ECLI:NL:RBAMS:2014:2071

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
18 april 2014
Zaaknummer
HA ZA 08-1323
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake financiering diagnostiekkosten JBI-patiënten door Slotervaart Ziekenhuis

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen de Stichting Slotervaart Ziekenhuis en de Stichting Reade, voorheen Stichting Jan van Breemeninstituut, over de financiering van diagnostiekkosten voor JBI-patiënten. De rechtbank heeft op 26 februari 2014 vonnis gewezen in de zaak met nummer HA ZA 08-1323. De procedure is gestart door Slotervaart, die als eiseres in conventie en verweerster in reconventie optreedt, tegen JBI, dat als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie fungeert. De advocaten van de partijen zijn respectievelijk mr. J.W. van Rijswijk en mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.

De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 6 juli 2011 een deskundigenonderzoek bevolen. De deskundige heeft op 12 maart 2013 gerapporteerd over de vragen die aan hem zijn voorgelegd, waaronder de vraag of de diagnostiekkosten van JBI-patiënten zijn verdisconteerd in de budgetten van Slotervaart en JBI. De deskundige concludeert dat er geen vergoeding is verdisconteerd voor de werkzaamheden die Slotervaart heeft verricht ten behoeve van JBI-patiënten en dat het budget van Slotervaart voor deze kosten is verlaagd ten opzichte van het voorgaande jaar.

De rechtbank volgt de bevindingen van de deskundige en heropent het debat over de vraag of Slotervaart, gezien de wijziging van de financieringssystematiek per 1 januari 2001, nog financiering had kunnen verkrijgen. De rechtbank geeft Slotervaart de gelegenheid om zich hierover nader uit te laten, waarna JBI kan reageren. De hoogte van de vordering van Slotervaart, die € 2.154.572,-- bedraagt, is ook onderwerp van discussie en zal verder worden beoordeeld in een volgende zitting. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/397498 / HA ZA 08-1323
Vonnis van 26 februari 2014
in de zaak van
de stichting
STICHTING SLOTERVAART ZIEKENHUIS,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.W. van Rijswijk,
tegen
de stichting
STICHTING READE,
voorheen STICHTING JAN VAN BREEMENINSTITUUT,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna Slotervaart en JBI worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 juli 2011, met de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen
  • het deskundigenbericht van 12 maart 2013
  • de conclusie na deskundigenbericht van Slotervaart
de antwoordconclusie na deskundigenbericht tevens houdende akte wijziging procespartij van JBI.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De samenstelling van de meervoudige kamer is gewijzigd als gevolg van het vertrek bij deze rechtbank van twee van de drie rechters die de eerdere vonnissen hebben meegewezen.
1.4.
Bij deze rechtbank is onder zaak- en rolnummer 410253 / HA ZA 08-2877 een vrijwaringsprocedure tussen JBI en de zorgverzekeraars AGIS ZORGVERZEKERINGEN N.V. EN ZORGVERZEKERAARS NEDERLAND aanhangig (hierna: de vrijwaringszaak). De zaak staat thans op de parkeerrol.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
Bij tussenvonnis van 6 juli 2011 (hierna: het tussenvonnis) is een deskundigenonderzoek bevolen met benoeming van [deskundige](hierna: de deskundige) tot deskundige.
2.2.
De deskundige heeft in zijn rapport van 12 maart 2013 de door de rechtbank aan hem voorgelegde vragen, hierna vermeld, als volgt beantwoord, voor zover hier relevant:
“1.
Kunt u vaststellen of, hoe en tot welk bedrag in het budget van Slotervaart danwel het budget van JBI na 2001 een vergoeding is verdisconteerd voor werkzaamheden die Slotervaart heeft verricht ten behoeve van JBI-patiënten?
Het systeem van het extern budget 2001 van SVZ is zodanig dat een eventuele vergoeding voor werkzaamheden die SVZ heeft verricht ten behoeve van JBI-patiënten daarin als herkenbare budgetcomponent achteraf had kunnen worden vastgesteld aan de hand van de definitieve NZa-rekenstaat 2001 en het onderliggende nacalculatieformulier 2001. Na het bestuderen van deze documentatie wijst geen van de budgetcomponenten in het extern budget 2001 op een vergoeding voor werkzaamheden die SVZ heeft verricht ten behoeve van JBI-patiënten.
2.
a. Blijkt uit de administratie van Slotervaart dat het budget met ingang van
1 januari 2001 is verlaagd ten opzichte van het budget van 2000?
(…) Het specifieke budget van SVZ voor de dekking van de kosten van de diagnostiek van JBI-patiënten over 2001 is dus verlaagd ten opzichte van het budget 2000.
b. Blijkt uit de administratie van Slotervaart dat de diagnostiekkosten zijn verwijderd uit het budget, zo ja, met welk bedrag, of zijn deze onderdeel uit gaan maken van het nieuwe budget (gewit)?
Uit de verkregen administratieve documenten van SVZ blijkt dat de diagnostiekkosten zijn verwijderd uit het budget door de verlaging van desbetreffende productieparameters Reumatologie (nihil).
Uit de productie-afspraken 2001 van het specialisme reumatologie blijkt dat de oorspronkelijke grijze productieparameters verband houdend met JBI-patiënten geen deel meer uit maken van de (witte) productie-afspraken 2001 c.q. budgetparameters 2001.
c. Zijn de grijze productie-afspraken van Slotervaart per januari 2001 vervallen, of zijn deze in het nieuwe budget verwerkt?
Uit de verkregen administratieve documenten en uit het antwoord op vraag 2b blijkt dat de grijze productie-afspraken van desbetreffend specialisme van SVZ per januari 2001 vervallen zijn.
d. zijn de parameterbedragen per 1 januari 2001 verhoogd?
De parameterbedragen zijn onder invloed van de herijking van het FB-budget en conform generieke beleidsregelbedragen verhoogd; er blijken geen specifieke aanpassingen in beleidsregelbedragen ter dekking van de kosten van diagnostiek van JBI-patiënten.
e. Blijkt uit de administratie van JBI dat het budget met ingang van 2001 is verhoogd ten opzichte van het budget 2000 door toevoeging van de productie ter zake van de diagnostiekkosten van Slotervaart? Zo ja, met welk bedrag?
(…) Samenvattend blijkt uit de administratie van JBI niet dat het budget met ingang van 2001 is verhoogd ten opzichte van het budget 2000 door toevoeging van de productie ter zake van diagnostiekkosten van SVZ.
f. Is er sprake van dubbele betaling door zorgverzekeraars aan Slotervaart en JBI per
1 januari 2001?
Er blijkt uit de verkregen administratieve documenten van SVZ en JBI per 1 januari 2001 geen sprake te zijn van dubbele betaling door zorgverzekeraars. (…)”
2.3.
Uit het op ervaring en deskundigheid gebaseerde bericht van de deskundige volgt dat noch in het budget van Slotervaart noch in het budget van JBI een vergoeding is verdisconteerd voor werkzaamheden die Slotervaart heeft verricht ten behoeve van
JBI-patiënten. Verder volgt uit de beantwoording van de aan de deskundige gestelde subvragen onder 2 dat het specifieke budget van Slotervaart voor de dekking van de diagnostiekkosten van JBI-patiënten over 2001 is verlaagd ten opzichte van het budget 2000, dat de oorspronkelijke grijze productieparameters verband houdend met JBI-patiënten geen deel meer uit maken van de (witte) productieafspraken 2001 c.q. budgetparameters 2001, althans vervallen zijn, dat er geen specifieke aanpassingen in beleidsregelbedragen ter dekking van de kosten van diagnostiek van JBI-patiënten zijn, dat uit de administratie van JBI niet blijkt dat het budget met ingang van 2001 is verhoogd ten opzichte van het budget 2000 door toevoeging van de productie ter zake van diagnostiekkosten van Slotervaart en dat per 1 januari 2001 geen sprake is van dubbele betaling door zorgverzekeraars.
2.4.
De rechtbank volgt de hiervoor onder 2.3. weergegeven bevindingen en conclusies van de deskundige en maakt die tot de hare. Vaststaat derhalve dat Slotervaart vanaf
1 januari 2001 geen vergoeding heeft ontvangen voor de door haar verrichte werkzaamheden ten behoeve van JBI-patiënten.
