ECLI:NL:RBAMS:2014:2237

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
AMS 12-722
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van de hoogte van een woonark en de verhouding tot de verleende vergunningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woonark, en de rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het stadsdeel centrum van de gemeente Amsterdam. De eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen omdat zijn woonark 15 centimeter hoger was dan de toegestane hoogte van 2,50 meter. De rechtbank oordeelde dat de verweerder bevoegd was om handhavend op te treden, omdat er geen concreet zicht op legalisatie bestond. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat hij erop mocht vertrouwen dat de woonark niet verlaagd hoefde te worden na het verlenen van een ligplaatsvergunning, aangezien in die vergunning ook de hoogte van 2,50 meter was opgenomen. De rechtbank stelde vast dat de begunstigingstermijn van zes weken te kort was en bepaalde deze op zes maanden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover de begunstigingstermijn op zes weken was gesteld. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/722

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2014 in de zaak tussen

[naam] te Amsterdam, eiser

(gemachtigde mr. E. van Kampen),
en
de rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het stadsdeel centrum van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde mr. E.G. Blees).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder, voor zover hier van belang, eiser een last onder dwangsom opgelegd omdat zijn woonark de in de vergunning neergelegde maximale hoogtemaat met 0,20 meter overschrijdt. Eiser dient binnen zes weken na dagtekening van het primaire besluit de hoogte aan te passen tot maximaal 2,50 meter, anders verbeurt hij een dwangsom van € 10.000,-.
Bij besluit van 25 januari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en heeft verweerder de termijn waarbinnen eiser aan de last gevolg dient te geven bepaald op zes weken na verzending van het bestreden besluit.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 6 juli 2012 geschorst voor een periode van drie maanden omdat partijen de rechtbank verzocht hebben om uitstel van de behandeling van de zaak om in onderling overleg tot een oplossing van het geschil te komen.
Bij brief van 23 mei 2013 heeft verweerder de rechtbank te kennen gegeven dat niet tot een oplossing van het geschil kan worden gekomen en heeft verweerder de rechtbank verzocht de behandeling van het beroep voort te zetten.
Het onderzoek is hervat ter zitting van 15 januari 2014. De rechtbank heeft de zaak, gevoegd met de zaak AMS 13/1501, ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is voor eiser verschenen de heer R.A.H. Versluijs. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens verweerder is tevens verschenen [naam 2], werkzaam bij Waternet. De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting de zaken weer gesplitst en doet heden in beide zaken apart uitspraak.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser heeft op 16 juli 2004 een vergunning gevraagd voor het vervangen van zijn woonboot “[naam 3]” gelegen aan [adres] te Amsterdam, door een nieuw te bouwen woonark “[naam 4]”, met als afmetingen: 20 meter lang, 5 meter breed en 2,50 meter hoog. Bij besluit van 13 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders (de rechtsvoorganger van verweerder) deze vervangingsvergunning verleend. Bij besluit van 26 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders, op verzoek van eiser, een gewijzigde vervangingsvergunning verleend, waarbij de maximale afmetingen van de nog te bouwen boot “[naam 4]” onveranderd zijn gesteld op 20 meter lang, 5 meter breed en 2,50 meter hoog.
1.2.
Bij besluit van 22 mei 2008 is aan eiser een ligplaatsvergunning aan de [adres 2] te Amsterdam verleend voor zijn woonark met de afmetingen: 20 meter lang, 5 meter breed en 2,50 meter hoog.
1.3.
Bij het primaire besluit van 28 september 2011 heeft verweerder eiser een last onder dwangsom opgelegd omdat zijn woonark de in de vergunning neergelegde maximale hoogtemaat met 0,20 meter overschrijdt. Verweerder heeft eiser gelast om de woonark te verlagen tot maximaal 2,50 meter binnen zes weken na dagtekening van het primaire besluit, op straffe van een dwangsom van € 10.000,-.
