ECLI:NL:RBAMS:2014:2227

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
HA ZA 13-284
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onterecht overgemaakte bedragen door gevolmachtigde aan zichzelf

In deze zaak vordert de eiseres, als erfgename van erflater, bedragen terug die de gevolmachtigde van erflater aan zichzelf heeft overgemaakt. De rechtbank Amsterdam heeft op 19 maart 2014 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de eiseres stelt dat de gevolmachtigde, [gedaagde], misbruik heeft gemaakt van de volmacht die zij van erflater had. De eiseres heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard en stelt dat de overboekingen van € 68.000 en € 20.000 niet als schenkingen bedoeld waren, maar onterecht zijn gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gevolmachtigde niet in staat is geweest te bewijzen dat deze bedragen als schenkingen bedoeld waren. Daarnaast heeft de rechtbank ook gekeken naar andere transacties, zoals pinbetalingen en geldopnames, die door [gedaagde] zijn gedaan met de pinpas van erflater. De rechtbank concludeert dat deze handelingen in strijd zijn met het verbod op 'selbsteintritt' zoals vastgelegd in artikel 3:68 BW. De rechtbank heeft [gedaagde] opgedragen te bewijzen dat de bedragen als schenkingen bedoeld waren en dat zij regelmatig met erflater uit eten ging. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen zijn uitgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/537775 / HA ZA 13-284
Vonnis van 19 maart 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. A.C. Hoegen Dijkhof te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A. de Visser te Zaandam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 maart 2013, met producties;
- de conclusie van antwoord van 5 juni 2013;
- het tussenvonnis van 31 juli 2013, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de akte indiening producties van 26 november 2013 zijdens [eiseres];
- de akte houdende vermeerdering van eis van 29 november 2013 zijdens [eiseres];
- de akte houdende niet geregeld verzoek van 12 december 2013 zijdens [eiseres];
- het proces-verbaal van comparitie van 13 december 2013 met de daarin genoemde
stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] (hierna: erflater) was gehuwd met mevrouw [naam 2], welk huwelijk op [datum] werd ontbonden. Uit voornoemd huwelijk is op[datum] één kind geboren:[eiseres]. Erflater is enige tijd na de ontbinding van zijn eerste huwelijk hertrouwd met [naam 3].
2.2.
[eiseres] is na de scheiding met haar moeder verhuisd naar [woonplaats]. Het contact met haar vader, erflater, is in die periode verbroken. [eiseres] werd verteld dat hij was overleden. Op latere leeftijd is [eiseres] desondanks op zoek gegaan naar haar vader. In 2006 heeft zij hem gevonden en heeft een ontmoeting plaatsgevonden in [plaats].
2.3.
Bij die ontmoeting heeft [eiseres] ook kennis gemaakt met [gedaagde]. [gedaagde] werkte als schoonmaakster in dienst van [bedrijf] en kwam twee maal per week bij erflater en mevrouw [naam 3] thuis om thuiszorg te bieden.
2.4.
Op 7 augustus 2006 is mevrouw [naam 3] overleden. Na het overlijden van mevrouw [naam 3] is [gedaagde] in contact gebleven met erflater.
2.5.
Als gevolg van een beroerte is erflater in het najaar van 2010 komen te verblijven in verpleeghuis “[naam verpleeghuis]” te [plaats]. [gedaagde] trad op als contactpersoon voor erflater bij [naam verpleeghuis].
2.6.
Ten overstaan van notaris mr. P.E.M. Dukkers (hierna: de notaris) te Amsterdam heeft erflater bij testament van 24 augustus 2010, over zijn nalatenschap beschikt. Daarin heeft hij [eiseres] tot zijn enige erfgenaam van zijn gehele nalatenschap benoemd en de notaris aangewezen als executeur.
2.7.
Ten overstaan van de notaris heeft erflater op 29 september 2010 een algemene volmacht aan [gedaagde] verleend. Deze tekst van deze volmacht luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“ De comparant verklaart bij deze volmacht te geven aan:
Mevrouw [gedaagde] (…),
om hem, comparant in alle opzichten te vertegenwoordigen en zijn rechten en belangen zonder enige uitzondering, zo op het gebied van het personenrecht als op dat van het verbintenissenrecht, het zakenrecht, het erfrecht, het fiscaal recht, het procesrecht en ieder ander rechtsgebied waar te nemen en uit te oefenen.
Deze volmacht strekt ook om registergoederen te verkrijgen en te vervreemden (…).
De comparant verklaart nog dat de opsomming dezer speciale handelingen niet tot strekking heeft enige andere handeling, welke dan ook, waarvoor een volmacht kan worden gegeven, uit te sluiten.
Van deze volmacht kan geen gebruik meer worden gemaakt na één oktober tweeduizend elf (…).”
2.8.
[gedaagde] heeft zich op grond van de volmacht als gemachtigde tot de bankrekening van [eiseres] bij de ING Bank laten registreren. Zij heeft een gemachtigdenpas ontvangen.
2.9.
Op 26 januari 2011 is het appartement van erflater aan de [straat] te [plaats] verkocht voor een bedrag van € 152.500. Uit de verkoop van het appartement is op 28 februari 2011 een bedrag van € 143.991,13 op de rekening van erflater gestort.
2.10.
Vijf dagen later, op 3 maart 2011, is een bedrag van € 68.000,- overgemaakt van de rekening van erflater naar de rekening van [gedaagde]. Op 5 augustus 2011 is nog eens een bedrag van € 20.000,- overgemaakt van de rekening van erflater naar de rekening van [gedaagde]. [gedaagde] heeft als gemachtigde door middel van overschrijvingsformulieren de opdracht gegeven voor deze overboekingen. Op de overschrijvingsformulieren heeft zij bij “mededelingen” ingevuld: “schenking [eiseres]” respectievelijk “schenking [gedaagde]”
2.11.
Erflater is op 5 januari 2012 komen te overlijden.
2.12.
Op 11 april 2012 heeft [eiseres] de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.13.
Bij brief van 15 juni 2012 heeft de notaris aan [eiseres], voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“ Enclosed you’ll find a photocopy of the declaration we sent on June 14th to the tax authorities for the levy estate taxes. (…)
In the declaration you’ll see an amount of € 20.000,00. (…) This amount was a gift to [gedaagde]. [gedaagde] has to pay taxes (about 30%) of this amount, either as “gift tax” or as “estate tax”. My coworker called [gedaagde], who told us that it was a gift. She has filed the amount as a gift with the tax-authorities. (…)
I would like to draw your attention to an amount of € 68.000,00 paid on March 3, 2011. This was also a gift to [gedaagde]. (…)
As you do not live in this country, as a Notaris, I find the urge to inform you about an aspect in our inheritance law. (…)
I inform you about this, but claiming the amount (if what you inherit was not your legal share) is not a part of my task as an executor.
I advise you –like I did before – to have your own Dutch lawyer or Notaris to assist you in this matter.”
2.14.
Bij brief van 4 september 2012 heeft de advocaat van [eiseres] een beroep gedaan op nietigheid van de overboekingen van 3 maart 2011 en 5 augustus 2011 en [gedaagde] gesommeerd tot betaling van de bedragen van € 68.000,- en € 20.000,-, vermeerderd met rente en kosten, aan [eiseres].
2.15.
[gedaagde] heeft aan deze sommatie niet voldaan. Bij brief van 25 september 2012 heeft de advocaat van [gedaagde] gesteld dat [gedaagde] de bedragen van respectievelijk € 68.000,- en € 20.000,- als schenking heeft ontvangen van erflater.
2.16.
Uit bankafschriften is gebleken dat van de rekening van erflater de volgende transacties zijn verricht:
  • diverse pinbetalingen in de periode van 4 januari 2011 tot en met 5 januari 2012 bij onder meer kledingwinkels ([verschillende winkels]), schoenenwinkels ([verschillende winkels]), meubelwinkels ([verschillende winkels]), een nagelsalon [verschillende winkels]) en diverse restaurants ([restaurants], de laatste betaling op 5 januari 2012, de datum van overlijden van erflater), tot een totaalbedrag van € 10.175,94;
  • een overboeking op 31 mei 2011 van € 377,78 aan [bedrijf 1] [plaats], de verhuurder van de woning van [gedaagde];
  • een overboeking op 27 mei 2011 van € 330,- en een overboeking op 16 november 2011 van € 580,- naar de rekening van[gedaagde];
diverse geldopnames in de periode van 17 december 2010 tot en met 5 januari 2012 (de laatste opname van € 250,- op 5 januari 2012, de datum van overlijden van erflater), tot een totaalbedrag van € 6.315,-.
2.17.
De pinbetalingen en geldopnames zijn met bankpas van erflater verricht door [gedaagde]. De overboekingen zijn door [gedaagde] verricht op grond van voornoemde notariële volmacht.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na eiswijziging – samengevat – om [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
primair;
1. tot betaling aan [eiseres] van € 105.778,72, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede
tot afgifte aan [eiseres] van de saxofoon en de familiefoto’s behorende tot de nalatenschap van erflater, of indien afgifte niet mogelijk is, tot additionele betaling van € 1000,- als compensatie voor het verlies van de saxofoon en de familiefoto’s, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair;
2. tot betaling aan [eiseres] als legitimaris van € 25.298,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening;
primair en subsidiair:
3. in de kosten van het geding, de buitengerechtelijke kosten en de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag, samengevat, dat [gedaagde] de volmacht over het vermogen van erflater heeft misbruikt door deze ten behoeve van zich zelf aan te wenden. In de eerste plaats heeft zij zonder medeweten van erflater bedragen van € 68.000,- en € 20.000,- naar haar eigen rekening overgeschreven. Deze bedragen waren niet als schenking bedoeld. Daarnaast heeft zij van de rekening van erflater een groot aantal pinbetalingen gedaan bij luxe winkels en restaurants; haar eigen huur betaald; bedragen naar haar moeder overgeschreven en een groot aantal geldopnames gedaan. Al deze bedragen zijn niet ten goede van erflater gekomen en van schenkingen was evenmin sprake. Bij elkaar opgeteld is [gedaagde] in totaal tot een bedrag van € 105.778,72 onrechtmatig bevoordeeld uit het vermogen van erflater, aldus steeds [eiseres]. Subsidiair doet [eiseres] als enig kind van erflater een beroep op haar legitieme portie, die volgens [eiseres] berekend moet worden op een bedrag van € 25.298,50. Ten slotte stelt [eiseres] dat [gedaagde] zich een saxofoon en een aantal familiefoto’s uit de nalatenschap van erflater onrechtmatig heeft toegeëigend en dat zij als erfgename recht heeft op afgifte daarvan.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Grondslag vordering

4.1.
[eiseres] heeft verschillende wetsartikelen aan haar vordering ten grondslag gelegd (art. 3:40 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW); art. 3:45 lid 1 BW; art. 3:44 lid 1 en 4 BW; art. 7:178 lid 1 en 2 BW; art. 7:176 BW, art. 3:68 BW; art. 4:183 BW; art. 4:64 lid 1 j° 4:67 sub e BW). De rechtbank ziet aanleiding om als eerste het beroep op artikel 3:68 BW te beoordelen.
4.2.
[eiseres] stelt dat alle hiervoor onder 2.10 en 2.16 genoemde transacties van de rekening van erflater nietig zijn dan wel non-existent, nu [gedaagde] deze transacties heeft verricht als volmachthouder van erflater ten behoeve van zichzelf. Daarmee heeft zij gehandeld in strijd met het verbod op ‘selbsteintritt’ van artikel 3:68 BW, aldus [eiseres].
4.3.
Krachtens artikel 3:68 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan, tenzij anders bepaald, een gevolmachtigde slechts dan als wederpartij van de volmachtgever optreden, wanneer de inhoud van de te verrichten rechtshandelingen zo nauwkeurig vaststaat, dat strijd tussen beider belangen uitgesloten is. De bepaling strekt ertoe te voorkomen dat de gevolmachtigde op de inhoud van de desbetreffende rechtshandeling invloed ten eigen bate kan uitoefenen.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat in de algemene volmacht van 29 september 2010 niet is bepaald dat [gedaagde] deze ook zou mogen gebruiken om rechtshandelingen met zichzelf aan te gaan, laat staan welke rechtshandelingen. Ook is gesteld noch gebleken dat dit op enigerlei wijze is bepaald ten aanzien van het gebruik door [gedaagde] van de pinpas van erflater. Het onder zich hebben van die pinpas en het kennis dragen van de daarbij behorende pincode merkt de rechtbank ook aan als een volmacht van erflater aan [gedaagde]. De rechtbank gaat ervan uit dat die pas en code door erflater aan [gedaagde] zijn verstrekt. Dat [gedaagde] de pas en pincode op een andere wijze heeft bemachtigd is gesteld noch gebleken. Het verstrekken van een pinpas met pincode aan een ander wordt in het algemeen gedaan met de bedoeling dat die ander daarvan namens de pashouder gebruik maakt. Niet valt in te zien dat dat in dit geval anders was. Dat erflater de pinpas en pincode aan [gedaagde] heeft verstrekt met de hiervoor omschreven bedoeling past ook bij de notariële volmacht.
4.5.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] op grond van de volmacht en met de pinpas -in beginsel- geen rechtshandelingen ten behoeve van zichzelf mocht verrichten.
4.6.
De rechtbank zal hierna beoordelen of [gedaagde] dit verbod van artikel 3:68 BW heeft overtreden bij de gestelde schenkingen, de pinbetalingen, de overboekingen en de geldopnames.
De gestelde schenkingen
4.7.
Vast staat dat [gedaagde] de notariële volmacht heeft gebruikt om bedragen van € 68.000,- en € 20.000,- naar haar eigen rekening over te maken.
4.8.
[gedaagde] stelt dat het de wens van erflater was om haar deze bedragen te schenken. Na de verkoop van zijn woning wilde erflater een gedeelte van de verkoopopbrengst aan haar ten goede laten komen. Erflater wilde in eerste instantie een bedrag van € 70.000,- aan [gedaagde] schenken. Het bedrag is uiteindelijk € 68.000,- geworden, omdat de verkoopprijs van de woning € 4.000,- lager uitviel. Later heeft erflater aangegeven nog eens een bedrag van € 20.000,- te willen schenken. Dit bedrag was bedoeld om de belasting van te betalen over de schenking van € 68.000. Een en ander is in nauw overleg met de notaris geschied, aldus [gedaagde].
4.9.
[eiseres] betwist dat het de wens van haar vader was om dergelijke schenkingen aan [gedaagde] te doen. Erflater heeft in zijn testament van 24 augustus 2010 juist [eiseres] als zijn enig erfgename benoemd. De schenkingen zijn ook niet vastgelegd bij notariele akte, aldus [eiseres].
4.10.
Nu [eiseres] gemotiveerd weerspreekt dat erflater € 88.000,- aan [gedaagde] heeft willen schenken, is het aan [gedaagde] om bewijs te leveren van haar stellingen.
4.11.
De rechtbank overweegt dat dit bewijs niet reeds geleverd is met het door [gedaagde] op de zitting in het geding gebrachte briefje. Dit briefje, met daarop de handgeschreven tekst: “[naam 1] schenkt [gedaagde] een bedrag van”, daaronder het bedrag “70.000” en daaronder een handtekening “[eiseres]”, is in de eerste plaats ongedateerd. Bovendien strookt het daarop genoemde bedrag van € 70.000,- niet met de betaalde bedragen van € 68.000,- en € 20.000,-. Dit wekt te meer verbazing, nu [gedaagde] stelt dat het briefje na overschrijving van het bedrag van € 68.000,- is opgesteld om vast te leggen dat dit bedrag een schenking was. Verdere afbreuk aan de bewijswaarde van het briefje doet het feit dat deze pas in een zeer laat stadium - tijdens de zitting - in het geding is gebracht, terwijl de vraag of erflater deze bedragen aan [gedaagde] heeft willen schenken al sinds de eerste sommatiebrief van 4 september 2012 tot de kern van het geschil behoort. In het licht van deze omstandigheden ziet de rechtbank op dit moment ook geen noodzaak om nader onderzoek naar de authenticiteit van het briefje te laten verrichten, zoals door [eiseres] is geopperd.
4.12.
De rechtbank zal [gedaagde] daarom opdragen te bewijzen dat erflater haar een bedrag van € 68.000,- en een bedrag van € 20.000,- heeft willen schenken.
4.13.
Indien zij in deze bewijsopdracht slaagt, moet aangenomen worden dat geen sprake was van tegenstrijdige belangen tussen enerzijds erflater en anderzijds [gedaagde] en dat het handelen van [gedaagde] daarom niet in strijd is met het doel van artikel 3:68 BW. Dit deel van de vordering van [eiseres] zal in dat geval niet op deze grond toewijsbaar zijn.
4.14.
Indien [gedaagde] daarentegen niet in de bewijsopdracht slaagt, zal de rechtbank aannemen dat zij als gevolmachtigde heeft gehandeld in strijd met artikel 3:68 BW en zijn de betalingen nietig. Een bedrag van in totaal € 88.000,- moet dan, als onverschuldigd betaald, door [gedaagde] worden terugbetaald aan de enig erfgename van erflater, [eiseres].
Pinbetalingen
4.15.
Vast staat dat de pinbetalingen, zoals genoemd onder 2.16. van dit vonnis -en uitgewerkt in het door [eiseres] geproduceerde overzicht (productie 10 bij dagvaarding), welk overzicht niet door [gedaagde] is betwist- door [gedaagde] zijn gedaan. Zoals hiervoor onder 4.4. overwogen heeft [gedaagde] hierbij gebruik gemaakt van een door erflater aan [gedaagde] verstrekte volmacht.
[gedaagde] stelt ten aanzien van deze pinbetalingen dat deze ofwel uitgaven ten behoeve van erflater betreffen, ofwel schenkingen die hij aan haar heeft gedaan, ofwel verrekeningen betreffen met betalingen die zij ten behoeve van erflater had gedaan.
4.16. [eiseres] betwist dat de aankopen die met de pinpas van erflater zijn gedaan, ten goede zijn gekomen aan erflater of schenkingen aan [gedaagde] betreffen. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] misbruik gemaakt van haar volmacht door allerlei dure spullen voor zichzelf te kopen.
4.17.
Op basis van het door [eiseres] in het geding gebrachte overzicht constateert de rechtbank dat in de periode van 4 januari 2011 tot en met 30 december 2011 voor een totaalbedrag van € 4.811,49 aankopen zijn gedaan in diverse winkels, waaronder verschillende kledingwinkels, schoenenwinkels en een nagelsalon. De aankopen bij [verschillende winkels]worden hierbij buiten beschouwing gelaten, omdat daaraan hierna een aparte overweging (4.23) zal worden gewijd.
4.18.
Mede gelet op het grote aantal aankopen, het soort winkels – onder meer luxe, (dames) kledingzaken, een nagelsalon – en gesteld noch gebleken is dat er voorafgaand aan de volmacht aan [gedaagde] dergelijke uitgaven door erflater werden gedaan, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] haar stelling dat zij deze aankopen heeft verricht voor de op dat moment [leeftijd] oude en in een verpleeghuis verblijvende erflater, onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft, hoewel dat op haar weg lag, nagelaten uiteen te zetten welke aankopen zij voor erflater zou hebben gedaan en waar en wanneer. [gedaagde] heeft alleen desgevraagd ter zitting toegelicht dat de bedragen die bij [verschillende winkels] zijn uitgegeven, sweaters voor erflater betroffen. In het genoemde overzicht dat als productie 10 bij de dagvaarding is gevoegd staan betalingen op 3 verschillende data bij[verschillende winkels] ten bedrage van respectievelijk € 35,95, € 75,95 en € 526,75. Welk bedrag aan de sweaters is besteed is niet duidelijk. Gelet voorts op met name de grootte van het laatste bedrag is daarom ook die nadere toelichting van [gedaagde] onvoldoende.
