ECLI:NL:RBAMS:2014:2276

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
C/13/527934 / HA ZA 12-1249
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en borgtocht in faillissement van Blue Blood Group B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van bestuurders van de failliete vennootschap Blue Blood Group B.V. (BBG) in het kader van twee leningsovereenkomsten die zijn aangegaan met de eiseressen SFO Investments Limited en Scarlet Caribbean Investments N.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestuurders, [gedaagde 2] en [gedaagde 3], niet onrechtmatig hebben gehandeld bij het aangaan van deze overeenkomsten. De eiseressen stelden dat de bestuurders wisten dat BBG niet aan haar verplichtingen kon voldoen, maar de rechtbank oordeelde dat de eiseressen onvoldoende bewijs hebben geleverd voor deze stelling. De rechtbank concludeerde dat de bestuurders niet aansprakelijk zijn voor de schade die de eiseressen hebben geleden door de wanbetaling van BBG.

Daarnaast werd er een vordering in reconventie behandeld, waarbij BBG c.s. opheffing van de gelegde beslagen vorderden. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van SFO c.s. jegens de gedaagden ondeugdelijk waren, waardoor de beslagen moesten worden opgeheven. De rechtbank heeft de kosten van de procedure aan de zijde van de gedaagden toegewezen, en de vorderingen van SFO c.s. werden afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken op 9 april 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/527934 / HA ZA 12-1249
Vonnis van 9 april 2014
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar het recht van Cyprus
SFO INVESTMENTS LIMITED,
gevestigd te Nicosia, Cyprus,
2. de rechtspersoon naar het recht van Curaçao
SCARLET CARIBBEAN INVESTMENTS N.V.,
gevestigd te Curaçao, Nederlandse Antillen,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BLUE BLOOD GROUP B.V.,
gevestigd te Bosch en Duin,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BLUE BLOOD LICENSE B.V.,
gevestigd te Bosch en Duin,
5. de rechtspersoon naar het recht van Portugal
PRITERRAX-MARKETING E SERVICOS DE CONSULTADORIA,
gevestigd te Funchal Madeira, Portugal,
gedaagden in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.T.J. Hoff te Haarlem.
Eiseressen in conventie, verweerders in reconventie, worden hierna gezamenlijk SFO c.s. en afzonderlijk SFO en Scarlet genoemd.
Gedaagden in conventie, eisers in reconventie, worden hierna BBG c.s. en afzonderlijk BBG, [gedaagde 2], [gedaagde 3], Blue Blood License en Priterrax genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 2 augustus en 19 september 2012, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 14 november 2012 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte wijziging van eis van 29 januari 2013;
  • het proces-verbaal van comparitie gehouden op 12 februari 2013 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte na comparitie van SFO c.s. van 25 september 2013, met producties;
  • de antwoordakte van BBG c.s. van 23 oktober 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
SFO en Scarlet zijn financiers van BBG.
2.2.
BBG en haar 100% dochtervennootschappen Blue Blood B.V., Blue Blood Amsterdam Retail B.V. en Priterrax (hierna gezamenlijk: de Blue Blood groep) legden zich toe op de exploitatie van het kleding- en accessoire merk “Blue Blood”. De betreffende merkrechten waren grotendeels ingebracht in Priterrax.
2.3.
De aandelen in de houdstervennootschap van BBG worden voor 50% gehouden door de, uiteindelijk door [gedaagde 2] gehouden, vennootschap United Investments Company B.V. en voor 50% door de, uiteindelijk door [naam] gehouden en inmiddels failliete, vennootschap STP Investments B.V.
2.4.
[gedaagde 2] en zijn zoon [gedaagde 3] zijn commissarissen van BBG. In het handelsregister van de kamer van koophandel is vermeld dat [naam] enig statutair bestuurder is van BBG. Vanaf enig moment in 2010 heeft [naam] zich feitelijk niet meer met het bestuur van BBG ingelaten.
2.5.