1.4.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij een rapport van Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. (hierna: Nieman) van 17 november 2011 overgelegd. In dit rapport staat dat de hoogte van de woonark, gemeten vanaf de waterlijn, 2,58 meter betreft en dat de woonark derhalve 8 cm te hoog is. Veder is aangegeven dat het gebruikelijk is om voor plaatselijke hoogteverschillen een maattolerantie van 10% te hanteren.
1.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat ook uit het rapport van Nieman blijkt dat de hoogte van de woonark hoger is dan 2,50 meter, zodat de hoogteoverschrijding vast staat. Verweerder stelt dat het niet noodzakelijk is om de exacte hoogteoverschrijding vast te stellen, maar stelt daarbij dat er vanwege de jarenlange ervaring van de buitendienst van Waternet met meten en hun kennis van de geldende regelgeving, aan hun rapport [de rechtbank begrijpt: het rapport van de buitendienst van 26 oktober 2011] de meeste waarde moet worden gehecht.
1.6.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Eiser heeft - kort samengevat- aangevoerd dat bij besluit van 22 mei 2008 zonder enig voorbehoud een ligplaatsvergunning is verleend. Verweerder wist volgens eiser dat de woonark te hoog was, maar heeft nooit kenbaar gemaakt dat deze nog moest zakken. Eiser heeft er daarom op mogen vertrouwen dat de situatie in orde was. Daarbij is het niet duidelijk hoeveel centimeter de woonark precies de toegestane 2,50 meter overschrijdt en eiser gaat dan ook uit van het rapport van Nieman. Eiser zich op het standpunt gesteld dat gelet op de grote (financiële) consequenties van het verlagen van de woonark, zijn belang zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij handhaving. In dit verband heeft eiser tevens aangevoerd dat verweerder voor diverse te hoge woonboten in de omgeving van eisers woonark ligplaatsvergunningen heeft verleend. Het belang van verweerder bij handhavend optreden is volgens eiser dan ook niet groot. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de begunstigingstermijn van zes weken te kort is omdat verlaging van de woonark niet mogelijk is binnen die termijn.
1.7.
Bij uitspraak van 27 maart 2012 (AWB 12/755 GEMWT) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek toegewezen en zowel het primaire als het bestreden besluit geschorst. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er, gelet op de discrepantie tussen het rapport van Waternet en het door eiser ingebrachte rapport van Nieman, twijfel mogelijk is over de vraag of de woonark acht dan wel twintig centimeter te hoog is, zodat voor eiser niet duidelijk is op welke wijze de overtreding kan worden beëindigd. De voorzieningenrechter heeft gewezen op de verklaring van arkenbouwer [naam 5], die ter zitting van de voorzieningenrechter heeft uitgelegd dat bij een hoogteoverschrijding van twintig centimeter de boot niet afgezonken kan worden vanwege de veiligheid en dat dit zal leiden tot nog meer ingrijpende en wellicht duurdere maatregelen. De voorzieningenrechter heeft eisers belang om de exacte hoogteoverschrijding vast te stellen teneinde de strategie te kunnen bepalen hoe de hoogte van 2,50 meter kan worden bewerkstelligd, groot geacht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van eiser in deze prevaleert boven het belang van verweerder en heeft de daarom het bestreden besluit geschorst.
1.8.
Op 30 mei 2012 heeft Waternet in het bijzijn van eiser en zijn gemachtigde de woonark van eiser opnieuw opgemeten. Blijkens het daarvan opgemaakte rapport is daarbij gemeten vanaf het wateroppervlak bij een waterstand van – 0,40 NAP. De lichtkoepels en dakdoorvoeren voor onder andere de centrale verwarming zijn niet opgemeten. Gemeten is de hoogte van het dak tussen de felsranden, de hoogte op de felsranden en de hoogte op de daklijst/sierlijst. De metingen zijn diverse keren herhaald onder het toeziend oog van eiser en zijn gemachtigde. Opgemerkt wordt dat de woonboot over zijn lengteas niet geheel recht ligt. De hoogste punten zijn gemeten. De resultaten van die metingen zijn als volgt:
de hoogte van het dak tussen de felsranden is 2,60 meter:
de hoogte op de felsranden is 2,65 meter:
de hoogte van de dakrand is 2,63 meter.
2.
De volgende regelgeving is van belang.
2.1.
In artikel 3, tweede lid, ten derde, van de Richtlijnen bij vervanging van woonboten (Richtlijnen), geldig tot 17 maart 2009, is bepaald dat onverminderd het bepaalde in het eerste lid en ongeacht de maten van de te vervangen woonboot, de vervangende woonboot van maximaal de volgende afmetingen mag zijn, indien de vervangende woonboot een woonark is:
lengte: 20,00 meter;
breedte: 5,00 meter;
hoogte: 2,50 meter.
2.2.
In het derde lid van genoemd artikel is bepaald dat wordt verstaan onder:
lengte: de lengte over alles;
breedte: de grootste breedte;
hoogte: het hoogste punt, gemeten vanaf de waterlijn.
3.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Niet in geschil is dat de woonark van eiser, in strijd met de vervangingsvergunning, ligplaatsvergunning en artikel 3, tweede lid, ten derde, van de Richtlijnen, hoger is dan 2,50 meter. Partijen verschillen wel van mening over de vraag hoeveel centimeters de hoogteoverschrijding bedraagt. In het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies van de bezwaaradviescommissie van 17 januari 2012 is overwogen dat de lichtkoepels niet moeten worden meegenomen bij de meting van de hoogte van de woonark. Daarvan uitgaande en gelet op artikel 3, derde lid, ten derde, van de Richtlijnen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij het vaststellen van de hoogte van de woonark gemeten moet worden van de waterlijn tot op het hoogste punt van (wat partijen noemen) de felsranden. Gelet op de op 30 mei 2012 verrichte meting bedraagt deze afstand bij de woonark van eiser 2,65 meter. Het rapport van Nieman gaat uit van een andere meetmethode. De conclusie van dit rapport dat de hoogte van de woonark 2,58 meter is volgt de rechtbank dan ook niet. Dat betekent dat eisers woonark 0,15 meter hoger is dan de in de vervangingsvergunning, ligplaatsvergunning en de Richtlijnen toegestane hoogte van 2,50 meter. Dit betekent dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden.
3.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Het enkele tijdsverloop, ongeacht de duur daarvan, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van handhavend optreden behoort af te zien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juli 2011, te vinden op www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:RVS:2011:BR2269).
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Op grond van artikel 3, tweede lid, ten derde, van de Richtlijnen mag een woonark niet hoger zijn dan 2,50 meter. Dat een maattolerantie van 10% gebruikelijk is, is door verweerder bestreden en vindt geen grondslag in de van toepassing zijnde regelgeving.
3.4.
De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn stelling dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat verweerder daarvan had behoren af te zien.
3.4.1.
De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat een overschrijding van de maximaal toegestane hoogte voor een woonark met vijftien centimeter niet gering is te noemen. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser immer heeft geweten dat de woonark maximaal 2,50 meter hoog mocht worden. Dit staat in het besluit van 13 september 2005 tot verlening van een vervangingsvergunning. Daarbij heeft eiser ter zitting verklaard dat hij bij de oplevering van zijn woonark heeft opgemerkt dat de woonark hoger was geworden dan de maximaal toegestane 2,50 meter en hij toen de bouwer daarop heeft aangesproken, echter zonder resultaat. Voorts staat vast dat medewerkers van verweerders dienst (destijds) binnenwaterbeheer op 28 november 2007 eiser erop hebben gewezen dat de woonark te hoog was. Ten slotte is ook in het besluit van 22 mei 2008, waarbij aan eiser een ligplaatsvergunning is verleend, als hoogtemaat 2,50 meter aangegeven. De stelling van eiser dat hem niet is verteld dat de woonark te hoog was toen hem daarvoor een ligplaatsvergunning werd verleend en dat hij er daarom op mocht vertrouwen dat de woonark niet (meer) verlaagd hoefde te worden, volgt de rechtbank dan ook niet. Indien eiser door het verlenen van de ligplaatsvergunning veronderstelde dat verweerder akkoord zou zijn met de situatie, had het op zijn weg gelegen om na te vragen of verweerder daadwerkelijk zou berusten in de overschrijding van de hoogte. Dat eiser dat niet gedaan heeft is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico moet blijven.
3.4.2.
Dat het verlagen van de woonark een ingewikkelde en ingrijpende operatie is en dat daaraan hoge kosten zijn verbonden zijn geen omstandigheden die op zich maken dat handhavend optreden zodanig onevenredig is dat verweerder daarvan behoorde af te zien.
3.4.3.
Verder heeft eiser verwezen naar de “Evaluatie van de Bootrichtlijn 2008 en de Nota Welstand op het water”, die op 19 maart 2013 is vastgesteld door het dagelijks bestuur van stadsdeel centrum. Daarin is als actiepunt opgenomen het doen van onderzoek naar mogelijkheden om in het Westerdok, Oosterdok en Dijksgracht via maatwerk gedifferentieerde maatvoeringen mogelijk te maken en waarbij uitgangspunt wordt dat er afwijkende (grotere) maten mogelijk moeten zijn. Zoals verweerder ter zitting heeft gesteld blijkt uit deze evaluatie echter ook dat deze aanbeveling niet zal worden uitgevoerd.
3.4.4.
Eiser heeft er voorts op gewezen dat het belang van verweerder om handhavend op te treden niet groot is omdat verweerder ligplaatsvergunningen heeft verleend voor drie woonboten, te weten [naam 6], [naam 7] en [naam 8] die alle drie hoger zijn dan 2,50 meter. Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat die gevallen niet vergelijkbaar zijn met de onderhavige situatie omdat de voorbeelden die eiser aanhaalt betrekking hebben op reeds bestaande boten. Wanneer voor die boten op grond van de Verordening op het binnenwater 2010 vervangingsvergunningen worden aangevraagd, moeten die boten voldoen aan de strengere eisen die voor eisers woonboot thans al van toepassing zijn. Ter zitting heeft verweerder verder voldoende gemotiveerd aangegeven dat in met eisers situatie vergelijkbare gevallen ook handhavend is opgetreden. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
3.5.
Ten aanzien van de begunstigingstermijn van zes weken is de rechtbank met eiser van oordeel dat deze termijn te kort is om de hoogteoverschrijding van de woonark ongedaan te maken. Uit het door eiser in beroep overgelegde voorlopig advies van Bouwtechniek de Boer van 13 september 2012 blijkt dat vanwege de constructie van de woonark en om verzekeringstechnische redenen wordt aanbevolen om de woonark maximaal 90 millimeter met behulp van staalplaten te verlagen. Indien verdere verlaging van de woonark via verzwaring van de bak waarop de woonark is opgebouwd niet mogelijk is, zal eiser moeten onderzoeken of er een andere wijze van verlaging van de woonark mogelijk is of dat het mogelijk is om alsnog correcte nakoming van de overeenkomst door de arkenbouwer te vorderen. Verder wijst de rechtbank op de mogelijkheid om met verweerder te overleggen of verplaatsing van de woonark mogelijk is naar een ligplaats waar een hoogte van 2.65 meter wel is toegestaan. Gelet hierop acht de rechtbank een begunstigingstermijn van zes maanden op zijn plaats.
4.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover de begunstigingstermijn op zes weken is gesteld. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de termijn waarbinnen eiser aan de last dient te voldoen op zes maanden na verzending van deze uitspraak wordt gesteld en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen gedeelte van het bestreden besluit.
5.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6.
Voorts ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de begunstigingstermijn op zes weken is gesteld;
  • stelt de termijn waarbinnen eiser aan de last dient te voldoen vast op zes maanden na verzending van deze uitspraak;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB