ECLI:NL:RBAMS:2014:2154

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
C/13/558836 / HA RK 14-32
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in deelgeschilprocedure over werkgeversaansprakelijkheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, staat de bevoegdheid van de kantonrechter centraal in een deelgeschilprocedure tussen de verzekeraar HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V. en de werknemer [verweerder]. De werknemer had eerder een arbeidsongeval gehad op 13 juli 2001, waarvoor de werkgever [bedrijf] was veroordeeld tot schadevergoeding. HDI, als verzekeraar van [bedrijf], verzoekt nu om te bepalen dat de schadevergoeding voor het verlies aan arbeidsvermogen van [verweerder] niet volgens Nederlandse, maar Turkse criteria moet worden berekend. Daarentegen verzoekt [verweerder] om de schadevergoeding te berekenen op basis van Nederlandse criteria.

De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 7:954 van het Burgerlijk Wetboek de werknemer kan verlangen dat de verzekeraar rechtstreeks aan hem uitkeert. Tevens wordt verwezen naar artikel 1019w lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat een deelgeschil openstaat voor zowel de benadeelde als de verzekeraar. De rechtbank concludeert dat de kantonrechter absoluut bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen, aangezien de aansprakelijkheid van de werkgever is vastgesteld en de schadevergoeding op basis van artikel 7:658 BW is gevorderd.

Uiteindelijk beslist de rechtbank om de zaak door te verwijzen naar de kantonrechter in Amsterdam, omdat deze bevoegd is om de verzoeken van zowel HDI als [verweerder] te behandelen. De beschikking is gegeven door mr. H.J. Fehmers en openbaar uitgesproken op 24 april 2014.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/558836 / HA RK 14-32
Beschikking van 24 april 2014
in de zaak van
de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
advocaat mr. C.A. Madern.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met bijlagen,
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
Verweerder (hierna: [verweerder]) was werkzaam voor [bedrijf](hierna: [bedrijf]) toen hem op 13 juli 2001 een arbeidsongeval overkwam.
2.2.
Verzoekster (hierna: HDI) is de verzekeraar van [bedrijf].
2.3.
Bij vonnis van 9 juli 2003 van de Rechtbank Utrecht, sector Kanton, Locatie Amersfoort is (onder meer) [bedrijf] (maar niet HDI) veroordeeld om aan [verweerder] de schade te vergoeden die is ontstaan als gevolg van het hem op 13 juli 2001 overkomen ongeval, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.4.
Ten tijde van het ongeval beschikte [verweerder] niet over een verblijfsvergunning, maar betaalde hij wel belasting en sociale zekerheidspremies.

3.De verzoeken

3.1.
HDI verzoekt te bepalen dat bij de verdere afwikkeling van de vordering van [verweerder] buiten rechte zal hebben te gelden dat de aan [verweerder] uit te keren schadevergoeding, waar het gaat om zijn verlies aan arbeidsvermogen, niet moet worden begroot aan de hand van Nederlandse criteria en aldus aan de hand van hetgeen [verweerder] als illegaal in Nederland verblijvende werknemer had kunnen verdienen, doch op Turkse uitgangspunten.
3.2.
[verweerder] verzoekt te bepalen dat bij de verdere afwikkeling van de vordering van [verweerder] de aan hem toekomende schadevergoeding, in het bijzonder waar het gaat om zijn verlies aan arbeidsvermogen, moet worden begroot aan de hand van Nederlandse criteria, dat wil zeggen aan de hand van wat [verweerder], het ongeval weggedacht, in Nederland aan inkomsten had kunnen verwerven, met veroordeling van HDI in de kosten, te begroten op € 3.283,46, te vermeerderen met het griffierecht.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 7:954 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat [verweerder] kan verlangen dat HDI rechtstreeks aan hem (en niet aan [bedrijf]) uitkering doet. Artikel 1019w lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat in dergelijke gevallen een deelgeschil als het onderhavige open staat voor zowel de benadeelde ([verweerder]) als de betreffende verzekeraar.
4.2.
Artikel 1019x Rv bepaalt over de relatieve en absoluut bevoegde rechter in een deelgeschilprocedure het volgende:
Het verzoek wordt gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen. Indien de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, wordt het verzoek gedaan aan de kantonrechter. De rechter beoordeelt summierlijk of hij absoluut bevoegd is en of de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist.
4.3.
Nu de gevorderde schadevergoeding is gebaseerd op artikel 7:658 BW (“werkgeversaansprakelijkheid”) geldt, ook voor de rechtsverhouding tussen [verweerder] en HDI, dat op grond van lid 3 van het artikel de kantonrechter absoluut bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen op deze grondslag. Ook een door de werkgever of haar verzekeraar ingestelde vordering die betrekking heeft op die grondslag valt onder de bevoegdheid van de kantonrechter. Artikel 1019x Rv bepaalt dat in zo’n geval de kantonrechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek en dat de rechtbank op dat punt ambtshalve toetst.
4.4.
In dit geval is, tussen [verweerder] en de werkgever, een verwijzing naar de schadestaatprocedure uitgesproken. Voor die schadestaatprocedure is – op grond van artikel 613 lid 2 Rv (uitsluitend) bevoegd de rechter die in eerste instantie over de hoofdzaak heeft geoordeeld. Er is geen wettelijke regeling voor de spiegelbeeldige vordering, als de aansprakelijke partij een vordering instelt tegen de benadeelde partij, ten gunste van wie reeds een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat, is uitgesproken. Evenmin is er een wettelijke bevoegdheidsregeling voor die situatie dat een verwijzing naar de schadestaatprocedure is uitgesproken en de benadeelde partij vervolgens op grond van artikel 7:658 BW niet de aansprakelijke partij, maar diens verzekeraar in rechte betrekt. Op grond van artikel 7:954 lid 6 BW geldt wel dat [verweerder] slechts bevoegd is een rechtsvordering in te stellen tegen de verzekeraar, indien de verzekerde tijdig in het geding wordt geroepen, maar dat doet er niet aan af dat een schadestaatprocedure niet aanhangig gemaakt kan worden jegens een partij, zoals HDI, tegen wie de veroordeling tot schadevergoeding niet is uitgesproken.
4.5.
Uit dat wettelijke system kan daarom volgen – zoals in het onderhavige geval – dat de relatief bevoegde rechter niet die rechter is die de verwijzing naar de schadestaatprocedure heeft uitgesproken. Daarbij komt dat op grond van artikel 1019x Rv de relatieve bevoegdheid niet ambtshalve wordt getoetst.
4.6.
Zodoende komt de rechtbank tot het oordeel dat de kantonrechter te Amsterdam bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van HDI en het tegenverzoek van [verweerder]. De zaak zal dan ook naar hem worden doorverwezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Amsterdam.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Fehmers en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2014.