4.19.
Het zelfde lot treft de stelling van [gedaagde] dat zij heeft verrekend. Hoewel dat op haar weg lag, heeft zij nagelaten inzichtelijk te maken wat waarmee is verrekend, noch daargelaten de vraag of erflater hier toestemming voor heeft gegeven.
4.20.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de pinbetalingen ten goede zijn gekomen aan [gedaagde].
4.21.
Het standpunt van [gedaagde] dat aan (een deel) van deze pinbetalingen een schenking ten grondslag ligt, acht de rechtbank eveneens onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft niet nader toegelicht op welk moment zij welke aankoop cadeau zou hebben gekregen en hoe dat dan zou zijn gegaan.
4.22.
De conclusie is dat de pinbetalingen zijn gedaan in strijd met artikel 3:68 BW. [gedaagde] zal bij eindvonnis worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van het met die aankopen gemoeide bedrag, aangezien deze betalingen door erflater onverschuldigd zijn geschied.
4.23.
Ten aanzien van de pinbetalingen in de [verschillende winkels] (op 4 april 2011 een bedrag van € 119,- en een bedrag van € 737,-) constateert de rechtbank dat uit rekeningafschriften blijkt dat [gedaagde] op 12 april 2011 een bedrag van € 750,- heeft gestort op de rekening van erflater onder vermelding van “[vermelding]”. Hoewel partijen zich hier verder niet over hebben uitgelaten, neemt de rechtbank op grond van de genoemde constatering aan dat deze pinbetaling tot een bedrag van € 750,- is terugbetaald. Nu door [gedaagde] niet is toegelicht waarom zij een bedrag van € 106,- niet heeft terugbetaald, neemt de rechtbank aan dat dit bedrag ook onverschuldigd is betaald en daarom aan [eiseres] moet worden terugbetaald.
4.24.
De rechtbank constateert dat met de pinbetalingen in diverse restaurants in de periode van 31 januari 2011 tot en met 5 januari 2012 een totaalbedrag van € 4.508,45 is gemoeid. [gedaagde] stelt dat deze pinbetalingen (mede) ten goede zijn gekomen aan erflater, nu zij samen met erflater uit eten ging, zij het dat na het overlijden van erflater zij nog één keer in restaurant[restaurants] te [plaats] voor € 45,- heeft gepind. [eiseres] betwist dat haar vader samen met [gedaagde] deze restaurants bezocht.
4.25.
De rechtbank overweegt dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat [gedaagde] samen met erflater de betreffende restaurants heeft bezocht, en dat deze uitgaven zodoende (mede) ten goede zijn gekomen aan erflater. In dat geval moet ervan worden uitgegaan dat voor zover de uitgaven ten goede zijn gekomen aan [gedaagde], die haar door erflater zijn geschonken. De rechtbank zal [gedaagde] daarom opdragen te bewijzen dat zij regelmatig met erflater restaurant[restaurants] heeft bezocht. Het bedrag van €45,- dat [gedaagde] na het overlijden van erflater heeft gepind bij [restaurants], dient [gedaagde] in ieder geval terug te betalen.
Overboekingen
4.26.
Ter zitting heeft [gedaagde] erkend dat haar huur een keer is afgeschreven van de rekening van erflater. Zij heeft daarover verklaard dat zij per ongeluk de verkeerde overschrijvingsformulieren had gebruikt.
4.27.
Gelet op dit standpunt van [gedaagde] gaat de rechtbank ervan uit dat zij zich tegen terugbetaling van dit bedrag van € 377,78 aan [eiseres] niet langer verzet.
4.28.
Ten aanzien van het bedrag van in totaal € 910,- dat is overgeschreven van de rekening van erflater naar de rekening van de [gedaagde], heeft [gedaagde] gesteld dat dit bedrag betrekking had op een reis naar Rome die erflater aan [gedaagde] en haar moeder had aangeboden. De rechtbank kan deze uitleg echter niet rijmen met het feit dat er niet één keer een bedrag van € 910,- is overgemaakt, maar een bedrag van € 330,- in mei 2011 en een bedrag van € 580,- in november 2011. Daarmee geconfronteerd, heeft [gedaagde] op de zitting verklaard dat zij ook niet weet hoe dat zit. Aldus heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank haar stelling dat sprake was van een schenking onvoldoende onderbouwd. De rechtbank neemt daarom aan dat ook deze betaling in strijd met artikel 3:68 BW is verricht. Zij dient het bedrag, als onverschuldigd betaald, terug te betalen aan [eiseres].