Bij e-mail van 2 juni 2009 heeft [gedaagde 3], met het oog op financiering door SFO c.s., aan [naam 2] (van SFO c.s.) enige financiële gegevens betreffende de Blue Blood groep gezonden. In die e-mail heeft [gedaagde 3], voor zover van belang, vermeld:
“(…) BB is opgericht in 2003 en verkoopt momenteel aan winkeliers in 32 landen. (…) Zoals je aan het business plan kunt zien zal de omzet hard omhoog gaan. Dit komt mede doordat afgelopen jaar een aantal winkels zijn geopend die nog geen volledig boekjaar hebben meegedraaid. Ook weten we onze verkopen al die we vanaf Juli gaan uitleveren aan onze klanten.
De reden dat er een squeeze in onze cashpositie is ontstaa[n] komt onder meer doordat er afgelopen jaar (te) fors geïnvesteerd is in mensen, systemen en voorraad. Dit in combinatie met een kredietcrisis die langs kwam maakt dat de cash niet meer zo hard binnenkwam als voorheen – maar investeringen al wel gecommitteerd waren.
Al met al denken we (anders hadden we er niet zoveel in geïnvesteerd) dat dit een
prachtig merk is met een grote winstpotentie. Het merk staat, de organisatie is opgebouwd en de mogelijkheden zijn volop aanwezig om hier een groot succes van te maken.”
2.6.
Op 8 juni 2009 heeft [naam 3] (van SFO c.s.) per e-mail aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] het volgende bericht:
“Ik heb overlegd met [naam 2] en [naam 4].
Opvallend is het gegeven dat de [gedaagde 2 en 3] zich volledig committeert voor Blue Blood enerzijds en anderzijds het benodigde miljoen niet zelf op tafel legt. (sorry ik zeg het maar even kort). Graag hierop jullie toelichting.
Daarnaast is het financiële plaatje voor een financier duidelijk:
In feit[e] is er sprake van een negatief eigen vermogen (goodwill en geactiveerde kosten zijn niet echte vaste activa voor financiers) en naast het feit dat er intern veel is gedaan, liggen de financiële resultaten allemaal in de toekomst. Er is geen enkel weerstand vermogen opgebouwd vanaf 2003. Wel moest er steeds geld bij…
Investeren in Blue Blood is dus investeren in geloof in Blue Blood en investeren in de [gedaagde 2 en 3].
[naam 2] en [naam 4] hebben wel een positieve grondhouding (omdat ze geloven in [gedaagde 2 en 3] maar stellen de volgende eisen: (…)
3. sterke en schriftelijke (persoonlijk) garantie voor geldgevers door [gedaagde 2] (of sterke vennootschap) die loopt t/m boekjaar 2010/2011; dus in feite 1 juli 2011. NB: zonder deze sterke schriftelijke garantie is het een no go want verder is er binnen Blue Blood geen enkel houvast (in faninaciële termen)(…)”
2.7.
Ingevolge een tweetal geldleningsovereenkomsten gedateerd 11 juni 2009 hebben SFO en Scarlet elk aan BBG een bedrag van € 625.000,- ter leen verstrekt (hierna: de leningen), waartegenover BBG aan SFO en Scarlet een rente verschuldigd is van ten minste 5% per kwartaal.
2.8.
In verband met de leningen is [gedaagde 2] met SFO en Scarlet op 16 juni 2009 een tweetal overeenkomsten van borgtocht aangegaan. Daarin is vermeld dat [gedaagde 2] zich jegens Scarlet onderscheidenlijk SFO hoofdelijk als borg verbindt voor de schulden van BBG uit hoofde van de leningen. Voorts is vermeld dat de borgtochten gelden tot 1 juni 2010.
2.9.
Op 6 oktober 2009 zijn Blue Blood B.V. en Blue Blood Amsterdam Retail B.V. op eigen verzoek failliet verklaard.
2.10.
Op 9 oktober 2009 heeft [gedaagde 3] aan [naam 3] voornoemd per e-mail het volgende bericht:
“Twee onderliggende werkmaatschappijen van Blue Blood zijn dinsdag failliet gegaan (…). Blue Blood Group zal de activiteiten van deze dochtermaatschappijen overnemen van de curator; we kunnen op deze manier afscheid nemen van de schulden die in beide BV’s zaten en met een schone lei doorgaan. Voor de toekomst heeft dit derhalve weinig gevolgen, plus jullie positie wordt absoluut niet aangetast. (…)”
2.11.