2.5.
JBI stelt in haar conclusie na deskundigenbericht dat het onderzoek van de deskundige mogelijk onvolledig is, omdat hij geen toegang heeft gehad tot de financiële administratie van AGIS. De rechtbank volgt dit betoog niet. De deskundige concludeert in zijn rapport dat noch Slotervaart noch JBI per 1 januari 2001 van zorgverzekeraars dekking ontvangt voor de diagnostiekkosten van JBI-patiënten. De deskundige kon kennelijk tot deze conclusie komen zonder over de administratie van AGIS te beschikken. Dat oordeel behoort tot zijn deskundigheid. Hetgeen JBI daartegen heeft ingebracht is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
2.6.
JBI stelt verder in haar conclusie na deskundigenbericht dat ter beoordeling van de primaire vordering de vraag voor ligt of Slotervaart gegeven de wijziging van de financieringssystematiek per 1 januari 2001 nog financiering
konverkrijgen.
Voorafgaande aan het deskundigenbericht heeft het debat van partijen zich toegespitst op de vraag of de werkzaamheden van Slotervaart ten behoeve van JBI-patiënten in het budget verdisconteerd waren. Dit was mede het gevolg van het feit dat in het kader van de vrijwaringszaak de verzekeraars zich op het standpunt stelden dat dit het geval was, welk standpunt JBI tot het hare heeft gemaakt. In dit licht merkt de rechtbank op dat de vragen die aan de deskundige zijn gesteld niet zien op de vraag of financiering niettemin mogelijk was geweest en dat ook JBI daartoe geen voorstellen heeft gedaan. Wel heeft de deskundige bij de beantwoording van vraag 2a het volgende opgemerkt:
“Verder zijn vrij onderhandelbare budgetcomponenten in het extern budget 2001 zoals de materiele kosten individueel beleid en zorgvernieuwing (thans: lokale productiegebonden component) niet benut als dekking voor de kosten van JBI-patiënten”.Dit laat echter in het midden of deze componenten daarvoor benut hadden kunnen worden. Evenmin is aan de deskundige de vraag voorgelegd of JBI financiering had kunnen verkrijgen voor de bedoelde werkzaamheden.
De rechtbank ziet aanleiding om het debat over dit geschilpunt te heropenen en allereerst Slotervaart in de gelegenheid te stellen om zich hierover nader uit te laten, waartoe de zaak naar de rol zal worden verwezen. De rechtbank geeft partijen voorts in overweging om de verzekeraars (als gedaagden in de vrijwaringszaak) in deze fase van het proces in de discussie te betrekken.
2.7.
De rechtbank overweegt voorts als volgt. JBI voert verder aan dat toewijzing van de vordering haar continuïteit in gevaar zou brengen en doet een beroep op de artikelen 6:2 en 6:248 BW, alsmede op misbruik van (proces)recht door Slotervaart. Nu Slotervaart hierop nog niet heeft kunnen reageren, krijgt zij de gelegenheid om daarop bij haar nadere akte in te gaan.
2.8.
Indien voormeld debat zou leiden tot de conclusie dat Slotervaart door haar verrichte werkzaamheden mag factureren aan JBI, dan dient de rechtbank de hoogte van het gevorderde bedrag te beoordelen. Slotervaart vordert betaling van € 2.154.572,--. JBI heeft de vordering onder verwijzing naar door haar overgelegde brieven van 13 februari 2007 en 31 oktober 2007 betwist. De rechtbank is van oordeel dat het inhoudelijk debat over de hoogte van de vordering tot op heden niet voldoende heeft plaatsgevonden. Daarom zal Slotervaart in de gelegenheid worden gesteld om bij haar akte ook op dit verweer in te gaan en haar vordering nader te onderbouwen.
2.9.
JBI zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld op de akte van Slotervaart bij antwoordakte te reageren.
2.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 maart 2014voor het nemen van een akte door Slotervaart over hetgeen is vermeld onder 2.6., 2.7. en 2.8., waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Aalders, mr. R.A. Dudok van Heel en mr. L.R. Wisse en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2014.