Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiser 5],
[eiser 7],
[eiser 8],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 18 september 2013;
- het proces-verbaal van comparitie van 29 januari 2014 en de daarin vermelde processtukken.
2.De feiten
.Criminogene branches als coffeeshops en raamprostitutie vormen mede een afzetkanaal voor de georganiseerde criminaliteit.
- aanpak in die straten die een belangrijke rol spelen in de opwaardering van het gebied (`tweede ladder’) en het verbeteren van de oost-westverbindingen;
- verbeteren van de meest verloederde plekken.
geven wij de huidige looptijd van de gedoogvergunning plus een extra vergunningperiode van drie jaar om de exploitatie te beëindigen.
.
1 juli 2013 in verband met (onduidelijkheden in) het Rijksbeleid ten aanzien van coffeeshops.
3.Het geschil
- een verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig handelt jegens de coffeeshophouders door de vaststelling en de uitvoering van de straatgerichte aanpak dat onderdeel is van de Strategienota;
- de Gemeente te veroordelen tot vergoeding van de schade die het gevolg is van voornoemd onrechtmatig handelen;
- de Gemeente te verbieden de straatgerichte aanpak uit te voeren en de locaties waar door de coffeeshophouders, althans in hun panden, coffeeshops worden geëxploiteerd van de gemeentelijke lijst van gedoogde locaties te schrappen;
- de Gemeente te gebieden aan de coffeeshophouders gedoogverklaringen voor de duur van 3 jaar te verstrekken en genoemde locaties op de gemeentelijke lijst van gedooglocaties te laten staan of terug te plaatsen,
4.De vorderingen
Het ingezetenen- en/of afstandscriterium zal ook leiden tot een substantiële vermindering van het aantal coffeeshops (12) in het postcodegebied. De straatgerichte aanpak zal dan ook leiden tot te weinig coffeeshops (24) in het 1012-gebied. Volgens de coffeeshophouders kan dan ook in redelijkheid niet worden gesteld dat de straatgerichte aanpak evenredig is aan het doel de criminele infrastructuur te doorbreken. Het doorbreken van de criminele infrastructuur wordt niet gediend met beëindiging van coffeeshops, ongeacht of de exploitant enig verwijt treft.
Ten onrechte is echter niet voorzien in de mogelijkheid tot verplaatsing voor de 26 getroffen coffeeshops. Dat is in strijd met de motie met nummer 440. De coffeeshophouders hebben bovendien aan de Gemeente voorstellen tot verplaatsing gedaan. Daarop is door de Gemeente niet of afwijzend gereageerd.
5.Het verweer
Dat er te weinig coffeeshops in het postcodegebied 1012 zouden komen betwist de Gemeente. Volgens de Gemeente helpt zij de coffeeshophouders die door de Strategienota worden geraakt waar zij kan bij het transformeren van de coffeeshops tot reguliere horecabedrijven binnen het bestemmingsplan. Dat de getrapte benadering niet zou worden gevolgd, klopt dan ook niet. Dat de Strategienota niet voorziet in de mogelijkheid tot verplaatsing, brengt niet mee dat het project als onrechtmatig moet worden bestempeld.
Ook is volgens de Gemeente het gelijkheidsbeginsel niet geschonden, omdat de andere in de Strategienota als criminogeen en/of laagwaardig bestempelde functies niet in strijd zijn met de wet en gedogen daarom niet aan de orde is. Het plan om ten aanzien van coffeeshops met exploitatievergunningen te werken had niet de bedoeling om coffeeshops met andere horecaondernemingen gelijk te stellen.
6.De beoordeling
De nota dient, blijkens de inhoud ervan, 5 doeleinden (“vijf concrete doelen”), te weten: het ontmantelen van de criminele infrastructuur, het verminderen van de omvang en concentratie van criminogene, economisch laagwaardige en/of overlastgevende functies, het stoppen en keren van de verloedering, het herstellen van de functiebalans en het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig en divers entreegebied. Met de Gemeente -en dat is door de coffeeshophouders op zichzelf overigens niet betwist- is de rechtbank van oordeel dat deze doeleinden de openbare orde betreffen. Ter uitvoering van dat doel is het plan voor de “tweede ladder” geïntroduceerd en is de straatgerichte aanpak ontwikkeld, waarvan onderdeel uitmaakt het ontnemen van de gedoogstatus van coffeeshops in 9 aangewezen straten. Tegen deze aanpak en de uitvoering ervan richten zich de bezwaren van de coffeeshophouders.
De stellingen van de coffeeshophouders treffen daarom in zoverre evenmin doel.
Om de twee deelgebieden waar de problematiek het grootst is met elkaar te verbinden wordt geprobeerd een zogenaamde tweede ladder te introduceren door de betreffende straten te verbeteren. De verbetering in het gebied wordt onder meer gerealiseerd door middel van de straatgerichte aanpak. Op grond van 2 criteria, te weten de straten die een belangrijke rol spelen in de opwaardering van het 1012-gebied en het verbeteren van de meest verloederde plekken, zijn 9 straten genoemd waar de coffeeshops de exploitatie moeten staken.
Dit zijn (onder meer) de coffeeshops van de coffeeshophouders, althans die in hun panden werden/worden geëxploiteerd. Daarbij is enerzijds onderkend dat de getroffen coffeeshophouders niet crimineel zijn en dat de betreffende coffeeshops niet het toneel van grootschalige criminaliteiten zijn. Ook is er oog voor de -niet geringe- omzet die een coffeeshophouder in het 1012-gebied jaarlijks genereert. Er zijn consultatie- en inspraakrondes geweest. Anderzijds is rekening gehouden met de wel zeer dichte concentratie van coffeeshops in het gebied en dat door de voor coffeeshops specifieke achterdeurproblematiek zij niet zelden de gedoogde afzetkanalen vormen voor de georganiseerde criminaliteit in softdrugs. Ook is er rekening mee gehouden dat in het postcodegebied het aantal coffeeshops sinds 1997 weliswaar is afgenomen, maar dat niet verwacht wordt dat dat zonder extra instrumenten in het gewenste tempo zal doorzetten. Alleen de verkoop van softdrugs wordt niet langer gedoogd. Het blijft toegestaan een horecagelegenheid te exploiteren. Elke getroffen coffeeshophouder krijgt nog minimaal 3 jaar om zijn of haar coffeeshop voort te zetten en er is gekozen voor een getrapte benadering, die er onder meer op neerkomt dat als de betreffende partij bereid is mee te werken aan functiewijziging van het pand of de zaak, de Gemeente bekijkt op welke wijze zij daarbij kan helpen.
Dat geldt vooral nu de verkoop van soft drugs verboden is. De uitzonderingspositie die de coffeeshophouders daardoor hebben brengt mee dat zij als normaal bedrijfsrisico hebben te aanvaarden dat aan het gedogen van de verkoop van soft drugs een einde komt.
In feite worden de coffeeshophouders, althans de in hun panden geëxploiteerde coffeeshops, door het ontnemen van de gedoogstatus gelijk geschakeld met gewone horecaondernemers
of -ondernemingen. Van belang is verder dat het verlies van de gedoogstatus voor de coffeeshophouders voorzienbaar is geweest, nu aan hen al in de brief van 10 juli 2009 is meegedeeld dat zij nog eenmaal in aanmerking komen voor een laatste verlenging van de exploitatievergunning met gedoogverklaring voor het exploiteren van een coffeeshop. Daardoor is voor de coffeeshophouders al in een vroeg stadium duidelijk geworden dat het hiervoor bedoelde bedrijfsrisico zich ging verwezenlijken.
Met name is ook niet gebleken van handelen in strijd met het rechtszekerheids-, vertrouwens- en fair-playbeginsel, dan wel ander geschreven of ongeschreven recht of beginsel. De vorderingen van de coffeeshophouders, die op voornoemde stelling, dat de Gemeente onrechtmatig jegens hen handelt, zijn gestoeld, worden daarom afgewezen.
Voor zover de coffeeshophouders bewijs hebben aangeboden van hun stellingen wordt dit aanbod gepasseerd, omdat het oordeel van de rechtbank niet van bewijslevering afhangt.
Voor zover de vorderingen ertoe strekken dat wordt gelast om de verkoop van soft drugs te gedogen, kunnen deze ook hierom niet worden toegewezen.
De gevorderde wettelijke rente hierover is toewijsbaar.
De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. De gevorderde rente hierover is als na te melden toewijsbaar.