Een onderneming in Hong Kong – HTP Group -, waarmee Blue Blood groep begin augustus 2009 (onder meer in de vorm van een omzetafhankelijke licentie) een samenwerking was aangegaan, heeft die samenwerking per e-mail van 13 oktober 2009 beëindigd.
2.12.
Ingevolge een overeenkomst van 31 oktober 2009 heeft [gedaagde 2] (via een daartoe nieuw opgerichte vennootschap United Fashion Company B.V.) per 11 oktober 2009 de activa van Blue Blood B.V. en Blue Blood Amsterdam Retail B.V. overgenomen tegen betaling van een bedrag van € 1.010.000,-.
2.13.
Op 26 november 2010 hebben Priterrax en Blue Blood License een zogenaamde
trademark assignment agreementgesloten. Daarin is bepaald dat Priterrax de bij die overeenkomst nader aangeduide merkrechten overdraagt aan Blue Blood License tegen betaling van € 200.000,-. Op deze, en op de bij Priterrax achtergebleven, merkrechten is vervolgens een omzetafhankelijke licentie verstrekt aan een derde. Blue Blood License is gelieerd aan [gedaagde 2]
2.14.
SFO c.s. hebben een uitnodiging van [gedaagde 2] om te participeren in Blue Blood License afgeslagen en hierover per e-mail van 31 mei 2011 het volgende bericht:
“(…) Waar wij ons twee jaar geleden nog in een comfortabele cash-positie bevonden (en in staat waren om jou op korte termijn een helpende hand te bieden dmv deze lening), zitten we nu in eenzelfde situatie met een accuut tekort aan liquide middelen (…). Net zoals de Blue Blood-situatie destijds betreft het hier eveneens de noodzaak om deze onderneming in de lucht te houden en de reeds gemaakte investeringen veilig te stellen (en op termijn hopelijk te kunnen recupereren).
Een andere, meer persoonlijke overweging betreft de gedachte waarmee we destijds aan het “BB avontuur” zijn begonnen: (…) Je begrijpt dat ik daarbij vertrouwde op jouw ervaring en integriteit als persoon, en niet op het commerciële succes van Blue Blood als onderneming. Deze zat toen al overduidelijk in grote problemen, zoals wel bleek uit (het gebrek aan) financiële stukken, maar dankzij jouw benoeming als CEO en je bereidheid om persoonlijk borg te staan voor de lening heb ik uiteindelijk een (positieve) beslissing kunnen forceren. (…) ”
Voorts hebben SFO c.s. bij die e-mail de overeenkomsten van geldlening opgezegd.
2.15.
SFO c.s. hebben tevergeefs de borgstellingen, waarvan de termijn inmiddels was verstreken, ingeroepen. Op 20 juli 2012 hebben zij ten laste van BBG, [gedaagde 2], [gedaagde 3] en Blue Blood License verschillende (derden)beslagen gelegd.
2.16.
In het najaar van 2013 is het faillissement van BBG uitgesproken op verzoek van SFO c.s.

3.Het geschil in conventie

3.1.
SFO c.s. vorderen samengevat en na eisvermeerdering– hoofdelijke veroordeling van BBG c.s. tot betaling aan SFO van € 625.000,- en € 16.015,42, en aan Scarlet van
€ 625.000,- en € 23.910,50, telkens vermeerderd met rente en kosten en uitvoerbaar bij voorraad. Tevens vorderen SFO c.s. vernietiging van de leningsovereenkomsten.
3.2.
SFO c.s. gronden hun vorderingen op onrechtmatige daad en stellen dat de schade die zij daardoor hebben geleden, moet worden vergoed. Daarnaast verwijten SFO c.s. [gedaagde 3] dat hij een onvoorwaardelijke schriftelijke toezegging niet is nagekomen waardoor zij schade hebben geleden. Aan de vordering jegens BBG leggen SFO c.s. ten grondslag dat zij bij het aangaan van de leningsovereenkomsten met BBG hebben gedwaald althans zijn misleid.