4.29.
Het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de genoemde overboekingen is dan ook voor toewijzing vatbaar.
Geldopnames
4.30.
Ten slotte staat vast dat [gedaagde] in de periode van 17 december 2010 tot en met 5 januari 2012 de in het overzicht genoemde geldopnames heeft gedaan van de rekening van erflater. Zij stelt dat erflater haar allerlei door hem benodigde zaken liet aanschaffen en boodschappen liet doen en dat zij daarom deze geldopnames heeft gedaan. [eiseres] betwist dat de bedragen ten goede zijn gekomen aan erflater.
4.31.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] in het midden laat welke “benodigde zaken” en boodschappen zij zoal voor erflater moest kopen. Zij heeft de gestelde aankopen op geen enkele wijze onderbouwd of verantwoord. Ook is de rechtbank niet duidelijk waarom deze aankopen, anders dan bijvoorbeeld de uitgaven in kledingwinkels en schoenenwinkels, contant betaald moesten worden. De stelling dat zij in een jaar tijd voor € 6.315,- aan boodschappen voor erflater heeft gedaan roept te meer vragen op nu erflater in een verpleeghuis verbleef, waar erflater – naar mag worden aangenomen – geheel verzorgd werd. Ten slotte constateert de rechtbank dat [gedaagde] ook op de sterfdag van erflater nog een bedrag van € 250,- heeft gepind. Zij heeft hiervoor geen uitleg verschaft. In het licht van al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] haar stelling dat de pinopnames ten goede zijn gekomen aan erflater onvoldoende heeft onderbouwd, zodat aangenomen moet worden dat deze bedragen ten goede zijn gekomen aan [gedaagde] zelf. Dat is in strijd met artikel 3:68 BW. [gedaagde] moet het totaalbedrag dat met de opnames gemoeid is als onverschuldigd betaald aan [eiseres] terugbetalen. Ook dit gedeelte van de vordering is toewijsbaar.
Saxofoon / familiefoto’s
4.32.
[eiseres] stelt dat erflater een saxofoon in bezit had. [eiseres] wenst die saxofoon van [gedaagde] te ontvangen. Het zelfde geldt voor foto’s die [eiseres] naar erflater zou hebben toegestuurd.
4.33.
[gedaagde] betwist gemotiveerd dat de saxofoon deel uitmaakt van de nalatenschap van erflater. Zij stelt niet bekend te zijn met de door [eiseres] bedoelde foto’s.
4.34.
Voor toewijzing van de vordering van [eiseres] is vereist dat vast staat dat de saxofoon en de foto’s deel uitmaken van de nalatenschap en dat die in bezit gekomen zijn van [gedaagde], althans dat [gedaagde] daarover kan beschikken. In het licht van de betwisting door [gedaagde] is dit door [eiseres] onvoldoende onderbouwd. Deze vorderingen van [eiseres] worden daarom afgewezen.
Verder verloop procedure
4.35.
Iedere nadere beslissing zal in afwachting van de bewijslevering worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [gedaagde] op te bewijzen dat erflater haar een bedrag van € 68.000,- en een bedrag van € 20.000,- heeft willen schenken,
5.2.
draagt [gedaagde] op te bewijzen dat zij regelmatig met erflater[restaurants] heeft bezocht.
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
2 april 2014voor uitlating door [gedaagde] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.4.
bepaalt dat [gedaagde], indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.5.
bepaalt dat [gedaagde], indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
mei tot en met juli 2014direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van de daartoe tot rechter-commissaris benoemde mr. Aalders in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan de Parnassusweg 220,
5.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Aalders, mr. J. Kloosterhuis en mr. T.T. Hylkema en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2014.