In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bovemij Financiële Diensten B.V. betaling van een bedrag van € 28.934,02 van [gedaagde], dat Bovemij heeft uitgekeerd aan een benadeelde na een ongeval waarbij [gedaagde] onder invloed van alcohol verkeerde. De rechtbank Amsterdam heeft op 12 maart 2014 vonnis gewezen in deze civiele procedure, waarin de verjaringstermijn van de vordering centraal staat. Bovemij stelt dat de verjaringstermijn is gestuit door een brief van 7 september 2010, waarin zij [gedaagde] aansprakelijk stelt voor de schade. [gedaagde] betwist dat de vordering niet is verjaard en stelt dat de verjaringstermijn al in juli 2005 is aangevangen, toen Bovemij op de hoogte raakte van de alcoholinname van [gedaagde]. De rechtbank overweegt dat de verjaringstermijn pas begint te lopen op het moment dat de schadevordering opeisbaar is geworden, wat in dit geval pas na de strafrechtelijke veroordeling van [gedaagde] op 17 maart 2006 het geval was. De rechtbank concludeert dat de vordering van Bovemij niet is verjaard en dat Bovemij recht heeft op verhaal op [gedaagde] op basis van de polisvoorwaarden. De rechtbank laat Bovemij toe om bewijs te leveren van de door haar gestelde schade en houdt verdere beslissingen aan.