3.3.
BBG c.s. voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
BBG c.s. vorderen in reconventie opheffing van de gelegde beslagen. Die beslagen zijn ongegrond en het daartoe verleende verlof is verkregen op basis van een onjuiste voorstelling van zaken.
4.2.
SFO c.s. voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie.

Schorsing geding jegens BBG

5.1.
BBG is hangende deze procedure failliet verklaard. SFO c.s. hebben ter comparitie toegelicht dat hun vorderingen jegens BBG slechts erop gegrond zijn dat zij bij het aangaan van de leningsovereenkomsten met BBG hebben gedwaald. Omdat dit beroep op dwaling ertoe strekt de leningsovereenkomsten met terugwerkende kracht te vernietigen, zijn de vorderingen jegens BBG uiteindelijk gericht op terugbetaling van de leningen en zijn zij derhalve aan te merken als rechtsvorderingen ‘die voldoening ener verbintenis uit de boedel ten doel hebben’ in de zin van artikel 26 Faillissementswet (Fw). Voor zover dit geding betrekking heeft op de vorderingen van SFO c.s. tegen BBG, is dit geding daarom na het faillissement van BBG op de voet van artikel 29 Fw van rechtswege geschorst.
Onrechtmatige daad
5.2.
SFO c.s. leggen aan hun vorderingen jegens [gedaagde 2], [gedaagde 3], Blue Blood License en Priterrax (hierna: [gedaagden gezamenlijk]) in de eerste plaats ten grondslag dat zij onrechtmatig hebben gehandeld. De verschillende verwijten die SFO c.s. in dat verband aan het adres van de verschillende gedaagden maken, komen afzonderlijk aan de orde.
a)
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben SFO c.s. tot verstrekken leningen bewogen.
5.3.
SFO c.s. stellen dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] onrechtmatig hebben gehandeld doordat zij SFO c.s. ertoe hebben bewogen om de leningsovereenkomsten aan te gaan en de leningen aan BBG te verstrekken, wetende dat BBG niet kredietwaardig was en haar verplichtingen daaruit niet zou kunnen nakomen.
5.4.
Volgens vaste rechtspraak kan een bestuurder van een vennootschap jegens een crediteur met wie die vennootschap een verbintenis aangaat persoonlijk aansprakelijk zijn indien die bestuurder bij het aangaan van die verbintenis weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen kan voldoen en evenmin verhaal zal bieden voor de schade die de crediteur ten gevolge van die wanprestatie zou lijden, behoudens door die bestuurders aan te voeren omstandigheden op grond waarvan hem van deze benadeling geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het gaat er in de kern om of de betrokken bestuurder heeft gehandeld met de (geobjectiveerde) wetenschap dat de crediteur, die daarop zelf niet bedacht was of hoefde te zijn, ten gevolge van het aangaan van die verbintenis zou worden benadeeld.
5.5.
