ECLI:NL:RBAMS:2014:2202

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
C/13/13/453 F
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing faillissement en toepassing schuldsaneringsregeling na tussentijdse beëindiging

In deze zaak heeft verzoekster op 22 januari 2014 een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar faillissement, dat op 2 juli 2013 was uitgesproken, en om gelijktijdig de toepassing van de schuldsaneringsregeling te verzoeken. De behandeling vond plaats op 17 maart 2014, waarbij verzoekster zelf niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door haar advocaat, mr. J.C.R. de Lyon. Tijdens de zitting werd duidelijk dat verzoekster eerder een schuldsaneringsregeling had gehad, die binnen tien jaar voor de indiening van het huidige verzoek was geëindigd.

De advocaat betoogde dat verzoekster onder de uitzondering van artikel 350 derde lid onder a van de Faillissementswet (Fw) valt, omdat de eerdere schuldsaneringsregeling tussentijds was beëindigd door middel van een dwangakkoord. Dit zou volgens hem betekenen dat de restantvorderingen van de schuldeisers niet langer opeisbaar zijn en dus als voldaan moeten worden beschouwd. De rechtbank oordeelde echter dat een tussentijdse beëindiging door een dwangakkoord niet gelijkgesteld kan worden aan de situatie waarin alle vorderingen zijn voldaan of teniet zijn gegaan, zoals bedoeld in artikel 350 derde lid onder a Fw.

De rechtbank concludeerde dat, hoewel de restantvorderingen niet meer in rechte opeisbaar zijn, er nog steeds een natuurlijke verbintenis bestaat. Dit betekent dat de vorderingen niet als voldaan of teniet gegaan kunnen worden aangemerkt. Gezien het imperatieve karakter van de weigeringsgrond in artikel 288 lid 2 sub d Fw, werd het verzoek tot opheffing van het faillissement en de toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De rechtbank heeft de beslissing op 18 maart 2014 openbaar uitgesproken, waarbij de schuldenaar het recht heeft om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
faillissementsnummer: C/13/13/453 F
uitspraakdatum: 18 maart 2014

Afwijzing toepassing schuldsanering

[verzoekster],

geboren op [geboortedatum] te [geboortedatum],
wonende te [adres].
verzoekster,
heeft op 22 januari 2014 een verzoekschrift ingediend strekkende tot opheffing van het op 2 juli 2013 uitgesproken faillissement van verzoekster onder gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van maandag 17 maart 2014. Namens verzoekster is mr. J.C.R. de Lyon verschenen. Verzoekster zelf is niet verschenen.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat ten aanzien van verzoekster eerder de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, te weten in de periode van [periode]. Laatstgenoemde datum is gelegen binnen tien jaar voor de dag van indiening van het verzoekschrift. Gelet op het bepaalde in art. 288 lid 2 sub d Fw dient het verzoek, behoudens enkele uitzonderingen, om die reden te worden afgewezen.
Ter zitting heeft mr. De Lyon betoogd dat verzoekster onder de in voornoemd artikel vermelde uitzondering valt, te weten artikel 350 derde lid onder a FW. Hij stelt daartoe dat de vorige schuldsaneringsregeling tussentijds is geëindigd met een dwangakkoord, waardoor de restantvorderingen van de schuldeisers niet langer opeisbaar zijn en daarom moeten worden aangemerkt als voldaan in de zin van dit artikel.
Evenals het Gerechtshof Arnhem oordeelde in de door mr. De Lyon aangehaalde zaak (ECLI:NL GHARL:2013:9061), kan een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling door middel van een dwangakkoord niet gelijkgesteld worden aan de in artikel 350 derde lid onder a Fw bedoelde situatie. Daarbij gaat het immers om een situatie waarbij alle vorderingen van de schuldeisers zijn voldaan of anderszins teniet zijn gegaan.
Door een dwangakkoord zijn de restantvorderingen weliswaar niet meer in rechte opeisbaar, maar een natuurlijke verbintenis blijft bestaan. De restantvorderingen zijn aldus voldaan noch teniet gegaan.
Conclusie is dan ook dat er geen sprake is van de in artikel 350 derde lid onder a Fw genoemde uitzondering, noch van enig andere uitzondering, zodat vanwege het imperatieve karakter van de in art. 288 lid 2 sub d Fw vermelde weigeringsgrond, het verzoek wordt afgewezen.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum en in het openbaar uitgesproken op
18 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.De schuldenaar heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen.