dat uit het dossier niet blijkt wanneer de aangetroffen spullen in de kelderboxen zijn neergelegd en hoe lang deze er mogelijk al lagen.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit.
4.3
Oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van feit 1:
In verband met stelselmatige observatie in een lopend onderzoek (“[naam onderzoek]”) staat een camera gericht op de kelderbox ingang aan de [adres], behorende bij de woning van medeverdachte [medeverdachte]. [2]
Observaties camerabeelden kelderbox [adres]
Op 29 mei 2013 om 09.49.13 uur is op de camerabeelden te zien dat er een brommer bij de box aan komt rijden met daarop twee mannen. De bijrijder draagt witte schoenen, een strakke grijze broek en een zwarte gewatteerde jas. De bestuurder wordt door de politie herkend als medeverdachte [medeverdachte], hij draagt onder meer zwarte sportschoenen met een witte zoolrand. [3] De bijrijder draagt een zwarte helm, grijze broek, zwarte jas en witte sportschoenen.
Om 11.01.27 uur loopt vervolgens een man naar buiten met dezelfde gewatteerde jas als de hiervoor genoemde bijrijder. Hij draagt nu een donkere broek, donkere sportschoenen met een witte zoolrand en een lichte pet. [4]
Een man met dezelfde kleding aan als de man om 11.01.27 uur komt om 11.08.11 uur terug bij de box. [5]
Omstreeks 11.55 uur verlaten twee mannen op een zwarte scooter de boxruimte. De scooter heeft opvallend grote wielen en is niet voorzien van een windscherm. De mannen zijn geheel in het zwart gekleed. De bestuurder draagt een regenpak, met op de broek een horizontale witte streep en donkere sportschoenen met een witte zoolrand, vermoedelijk dezelfde schoenen die medeverdachte [medeverdachte] eerder om 09.49.13 uur droeg. De bijrijder is geheel in het zwart gekleed, een donkere broek, een zwarte gewatteerde jas met capuchon, een lichtkleurig petje onder zijn capuchon en donkere schoenen met een witte rand langs de zool, een witte streep langs de bovenzijde van de schoen bij de enkel en een witte streep dwars over de schoen, dezelfde schoenen die de persoon droeg die om 11.01 uur de kelderbox inging. Ook is te zien dat de bijrijder een blauwe sporttas bij zich draagt met een zwarte onderkant. Beide personen stappen op de scooter en rijden vervolgens uit beeld. [6]
Om 12.03.28 uur is te zien dat de zwarte scooter weer bij de box aankomt rijden. Op de scooter zitten twee personen, gekleed in donkere kleding. De bijrijder draagt een grote blauwe sporttas met zwarte onderkant over zijn rechterschouder. Dit is dezelfde tas als die van 11.55.16 uur. Op de wijze waarop de bijrijder de tas draagt, is te zien dat deze zwaar moet zijn. De hengsels van de tas staan strak. De bijrijder en de bestuurder dragen dezelfde kleding en schoenen als de bijrijder en de bestuurder van 11.55.16 uur. [7] Een deel van het gezicht van de bijrijder is op deze beelden te zien. De bestuurder en de bijrijder gaan de box in. [8]
Vervolgens komen er om 12.27.03 uur twee mannen aanlopen bij de kelderbox. Eén van hen wordt door de politie herkend als zijnde [persoon 7]. De andere man draagt een blauwe spijkerbroek en om zijn rechterheup een lichtgekleurd tasje; hij heeft kort, opgeknipt haar. Beide mannen gaan de box in. [9]
[persoon 7] gaat om 12.54.00 uur even naar buiten en om 13.06.08 uur weer naar binnen. [medeverdachte] gaat om 13.30.52 uur even naar buiten en om 13.51.11 weer naar binnen. [10]
Om 13.55.28 uur komen vervolgens twee mannen weer naar buiten lopen, één van hen wordt door de politie herkend als [medeverdachte], de andere als verdachte. [11] Zij gaan om 14.06.13 uur de box weer in. [12]
Om 14.43.09 uur komen er drie mannen uit de box lopen. Dit zijn de eerder onbekend gebleven man, samen met verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Verdachte draagt op dat moment een strakke grijze broek, lichtkleurige schoenen en een donkerkleurige jas. Dit betreft dezelfde kleding als de kleding van de persoon van 09.49.13 uur. [13]
Op grond van voornoemde camerabeelden heeft de politie geconstateerd dat in de periode 28 mei 2013 tot en met 30 mei 2013 in totaal vier mannen gebruik hebben gemaakt van de boxdeur: één van hen is verdachte, een ander is medeverdachte [medeverdachte], een derde man is herkend als [persoon 7] en de vierde man is voornoemde onbekend gebleven man van de tijdstippen 12.27.03 en 14.43.09. [medeverdachte] is de enige persoon die de boxdeur van buitenaf opent. Het is niet aannemelijk dat er door de personen gebruik wordt gemaakt van een andere in- of uitgang. [14] Uit politieonderzoek is (ook) gebleken dat de boxgang één officiële in- en uitgang heeft. Aan de achterkant is één raampje, dit komt uit op een afgesloten binnentuin. Direct onder het raampje staan struiken met doorns. In het zand onder en tussen deze struiken zijn geen voetsporen aangetroffen. [15]
Verklaringen aangevers en getuige betreffende de overval
Uit de aangiftes van [persoon 5] en [persoon 6], beiden werkzaam bij [bedrijf], volgt dat zij op 29 mei 2013 omstreeks 12.00 uur slachtoffers zijn geworden van een gewapende overval, gepleegd door twee mannen, op de parkeerplaats bij het [hotel] te Amsterdam. [persoon 5] en [persoon 6] waren op dat moment met hun bus bij het hotel om daar de sigarettenautomaat te bevoorraden. [16]
[persoon 5] werd door man 1 weggetrokken naar de voorzijde van de bus. Hij zag een klein chroomkleurig vuistvuurwapen in de hand van man 1. [persoon 5] zag dat man 1 een handeling verrichtte die hij herkende als het doorladen van een wapen. Het wapen werd op hem gericht. Man 1 zei daarbij “handen omhoog”. Man 2 haalde vervolgens de spullen uit de bus. Man 1 droeg een zwarte jas met capuchon, een zwart petje met op de klep een glimmend embleem. Man 2 droeg ook een zwarte jas met capuchon en zwart petje. Man 2 is als eerste weer terug naar de scooter gelopen en heeft deze gestart. Man 1 is achterop gaan zitten. Hij bleef zijn wapen daarbij op [persoon 5] richten. De scooter waarop zij reden was donker en had geen windscherm. [17]
Aangever [persoon 6] zag dat zijn collega [persoon 5] aan de kant werd getrokken door man 1. Man 1 droeg zwarte kleding, het leek op een regenpak. Verder droeg hij een pet. Deze man had een vuurwapen in zijn hand. Dit vuurwapen was klein en zilvergrijs. Man 2 haalde de bus leeg. Hij maakte daarbij gebruik van twee tassen: een grote vierkante boodschappentas van nylon, wit met rode en blauwe strepen/vierkantjes en een donkerkleurige sporttas. Nadat man 2 de tassen had gevuld en weer op de scooter was gaan zitten, is ook man 1 naar de scooter gelopen, met het vuurwapen nog op [persoon 6] en [persoon 5] gericht. Daarna is man 1 achterop de scooter gestapt. Dit was een donkerkleurige scooter. [18]
Aangever [persoon 8], vestigingsmanager, heeft namens [bedrijf] Amsterdam verklaard dat bij de overval 324 pakjes sigaretten zijn weggenomen, totale waarde 2005,67 euro, en rollen wisselgeld met een totale waarde van 3079,50 euro. [19]
Uit de verklaring van de getuige [getuige] volgt dat zij op 29 mei 2013 bij het hotel een bestelbusje zag, waarbij twee mannen stonden, zij deden hun handen op hun hoofd. Zij zag dat er een donkerkleurige scooter voor het busje stond. Daarna zag zij twee mannen (NN1 en NN2), waarvan één er een pistoolachtigs iets in zijn hand had. Dit pistool was grijs van kleur en niet zo groot. Dader NN1 richtte het vuurwapen op de medewerkers van het busje. NN2 liep naar het busje en kroop daarin. [getuige] verklaart verder dat er ook iets was met een blauwe sporttas. [20]
Camerabeelden [hotel]
Uit het proces-verbaal bevindingen betreffende de camerabeelden bij het [hotel] op 29 mei 2013, alsmede deze ter zitting getoonde beelden, is te zien dat twee mannen om 11.58.27 op een scooter in beeld komen. De bijrijder van de scooter stapt af en loopt naar de aldaar geparkeerde bus van [bedrijf]. Deze man heeft een grote blauwe tas in zijn hand. Ook is te zien dat beide mannen volledig in het zwart gekleed zijn en dat zij op een donkere scooter zitten. Deze scooter heeft opvallend grote wielen, de voorzijde van de scooter loopt in een punt af. Eén van de twee mannen hangt in de bus en laadt de goederen in, de andere man strekt zijn armen daarbij in de richting van, naar later blijkt, de aangevers. Tevens is te zien dat door de mannen gebruik wordt gemaakt van twee tassen: een blauwe sporttas en een grote witte vierkante boodschappentas (met rode en blauwe strepen). De blauwe sporttas hangt bij het wegrijden over de rechterschouder van de bijrijder. [21]
Herkenningen
Aangevers [persoon 5] en [persoon 6] hebben de twee mannen op de scooter op de camerabeelden bij de kelderbox herkend als zijnde de daders van de overval. Zij hebben hen herkend aan de kleding (de compleet zwarte kleding in regenpakstof), de petjes en de blauwe sporttas die zij bij zich dragen. [22]
Doorzoekingen kelderboxen [adres]
In verschillende kelderboxen bij de [adres] vindt een doorzoeking plaats. Hierbij wordt een zilverkleurig vuurwapen, inclusief 6 patronen aangetroffen. [23] Foto’s van dit wapen worden aan voornoemde aangevers getoond. Zij herkennen dit wapen beiden aan zowel de kleur als de grootte, als zijnde het wapen dat door de daders is gebruikt bij de overval. [24]
Ook wordt tijdens deze doorzoeking in de boxruimtes een grote vierkanten tas met meerkleurige ruitjes aangetroffen. Op de foto is te zien dat rode en blauwe strepen elkaar kruisen en daardoor een blokpatroon vormen. [25] Verder worden bij deze doorzoeking, blijkens het proces-verbaal van bevindingen overeenkomst/gedragen kleding, een regenbroek, zwarte pet met glimmende sticker en schoenen, die overeenkomen met de kleding van de daders van de overval. [26]
Tijdslijn afgelegde route en duur van de overval
Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende de tijdslijn van de videobeelden van 29 mei 2013 bij zowel de kelderbox, als bij het [hotel], blijkt dat:
- twee mannen op een scooter om 11.55.34 uur de boxruimte hebben verlaten;
- twee mannen/overvallers om 11.58.27 uur bij het [hotel] arriveren;
- de twee mannen/overvallers om 11.59.53 uur aldaar weer wegrijden;
- twee mannen op een scooter om 12.03.28 uur weer bij de boxruimte arriveren. [27]
Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende de door de daders vermoedelijk gereden route volgt dat de afstand tussen de kelderbox en het [hotel] kan worden afgelegd in 2 minuten en 30 seconden. [28]
Overige bewijsmiddelen
Uit het verslag van het forensisch DNA-onderzoek van Verilabs, alsmede het proces-verbaal van bevindingen betreffende de uitslag van het DNA-onderzoek, volgt dat tijdens de doorzoeking van de boxruimtes onder perceel [adres] onder andere Hugo Boss schoenen zijn aangetroffen. Deze schoenen vertonen gelijkenissen met de schoenen van de bijrijder van de scooter bij de kelderbox. Het aangetroffen DNA-mengprofiel in de schoenen is vergeleken met het DNA-proefiel van verdachte. Hieruit blijkt dat het DNA van verdachte in het mengprofiel op deze Hugo Boss schoenen aanwezig was. [29]
Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende de gebruikte scooter bij de overval en de aangetroffen documenten in de kelderbox, blijkt dat in één van de boxruimtes een kentekenbewijs en aankoopnota zijn gevonden die horen bij een (gestolen) Aprillia motorscooter. De politie heeft vervolgens onderzoek gedaan naar overeenkomsten tussen (afbeeldingen van) een dergelijke scooter en de scooter zoals te zien is op voornoemde camerabeelden. De politie constateert tussen deze scooters op meerdere punten gelijkenissen in uiterlijke kenmerken. [30]
Gelet op het proces-verbaal van bevindingen betreffende Aprillia scooter, kan een dergelijke scooter een topsnelheid van 145 km/uur bereiken. [31]
Uit processen-verbaal van bevindingen betreffende de sleutels van de boxruimtes blijkt dat bij de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte] sleutels bij hem zijn aangetroffen, behorende bij de centrale in- en uitgang van de kelderbox aan de [adres] en de diverse kelderboxen daarbinnen. [32]
Uit een proces-verbaal van bevindingen betreffende tapgesprekken van medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat hij op 29 mei 2013 om 14.07 uur belt met een nummer dat op naam staat van een persoon welke persoon werkzaam is bij een tabakshop. In dit gesprek vraagt [medeverdachte] aan de gebelde of deze nog “Maru” nodig heeft. Dit betreft een mogelijk afkorting van “Marlboro”. In latere pinggesprekken pingt [medeverdachte] dat “[handelaar]” ze niet voor 4 wil hebben omdat hij genoeg heeft en dat hij nu naar “die [handelaar] van het [stadsdeel]”gaat. Korte tijd later pingt [medeverdachte] dat “ze” voor 4 kunnen. Hieruit concludeert de politie dat het zeer waarschijnlijk is dat [medeverdachte] in deze gesprekken de sigaretten van de overval aan het verhandelen was. [33]
Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende de relatie tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat zij op grond van een politiemutatie eerder samen zijn aangehouden. [34]
Oordeel rechtbank
In het licht van de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband
en samenhang beschouwd, acht de rechtbank het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op de camerabeelden bij de kelderbox, de bewegingen van de personen die daarop zijn te zien en de constateringen van de politie naar aanleiding van deze beelden, waaruit blijkt dat de kelderbox slechts één ingang heeft, namelijk die waarop de camera gericht stond en het raampje aan de achterkant van de kelderbox voorts niet als in- of uitgang wordt gebruikt, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn, dan dat verdachte de persoon is geweest die samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] op 29 mei 2013 kort voor 12.00 uur als bijrijder op de scooter bij de kelderbox vertrok en daar enkele minuten na 12.00 uur ook weer terugkeerde. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank daarbij van oordeel dat de omschrijvingen van de politie ten aanzien van de personen die deze kelderbox in -en uitkwamen, geen ruimte voor speculatie of verwarring laten ten aanzien van de identiteit van de twee mannen op de scooter. De onbekend gebleven man die eerst om 12.27 uur samen met [persoon 7] bij de kelderbox aankomt, is – zo blijkt uit de beelden – duidelijk niet dezelfde persoon die om 13.55 uur de box verlaat. De persoon die om 13.55 uur de box verlaat, draagt dezelfde kleding en is te herkennen als dezelfde persoon die om 9.47 uur bij de box aankomt: hij is door verschillende politiemensen herkend als verdachte.