In beginsel is het daarbij aan die crediteur om, aan de hand van concrete feiten en omstandigheden, te stellen dat de hiervoor bedoelde situatie zich voordoet. Dat hebben SFO c.s. niet (voldoende) gedaan. SFO c.s. hebben hun stelling dat [gedaagde 3] en [gedaagde 2] ten tijde van het aangaan van de leningen al wisten (of redelijkerwijs moesten weten) dat BBG niet aan haar verplichtingen uit hoofde van de leningsovereenkomsten kon voldoen, van onvoldoende feitelijke grondslag voorzien. De, door SFO c.s. in dit verband aangevoerde, omstandigheden dat twee dochtervennootschappen van BBG - Blue Blood B.V. en Blue Blood Amsterdam Retail B.V. - medio oktober 2009 zijn gefailleerd en dat, zoals de betrokken curator in een openbaar faillissementsverslag heeft opgetekend, de kosten van die vennootschappen in 2009 “buitensporig” toenamen acht de rechtbank, bij gebrek aan een nadere toelichting, onvoldoende om aan te nemen dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ten tijde van het aangaan van de leningsovereenkomsten ‘dus’ wisten dat moedervennootschap BBG niet aan haar verplichtingen kon voldoen, te minder nu in datzelfde faillissementsverslag is vermeld, zoals [gedaagden gezamenlijk] aanvoeren, dat ook de omzet in diezelfde periode toenam. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de onder 2.5, 2.6 en 2.14 aangehaalde e-mails van 2 en 8 juni 2009 en 31 mei 2011 blijkt dat SFO c.s., mede op basis van financiële gegevens betreffende de Blue Blood groep die hen waren verstrekt, de financiële positie van BBG hadden geanalyseerd en op basis daarvan zelf tot het oordeel kwamen dat de financiële positie van BBG, die in liquiditeitsproblemen verkeerde, bepaald onzeker was (zie onder meer e-mail van 8 juni 2009:
“in feite is er sprake van een negatief eigen vermogen”; “de resultaten liggen allemaal in de toekomst”; “er is geen enkel weerstand vermogen opgebouwd vanaf 2003. Wel moest er steeds geld bij”; “investeren in Blue Blood is dus investeren in geloof in Blue Blood en investeren in de [gedaagde 2 en 3]”). Ook blijkt uit die e-mails dat de belangrijkste beweegreden van SFO c.s. om die leningen desondanks te verstrekken gelegen was in de persoonlijke relatie met, en het vertrouwen in, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (zie e-mail van 31 mei 2011:
“ik (…) vertrouwde op jouw ervaring en integriteit als persoon, en niet op het commerciële succes van Blue Blood als onderneming. Deze zat toen al overduidelijk in grote problemen”). Uit de e-mails van 8 juni 2009 en 31 mei 2011 blijkt verder dat voor SFO c.s., vanwege de slechte financiële toestand van Blue Blood een cruciale voorwaarde voor het aangaan van de de leningsovereenkomsten de borgstelling door [gedaagde 2] in privé was. Die borgstelling is er ook gekomen, met dien verstande dat partijen een looptijd tot 1 juni 2010 zijn overeengekomen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 2] niet kredietwaardig zou zijn, terwijl vast staat dat het al tijdens de looptijd van de borgstellingsovereenkomsten sterk bergafwaarts ging met de Blue Blood groep. Tegen deze achtergrond valt dan ook – zonder nadere toelichting die ontbreekt – niet goed in te zien dat, zoals voor aansprakelijkheid wel is vereist, sprake is van een situatie waarin SFO c.s. door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ertoe zouden zijn bewogen om de leningen te verstrekken en dat bij hen de schijn van kredietwaardigheid zou zijn gewekt.
5.6.
Uit het bovenstaande volgt dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in hun (gestelde) hoedanigheid van (feitelijk) bestuurder van BBG niet aansprakelijk zijn.
5.7.
Voor zover SFO c.s. daarnaast nog betogen dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] een jegens SFO c.s. geldende persoonlijke zorgvuldigheidsnorm hebben overschreden, faalt dat betoog eveneens. Uit de stellingen van SFO c.s. valt niet op te maken wat welke norm oeverschreden zou zijn en evenmin met welke concrete gedragingen die norm zou zijn overschreden.
b)
Onttrekking vermogensbestanddelen door [gedaagde 2], [gedaagde 3] en Priterrax
5.8.
SFO c.s. stellen zich op het standpunt vermogensbestanddelen van BBG aan het verhaal door SFO c.s. zijn onttrokken doordat merkrechten tegen een te lage prijs vanuit Priterrax zijn overgeheveld naar Blue Blood License. Uit de stellingen van SFO c.s. volgt niet van enige persoonlijke betrokkenheid van [gedaagde 3] bij deze gedragingen. De rechtbank ziet dan ook niet in dat aan [gedaagde 3] in deze een verwijt kan worden gemaakt, zodat de jegens hem ingestelde vordering op deze grondslag faalt. Het navolgende heeft dan ook slechts betrekking op de vorderingen jegens [gedaagde 2] en Priterrax.
5.9.
SFO c.s. verwijten [gedaagde 2] en Priterrax dat zij vermogensbestanddelen van BBG hebben onttrokken aan verhaal door SFO c.s. Daartoe hebben zij gesteld dat door toedoen van [gedaagde 2] de Blue Blood merkrechten vanuit Priterrax zijn overgeheveld naar Blue Blood License, dat dit tegen een te lage prijs is gebeurd en dat [gedaagde 2] als indirect bestuurder van zowel Priterrax als Blue Blood License bij deze transactie was betrokken. De rechtbank overweegt als volgt. Het enkele feit dat de merkrechten zijn verkocht aan een andere vennootschap binnen de groep, is onvoldoende voor het oordeel dat van een onrechtmatige gedraging sprake is geweest. Uit dit enkele gegeven kan zonder nadere toelichting niet worden afgeleid dat SFO c.s. als schuldeisers in hun verhaalspositie zijn benadeeld. Van die benadeling zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn als de tegenprestatie die Priterrax voor de merkrechten heeft ontvangen voor SFO c.s. geen of minder verhaalsmogelijkheden bood dan de merkrechten zelf of als de vergoeding die door Blue Blood License is betaald (duidelijk) lager was dan de marktwaarde daarvan. [gedaagde 2] en Priterrax hebben ter zitting weliswaar erkend dat de merkrechten zijn overgedragen om deze ‘bankruptcy remote’ te maken, maar dat gegeven is op zichzelf eveneens onvoldoende voor het oordeel dat SFO c.s. zijn benadeeld in hun verhaalspositie. Dit betekent dat het betoog van SFO c.s. staat of valt met de stelling dat de merkrechten voor een te lage prijs (€ 200.000,-) zijn verkocht. Ook deze stelling hebben SFO c.s. naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. In de dagvaarding is weliswaar gewezen op mededelingen van [gedaagde 2] over de verwachte licentie-inkomsten van 2014 (€ 431.250,-) tot 2017 (€ 1.675.000,-), maar SFO c.s. heeft nagelaten deze mededeling in enige context te plaatsen. Zo blijkt niet wanneer deze mededeling door [gedaagde 2] is gedaan, terwijl dat van evident belang is omdat de prognoses van Blue Blood groep in de jaren 2009 en 2010 sterk hebben gefluctueerd. Evenmin is toegelicht in welk kader [gedaagde 2] deze verwachtingen aan SFO c.s. heeft voorgehouden en waarop hij deze destijds heeft gebaseerd. Dit had voor de hand gelegen omdat deze gegevens indicatief zijn voor de ‘hardheid’ van de door [gedaagde 2] gedane mededelingen. Het had op de weg van SFO c.s. gelegen om, bijvoorbeeld door verwijzing naar jaarcijfers van Blue Blood License, meer inzicht te geven in de waarde van de overgedragen licenties. SFO c.s. hebben dit nagelaten en niet gesteld dat zij daartoe niet in staat zijn omdat zij geen toegang hebben tot die gegevens. Een en ander brengt mee dat SFO c.s. hun stelling dat de merkrechten voor een te laag bedrag zijn verkocht, ook gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagden gezamenlijk], onvoldoende hebben onderbouwd, zodat het betoog dat Priterrax en/of [gedaagde 2] een (persoonlijk en ernstig) verwijt valt te maken, moet worden verworpen. De op deze grondslag ingestelde vorderingen falen dan ook.
c)
Misbruik door Blue Blood License.
5.10.
SFO c.s. verwijten Blue Blood License misbruik te hebben gemaakt van de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde 2], [gedaagde 3] en Priterrax in verband met de verkoop van de merkrechten. Nu, als hierboven overwogen, van een onrechtmatige daad van [gedaagde 2], [gedaagde 3] en Priterrax geen sprake is, komt ook de grond aan dit verwijt te ontvallen.
Tekortgeschoten in de nakoming van een toezegging.
5.11.
SFO c.s. verwijten [gedaagde 3] ten slotte een onvoorwaardelijke toezegging niet te zijn nagekomen. Die toezegging betreft de hiervoor in 2.10 weergegeven mededeling van [gedaagde 3] in een e-mail van 9 oktober 2009 aan [naam 3] (van SFO c.s.) dat het faillissement van Blue Blood B.V. en Blue Blood Amsterdam Retail B.V. voor de toekomst “
weinig gevolgen” heeft en dat hun positie “
absoluut niet aangetast” wordt.
