In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die beiden een bijstandsuitkering ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van hun gezamenlijke huishouding, die zij sinds 14 april 2005 voerden. Dit leidde tot de intrekking van hun bijstandsuitkeringen en de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen. De rechtbank behandelde meerdere zaken, waarbij de verweerder in totaal een bedrag van € 128.786,64 van eiseres en € 62.565,37 van eiser terugvorderde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers, ondanks dat zij op verschillende adressen stonden ingeschreven, feitelijk samenwoonden. Dit werd ondersteund door getuigenverklaringen van buren die bevestigden dat zij als gezin samenleefden. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkeringen rechtmatig was, omdat eisers niet voldeden aan de voorwaarden voor bijstandsverlening, gezien hun gezamenlijke huishouding en de schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank verklaarde de beroepen van eisers ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De rechtbank heeft de bevoegdheid van de verweerder om de bijstandsuitkeringen in te trekken en de terugvordering te effectueren bevestigd, en heeft de belangen van de eisers niet geschaad door een procedurele fout in de terugvordering te passeren.