Gelet op de diverse overeenkomsten op het gebied van zowel de kleding van de twee mannen, de gebruikte tassen en het type scooter als ook tussen enerzijds verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij de kelderbox, en anderzijds de twee mannen op de scooter bij het [hotel], zoals te zien zijn op de camerabeelden van de overval en ook blijkt uit de omschrijvingen en herkenningen door de aangevers, acht de rechtbank het zeer aannemelijk dat verdachte de persoon is geweest die, samen met zijn medeverdachte, de overval op de medewerkers van de bestelbus van [bedrijf]heeft gepleegd en dat zij daarbij sigaretten en geld hebben meegenomen en daarbij gebruik hebben gemaakt van een vuurwapen. De herkenningen door de aangevers van de daders, de door hen gebruikte scooter en het vuurwapen, acht de rechtbank daarbij, anders dan de raadsvrouw, voldoende specifiek. Dit klemt temeer nu bij de doorzoekingen in de kelderboxen diverse goederen zijn aangetroffen die ook weer overeenkomen met, of verwijzen naar, de door de aangevers genoemde omschrijvingen en signalementen. Verder is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat enige onduidelijkheid over de periode waarin deze goederen al in de kelderbox lagen, niet afdoet aan een bewezenverklaring van de overval, gelet ook op alle overige bewijsmiddelen.
Mede gelet op het zeer gedetailleerde en nauwkeurige proces-verbaal van bevindingen betreffende de tijdslijn waarin de overval heeft plaatsgevonden, alsmede het proces-verbaal betreffende de snelheid die door de daders zou zijn gereden, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om vraagtekens te plaatsen bij deze door de daders vermoedelijk gereden snelheid. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt gaat dan ook niet op. Dit geldt evenmin voor haar verweer betreffende de bewijswaarde van het aangetroffen DNA in het mengprofiel van verdachte op de Hugo Boss schoenen. Alhoewel dit niet meer dan een mengprofiel betreft, is de rechtbank van oordeel dat dit forensisch bewijs in samenhang moet worden bezien met de overige bewijsmiddelen en het op grond daarvan dan ook mee kan worden genomen in de bewijsvoering.
In het licht van het voorgaande, acht de rechtbank de ontkennende verklaringen van verdachte, zoals hij deze heeft afgelegd bij zowel de politie als als de rechter-commissaris, namelijk dat hij niet de persoon op de camerabeelden zou zijn en dat hij medeverdachte [medeverdachte] ook niet zou kennen, kennelijk leugenachtig.
Ten aanzien van feit 2:
Uit een proces-verbaal van bevindingen betreffende de aangetroffen goederen in de boxruimte onder de woning van medeverdachte [medeverdachte], blijkt dat in één van deze kelderboxen een zilverkleurig op een vuurwapen gelijkend voorwerp inclusief munitie/patronen is aangetroffen. [35]
Uit een proces-verbaal wapenonderzoek blijkt dat het aangetroffen voorwerp een pistool, merk Ekol, is en dat dit een vuurwapen, in de zin van de Wet Wapens en Munitie categorie III, is. [36] De in dit vuurwapen aangetroffen munitie zijn op grond van dit proces-verbaal munitie in de zin van categorie III van de Wet Wapens en Munitie. [37]
Gelet op de voorgaande bewijsmiddelen, in samenhang bezien ook met de bewijsmiddelen zoals genoemd onder feit 1, acht de rechtbank het door verdachte tezamen en in vereniging voorhanden hebben van het vuurwapen, merk Ekol en munitie wettig en overtuigend bewijzen. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank voorts van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat voor het voorhanden hebben van het gaspistool door verdachte. Verdachte dient dan ook voor dat deel van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Gelet op de context en de directe samenhang met het onder feit 1 ten laste gelegde, acht de rechtbank voorts niet bewezen dat verdachte het vuurwapen en de munitie de gehele ten laste gelegde periode voorhanden heeft gehad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de datum waarop feit 2 is gepleegd dient te worden beperkt tot de datum van het onder feit 1 ten laste gelegde, te weten 29 mei 2013 en spreekt verdachte ten aanzien van (het resterende deel van) de ten laste gelegde periode vrij.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 29 mei 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 2500 euro en twee dozen met daarin een grote hoeveelheid sigaretten, toebehorende aan [bedrijf], welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 5] en [persoon 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte en zijn mededader:
- een vuurwapen aan voornoemde [persoon 5] en [persoon 6] hebben getoond en op voornoemde [persoon 5] en [persoon 6] hebben gericht en gericht gehouden en voornoemd vuurwapen hebben doorgeladen en
- voornoemde [persoon 5] en [persoon 6] hierbij meermalen dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Handen omhoog" en
- voornoemde [persoon 5] aan de arm hebben getrokken en gerukt.
ten aanzien van feit 2:
hij 29 mei 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, te weten een pistool Ekol, en munitie van categorie III, te weten patronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir primair gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot
-een jeugddetentie voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest;
-de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel).
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte, naast de jeugddetentie voor de duur van acht maanden met aftrek, een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, waarbij de aan hem op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
8.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte, in geval van een bewezenverklaring, een voorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd. Verdachte is hiervoor sterk gemotiveerd en staat ook open voor alle hulpverlening. Verdachte is nog jong en kan nu nog veranderen. Hij wil iets van zijn leven gaan maken. Het vastzetten van verdachte, in de vorm van oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, zou daarbij een averechtse werking hebben en tot een verharding kunnen leiden. Dit wordt ook onderschreven in de NIFP-rapportages betreffende de persoon van verdachte. Bij verdachte is hechtingsproblematiek geconstateerd en hij zou dan ook baat hebben bij hulp en begeleiding vanuit huis. Dit zou hem kunnen worden geboden binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Verdachte is regelmatig weggelopen uit verschillende civielrechtelijke instellingen, maar nog nooit vanuit huis. Verdachte verdient een eerlijke kans en deze moet hem worden gegeven. Hij is nu nog kneedbaar en er kunnen nu nog stappen worden gezet. De maatregelen die hem zouden worden opgelegd binnen deze voorwaardelijke PIJ-maatregel zouden dadelijk uitvoerbaar kunnen worden verklaard. Verdachte is niet gemotiveerd voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, waardoor deze maatregel zeer waarschijnlijk ook weinig effect zal sorteren. Ten aanzien van een zinvolle invulling van zijn dagbesteding, verwijst de raadsvrouw naar eerder door haar overgelegde stukken, waaruit onder meer blijkt dat verdachte zich heeft aangemeld bij het ROC-college en hij ook een stageplek heeft geregeld. Zijn moeder is zeer gemotiveerd verdachte te helpen bij het nakomen van de voorwaarden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Oriëntatiepunten straftoemeting jeugd Amsterdam, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd (laatstelijk juli 2013). Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Bij de eerste keer recidive wordt een verhoging toegepast van maximaal 50% of een andere strafmodaliteit toegepast. Bij
verdererecidive kan een verhoging worden toegepast van meer dan 50% of een andere strafmodaliteit.
Het betreft in de onderhavige zaak een van tevoren geplande overval met een vuurwapen, op klaarlichte dag. Als uitgangspunt voor strafoplegging voor een dergelijk feit geldt dat – bij een first offender – een onvoorwaardelijke jeugddetentie zal worden opgelegd vanaf zes maanden.
Voorts wordt het voorhanden hebben van een vuurwapen bewezen verklaard. Hiervoor geldt als uitgangspunt (eveneens) de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een zeer brutale en gewelddadige overval. Samen met zijn medeverdachte heeft hij de slachtoffers op klaarlichte dag met geweld en onder bedreiging van een wapen beroofd van een grote hoeveelheid sigaretten en geld. Verdachte en zijn medeverdachte zijn daarbij doelbewust en gericht te werk gegaan en hebben zich in hun handelen door niets of niemand laten weerhouden. Dit alles moet voor de beide slachtoffers zeer beangstigend zijn geweest. Slachtoffer [persoon 5] heeft bij de politie verklaard dat hij zich enorm bedreigd heeft gevoeld. Hij moest tijdens de overval aan zijn kind denken en aan zijn moeder die een kind heeft verloren. Hij wilde niet dat zijn moeder nu nog een kind zou verliezen. Slachtoffer [persoon 6] heeft blijkens een (gedeeltelijk ingevuld) voegingsformulier laten weten dat hij na het voorval vier dagen thuis heeft gezeten. Hij verdenkt nu ook vaker mensen en schrikt sneller. Ook heeft hij in zijn werk van route moeten wisselen omdat hij niet meer op de plek van de overval kon en wilde werken. Alhoewel de beide slachtoffers, om voor de rechtbank onduidelijke redenen, geen vorderingen benadeelde partij hebben ingediend, geeft het voornoemde wel een beeld van de impact van de overval op de slachtoffers en de mate van angst die zij gevoeld moeten hebben gedurende de overval. De rechtbank rekent dit feit verdachte dan ook zwaar aan en weegt daarin tevens mee dat verdachte zowel bij de politie, als ter terechtzitting geen inzicht heeft gegeven in zijn handelen en daarmee ook geen enkele blijk van medeleven heeft getoond ten aanzien van het leed dat de slachtoffers is aangedaan.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. Ook dit feit rekent de rechtbank verdachte aan. Het voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen is strafbaar en het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke spullen worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten. Daarmee draagt het tevens bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 27 januari 2014 waaruit blijkt dat verdachte door de meervoudige kamer te Amsterdam is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 92 dagen voorwaardelijk, in verband met een openlijke geweldpleging, een poging tot diefstal met braak in vereniging en een wederspannigheid.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad opgemaakt op 11 december 2013;
  • rapport van het BJAA opgemaakt op 24 januari 2014;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door mevrouw drs. [persoon 4], gezondheidszorgpsycholoog, op 1 oktober 2013;
  • Psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt door de heer dr. [persoon 9], kinder-en jeugdpsychiater, op 18 september 2013.
De psycholoogkomt in haar rapport tot de volgende conclusie:
Verdachte heeft een belaste voorgeschiedenis met pedagogische en affectieve verwaarlozing, een afwezige vader, een wisselend aanwezige moeder en het meemaken van verschillende traumatische situaties, resulterend in hechtingsproblematiek. Als gevolg hiervan zijn gedragsproblemen ontstaan, welke kunnen leiden tot een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. In het verleden waren moeder en oma onvoldoende in staat om verdachte te begrenzen. Deze affectieve en emotionele verwaarlozing hebben een belangrijke rol gespeeld in de ontstaansgeschiedenis en problematiek van verdachte en hij dient hiervoor te worden behandeld.
In het kader van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de persoonlijkheid van verdachte en het verminderen van recidive wordt de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. Verdachte kan hierbij thuis bij zijn moeder en oma blijven wonen. Hierbinnen zou een intensief behandel- en begeleidingstraject kunnen worden gewaarborgd, waarbij kan worden gedacht aan ITB-harde kern, met mogelijk Elektronisch Toezicht. Naast verdachte, zouden ook moeder en oma intensief moeten worden aangestuurd en ondersteund in de vorm van MST. Omdat er veel verschillende partijen bij dit alles betrokken zouden zijn, is begeleiding vanuit IFA wenselijk. Omdat verdachte al lang binnen gesloten settingen heeft gezeten en dit een averechts effect op hem lijkt te hebben, wordt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet geadviseerd. Binnen een voorwaardelijke PIJ draagt verdachte zelf een groot deel van de verantwoordelijkheid, met passende ondersteuning. Om de kans van slagen hierbij zo groot mogelijk te maken, wordt geadviseerd om alle hulpverleningsonderdelen te hebben geregeld op het monent dat verdachte vanuit de detentiesituatie weer naar huis gaat.
Ter zitting heeft mevrouw [persoon 4], in de hoedanigheid van getuige-deskundige, voornoemd rapport en advies nader onderbouwd en toegelicht.
Oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte verdient de voorkeur, gelet op de hechtingsproblematiek van verdachte en de hiervoor noodzakelijke behandeling. Die kan het beste worden vormgegeven binnen een dergelijk voorwaardelijk kader. Verdachte is nu nog jong en leerbaar. Daarbij is sprake van een begin van herwonnen contact met zijn moeder, dit moet nu niet worden verstoord. Hechtingsproblematiek kan worden behandeld, maar hiervoor is individuele behandeling wel een vereiste. Ook dient een therapeutische relatie tussen behandelaar en cliënt te kunnen worden opgebouwd. Gelet daarop, is een behandeling binnen een gesloten PIJ-instelling volgens mevrouw [persoon 4] minder geschikt, nu de behandelingen aldaar vooral opvoedkundig van aard zijn en veelal in groepen plaatsvinden. Verder is van belang dat verdachte nu zelf de keuzes moet gaan leren maken en zelfstandig wordt. Als het dan weer mis gaat, heeft hij dit aan zichzelf te wijten en kan alsnog een PIJ-maatregel worden opgelegd. Mevrouw [persoon 4] erkent dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel ook risico’s met zich meebrengt. Desalniettemin is verdachte volgens haar in staat om zich te kunnen houden aan de voorwaarden die hij hierbij opgelegd zou krijgen. Verschillende risico’s en gevaren, zoals de omgang met verkeerde vrienden, kunnen hierbij niet geheel worden ondervangen, maar dit kan ook niet binnen een PIJ-maatregel.
De psychiaterkomt in zijn rapport tot de volgende conclusie:
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Hij heeft emotionele, sociale en cognitieve beperkingen, die mogelijk in verband staan met een foetaal alcohol spectrum stoornis (FASD) door alcoholgebruik van moeder in de zwangerschap. Verdachte heeft een gedragsstoornis met heimelijke kenmerken en hechtingsproblematiek met wantrouwen naar derden. Dit hangt samen met een ernstig tekortschietende opvoeding. Zonder interventie wordt de kans op recidive ingeschat op matig tot hoog. Voor de ontwikkeling van verdachte is nodig dat hij minder afhankelijk en meer zelfstandig wordt. Hij heeft structuur en grenzen nodig, moet verantwoordelijkheid leren nemen, enig inzicht krijgen in wat anderen voelen en denken en hij moet zijn handelen daarop leren baseren. Cognitieve stimulatie en praktische scholing zijn nodig. Geadviseerd wordt om de hiertoe noodzakelijke gedwongen hulpverlening via een voorwaardelijke PIJ-maatregel te organiseren. Dat moet met sterke sturing en controle samengaan. Bij voorkeur wordt dit alles begeleid door een mannelijke jeugdreclasseerder.
Namens de Raad heeft mevrouw [persoon 2]geadviseerd om, in tegenstelling tot de voorgaande adviezen vanuit het NIFP, verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Verdachte heeft al veel kansen gekregen, is vaak weggelopen en heeft zich meermalen onttrokken aan de hulpverlening. De Raad denkt dan ook niet dat verdachte in staat is om zich aan de voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel te kunnen houden. De risico’s van de hulpverlening binnen een dergelijk ambulant kader zijn te groot.
Het door de forensisch rapporteurs voorgestelde intensieve behandel- en begeleidingstraject in het kader van een voorwaardelijke PIJ, is op zich wel te realiseren, aldus De Raad.
Namens het BJAA heeft mevrouw [persoon 2], evenals de Raad, geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Eerder is gebleken dat verdachte zich ook binnen een strak begeleidingsprogramma aan de hulpverlening onttrekt en de hulpverlening hierdoor stagneert. Een intensieve behandeling binnen een PIJ-instelling is dan ook noodzakelijk volgens mevrouw [persoon 2].
Namens de Bascule heeft mevrouw [persoon 3]zich ter zitting aangesloten bij het advies van voornoemde NIFP-rapportages en de toelichting ter zitting hierop van mevrouw [persoon 4]. In het kader van de hechtingsproblematiek van verdachte, is het van belang dat verdachte passende hulp en begeleiding krijgt, waarbij hij ook samen met zijn moeder woont.
De moederis het eens met het advies tot de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, zoals volgt uit voornoemde NIFP-rapportages. Zij is bereid om haar zoon hierbij volledig bij te ondersteunen en begeleiden en staat open voor alle hulpverlening.
Verdachtekan zich vinden in het advies van de psycholoog en psychiater tot een oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel en is ook bereid om mee te werken aan alle hulpverlening. Verdachte ontkent dat hem eerder een strak begeleidingsprogramma zou zijn opgelegd, zoals door het BJAA naar voren is gebracht. Volgens verdachte stelde dit programma destijds weinig voor.
Gelet op voornoemde oriëntatiepunten, de ernst van de strafbare feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetetentie dient te worden opgelegd voor de duur van acht maanden (met aftrek).
Maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel), voorwaardelijk.
De rechtbank neemt het strafadvies zoals volgt uit voornoemde Pro Justitia-rapportages over en is op grond daarvan van oordeel dat aan verdachte, naast de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie, een PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm moet worden opgelegd. Binnen deze maatregel kan verdachte een behandeling volgen in de vorm van een passend en op maat gemaakt individueel hulpverleningsprogramma. De rechtbank acht dit de meest geschikte interventie voor zowel een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte enerzijds, als, daarmee ook, de veiligheid van de maatschappij in het algemeen anderzijds. Verdachte kent een belast verleden en een diepgewortelde hechtingsproblematiek. Om hem niet nog verder af te laten glijden, is het van belang dat hem nu een laatste maal de kans wordt geboden de juiste hulpverlening te aanvaarden. Verdachte is nog jong en, blijkens de toelichting van mevrouw [persoon 4] ter zitting, nu nog leerbaar en in staat om te veranderen. Hij is daartoe ook gemotiveerd. Een opsluiting van verdachte zou daarbij, gelet op zijn problematiek en verleden, een averechtse werking kunnen hebben en tot een verharding van zijn persoon en gedrag kunnen leiden. Gelet daarop acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de Raad en het BJAA, oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte op dit moment niet geschikt. De rechtbank erkent dat verdachte diverse malen is weggelopen uit verschillende instellingen, maar acht de toelichting hierop van mevrouw [persoon 4] ter zitting, namelijk dat dit wegloopgedrag in samenhang moet worden bezien met zijn (hechtings)problematiek, aannemelijk en verklaarbaar. Daarbij komt dat verdachte nooit eerder van huis is weggelopen, en de hulpverlening in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel vanuit huis zal gaan plaats vinden. Ook ziet de rechtbank in dat de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte risico's met zich meebrengt. Deze risico’s kunnen echter nooit volledig worden ondervangen, ook niet binnen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Bovendien is het voor het leerproces van verdachte van belang dat hij meer zelfstandigheid krijgt en dat hij, met vallen en opstaan, gaat leren hoe hij zich moet gedragen binnen de maatschappij. Deze mogelijkheid wordt hem geboden binnen dit voorwaardelijke kader.
Voor een goed slagen van deze PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm acht de rechtbank het van essentieel belang dat de hulpverlening zich tot het uiterste zal inspannen om deze interventie, onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden, zo goed en gestructureerd mogelijk te laten verlopen en verdachte daarbij ook de kans en de ruimte te geven om zich voldoende te kunnen ontwikkelen binnen dit kader.
De rechtbank neemt daarbij voorts de aanbeveling uit het psychiatrisch rapport over voor wat betreft het punt dat de begeleiding van verdachte door een mannelijke reclasseerder dient plaats te vinden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank voorts bevelen dat de hierna te noemen bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 47, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 312 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte],daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Beveelt dat deze maatregel
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, als verdachte tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Verdachte moet zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam stellen. Vervolgens moet verdachte gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt, ook indien dit inhoudt:
  • het deelnemen aan het programma van Intensieve Traject Begeleiding (ITB) en/of
  • het deelnemen aan Multi System Therapy (MST) en/of
  • het deelnemen aan Intensieve Forensische Aanpak (IFA) en/of
  • het zich onder elektronisch toezicht laten stellen (ter nakoming van deze bijzondere voorwaarden), voor een maximale duur van zes (6) maanden.
Geeft aan genoemde instelling opdracht verdachte bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen. Beveelt dat de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en R.H.G. Odink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.E. Wouters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 april 2014.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.p. 20 0195
3.p. 20 0199
4.p. 20 0201
5.p. 02 0202
6.p. 20 0026 en p. 20 0203
7.p. 20 00027 en p. 20 0204
8.p. 20 0204
9.p. 20 0205
10.p. 20 0205 en p. 200206
11.p. 20 0207, p. 20 0091, p. 20 0092 en p. 20 0093.
12.p. 20 0208
13.p. 20 0209
14.p. 20 0213
15.p. 20 0172
16.p. 20 0008 t/m 20 00010 en p. 20 00014 t/m 20 00016
17.p 20 0008 t/m 20 00011
18.p. 20 00014 t/m 20 00016
19.p. 20 0220
20.p. 20 00006
21.p. 20 00077 t/m 20 00081 en de eigen waarneming van de rechtbank op het onderzoek ter terechtzitting d.d. 24 maart 2014
22.p. 20 0141 en p. 20 0152
23.p. 20 00113
24.p. 20 00142 en p. 20 00153.
25.p. 20 290
26.p. 20 00103, p. 20 00104; p. 20.00109 t/m 20 00112
27.p. 20 00083
28.p. 20 00089
29.p. 20 00103, p. 20 00104, p. 20 302 en het Forensisch DNA Rapport Verilabs, d.d. 20 december 2013.
30.p. 20 00180 t/m p. 20 00186, p. 20 341 t/m 20 342
31.p. 20 0215
32.p. 20 00096, p. 20. 00106
33.p. 20 269, p. 20 272, p. 20 274
34.p. 20 0233
35.p. 20 00113
36.Proces-verbaal Zaaksdossier 9 "Zaak aangetroffen vuurwapens", proces-verbaal wapenonderzoek, pagina 0010, opgemaakt door [persoon 10], inspecteur van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, dienstdoende bij de Dienst Regionale Recherche, Bureau Wapens, Munitie en Explosieven, materiedeskundige (vuur)wapens en munitie, d.d. 18 juni 2013.
37.Proces-verbaal Zaaksdossier 9 "Zaak aangetroffen vuurwapens", proces-verbaal wapenonderzoek, pagina 0011, opgemaakt door [persoon 10], inspecteur van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, dienstdoende bij de Dienst Regionale Recherche, Bureau Wapens, Munitie en Explosieven, materiedeskundige (vuur)wapens en munitie, d.d. 18 juni 2013.