5.12.
Bij dagvaarding stellen SFO c.s. dat [gedaagde 3] deze toezegging
namensUnited Investment Company B.V. heeft gedaan. Waarom [gedaagde 3] persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt van het niet nakomen van een toezegging die hij, volgens de eigen stellingen van SFO c.s., namens de vennootschap United Investment Company B.V. zou hebben gedaan, hebben SFO c.s. niet onderbouwd. Reeds daarop strandt dit verwijt.
5.13.
Bij gebrek aan nadere feiten en omstandigheden valt evenmin in te zien dat [gedaagde 3] met deze uitlatingen jegens SFO c.s. heeft toegezegd dat hij er
persoonlijkvoor in stond dat de verplichtingen uit de leningsovereenkomsten zouden worden nagekomen althans dat SFO c.s. daarop mochten vertrouwen. Voor zover SFO c.s. [gedaagde 3] verwijten een persoonlijke garantstelling te hebben geschonden, faalt hun betoog dus evenzeer.
Conclusie
5.14.
De slotsom van al het voorgaande is dat de vorderingen van SFO c.s. jegens [gedaagden gezamenlijk] zullen worden afgewezen.
5.15.
SFO c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van [gedaagden gezamenlijk] begroot op:
- griffierecht 3.621,00
- salaris advocaat
6.422,00(2 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 10.043,00

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De vorderingen van BBG c.s. in reconventie strekken tot opheffing van de ten laste van BBG, [gedaagde 2], [gedaagde 3] en Blue Blood License gelegde beslagen.
6.2.
Op grond van artikel 705 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering wordt opheffing van een beslag onder meer uitgesproken wanneer summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht is gebleken. Daarbij dienen ook de wederzijdse belangen van de beslaglegger en de beslagene te worden betrokken. Omdat de vorderingen van SFO c.s. jegens [gedaagden gezamenlijk], ter verzekering waarvan de beslagen ten laste van [gedaagde 2], [gedaagde 3] en Blue Blood License zijn gelegd, worden afgewezen, is het jegens hen ingeroepen recht als ondeugdelijk aan te merken. Omdat bovendien niet is gebleken van een belang dat zich tegen opheffing verzet, wordt de vordering van [gedaagden gezamenlijk] tot opheffing van vorenbedoelde beslagen toegewezen.
6.3.
Nu SFO c.s. niet hebben verzocht om schorsing daarvan op de voet van artikel 27 Fw om de curator de gelegenheid te geven het geding van BBG over te nemen, duurt het geding in reconventie voort tussen BBG en SFO c.s. Voor zover BBG opheffing van de ten laste van haar gelegde beslagen heeft gevorderd, wordt deze vordering, bij gebrek aan belang, afgewezen. Ten gevolge van het faillissement van BBG zijn de ten laste van haar gelegde beslagen immers komen te vervallen (ex artikel 33 lid 2 Fw).
6.4.
SFO c.s. wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld. Deze worden aan de zijde van BBG c.s. begroot op € 452,00 aan salaris (1 punt x tarief II (onbepaalde waarde)).

7.De beslissing

De rechtbank
-
in conventie:
7.1.
verstaat dat het geding jegens BBG is geschorst,
7.2.
wijst de vorderingen jegens [gedaagden gezamenlijk] af,
7.3.
veroordeelt SFO c.s. in de kosten, aan de zijde van [gedaagden gezamenlijk] tot op heden begroot op € 10.043,00,
7.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
-
in reconventie:
7.5.
heft de door SFO c.s. ten laste van [gedaagde 2], [gedaagde 3] en Priterrax gelegde beslagen op,
7.6.
veroordeelt SFO c.s. in de proceskosten, aan de zijde van BBG c.s. tot op heden begroot op € 452,00,
7.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Fehmers, mr. A.E. de Vos en mr. K.M. van Hassel en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2014.