ECLI:NL:RBAMS:2014:2061

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
18 april 2014
Zaaknummer
13/710100-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitkeringsfraude met vrijspraak voor valsheid in geschrift en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bijstandsfraude, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vanaf 21 maart 2000 een bijstandsuitkering ontving, maar niet op het opgegeven adres verbleef. In plaats daarvan woonde zij op een ander adres, waar zij ook gedurende een aanzienlijk deel van de ten laste gelegde periode haar hoofdverblijf had. De verdachte heeft tijdens de uitkeringsperiode inkomsten uit arbeid en schenkingen van vermogende vrienden ontvangen, maar deze niet gemeld aan de uitkeringsinstanties. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van valsheid in geschrift en gewoontewitwassen, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze feiten. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan bijstandsfraude, omdat zij opzettelijk heeft nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Sociale Dienst en de Dienst Werk en Inkomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en heeft een verbeurdverklaring uitgesproken van een in beslag genomen geldbedrag van € 144,85. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar gezondheidsproblemen, maar heeft geoordeeld dat de ernst van de fraude en het misbruik van het sociale zekerheidsstelsel zwaarder wegen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/710100-12 (Promis)
Datum uitspraak: 14 maart 2014
Tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats 1] op [1953],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA-adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 februari 2013 en 28 februari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. J.S.W. Boorsma, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

1.1
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan bijstandsfraude (feit 1), valsheid in geschrift (feit 2) en gewoontewitwassen (feit 3).
1.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de
bijlage, die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd geldt.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Uit het dossier en uit wat ter zitting is besproken, leidt de rechtbank het volgende af. [1]
3.1.1
Op 21 maart 2000 vroeg verdachte bij de Sociale Dienst in [plaats 1] een bijstandsuitkering aan. [2] Deze werd toegewezen. Verdachte ontving vanaf die datum een uitkering van eerst die instantie en vanaf 1 januari 2006 van de Dienst Werk en Inkomen (hierna: DWI). [3] De uitkering werd op 17 juli 2012 stopgezet. [4]
3.1.2
Verdachte stond bij aanvang van de bijstandsuitkering in de gemeentelijke basisadministratie op [adres te plaats] ingeschreven. [5] Dit was ook het adres dat zij aan de Sociale Dienst en DWI opgaf. [6]
3.1.3
Een aantal jaren eerder, in 1993, was bij verdachte longkanker geconstateerd. Daardoor was haar gezondheidstoestand verslechterd en kon zij niet langer in een bovenwoning wonen. Om die reden was zij in 1993 naar de [adres 2 te plaats] verhuisd en had zij voor die woning een huurovereenkomst afgesloten. [7]
3.1.4
Op dit adres in [plaats 2] had zij ook gedurende in ieder geval een aanzienlijk deel van de ten laste gelegde periode haar hoofdverblijf. [8] Zij liet zich echter niet naar dat adres overschrijven. Haar GBA-adres bleef dan ook het eerdergenoemde adres in [plaats 1], een woning die zij eveneens aanhield.
3.1.5
Verdachte heeft bij de aanvraag noch tijdens de uitkeringsperiode aan de Sociale Dienst of de DWI meegedeeld of kenbaar gemaakt dat zij niet op haar GBA-adres, maar op het adres [adres 2 te plaats] woonde. [9]
3.1.6
Verdachte heeft gedurende de uitkeringsperiode werkzaamheden verricht en daaruit inkomsten verkregen en voorts van (een) vermogende vriend(en) substantiële schenkingen of leningen ontvangen. [10] Deze werkzaamheden en inkomsten heeft zij evenmin aan de genoemde instanties gemeld, [11] op een tweetal perioden van vier respectievelijk twee maanden aan werkzaamheden in 2007 na. [12]
3.1.7
Al het voorgaande heeft verdachte ter terechtzitting van 28 februari 2014 erkend. [13]
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van uitkeringsfraude (feit 1), valsheid in geschrift (feit 2) en gewoontewitwassen (feit 3).
Bij de valsheid in geschriftheeft de officier van justitie opgemerkt dat blijkens de inkooporder de auto op naam van de halfbroer van verdachte moest komen. Kennelijk heeft verdachte met deze handeling willen verhullen – ook voor de uitkeringsinstantie - dat zij een auto had gekocht.
Voor het witwassengeldt dat er voldoende basis is voor een vermoeden van witwassen, op grond waarvan van verdachte een verklaring voor de herkomst van het geld of de goederen mag worden verlangd. Die verklaring heeft zij niet gegeven, zodat kan worden geconcludeerd dat het geld en de goederen een criminele herkomst hebben.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte betoogd dat de zaak moet worden bezien in het licht van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder haar ongeneeslijke ziekte vanaf 1993, die ook nadien meermalen opspeelde en voor haar gezondheidstoestand grote gevolgen heeft gehad. Die ziekte is de reden dat zij in [plaats 2] ging wonen. In dat licht bezien, en omdat het belang van het verschil tussen het GBA- en verblijfadres verdachte niet zo duidelijk hoefde te zijn, hoefde verdachte niet te vermoeden dat het GBA-adres doorslaggevend was. Ook heeft het feit dat verdachte de uitkering mogelijk in de verkeerde stad heeft aangevraagd niet kunnen leiden tot bevoordeling. De kosten voor de tweede woning werden betaald door haar minnaar(s) en dat heeft verdachte altijd als een gift beschouwd en niet als inkomen. Daarmee ontbreekt ten aanzien van dit vermogen het voorwaardelijk opzet op uitkeringsfraude. Ten aanzien van de inkomsten uit arbeid refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de valsheid in geschriftgeldt dat verdachte het adres niet op de inkooporder heeft vermeld. Het adres, haar GBA-adres, is kennelijk op haar rijbewijs gebaseerd. De handtekening bevestigt de koop en niet het adres. Bovendien is hier geen sprake van misleiding. Dit dient te leiden tot vrijspraak.
Het witwassenkan evenmin bewezen worden verklaard. Het geld kreeg verdachte van legaal verdienende rijke vrienden of was door haarzelf legaal in de winkel verdiend. Bovendien zijn geen bijzondere verhullingshandelingen gepleegd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak valsheid in geschrift (feit 2)
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat bewijs voor de ten laste gelegde valsheid in geschrift ontbreekt. Het op de inkooporder vermelde adres was het GBA-adres van verdachte en daarmee niet onjuist. De vraag of een enkel onjuist adres op een inkooporder van een auto, zeker als daarop wel de juiste naam staat vermeld, tot een valsheid als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht leidt, kan daarmee onbesproken blijven.
De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
3.4.2
Vrijspraak (gewoonte-)witwassen (feit 3)
Uit het dossier volgt dat verdachte de waardevolle goederen en auto’s, evenals de geldbedragen, die voornamelijk bestemd waren voor de huur van de woning te [plaats 2], heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Voorts heeft verdachte, zoals hierna nog nader zal blijken, naast haar bijstandsuitkering inkomsten uit haar werkzaamheden in winkels ontvangen. Aannemelijk is echter, op grond van de verklaringen van verdachte en getuigen, dat verdachte de genoemde goederen en huurpenningen niet zelf heeft betaald, maar dat dit giften of leningen van (een) vermogende vriend(en) waren. Aanwijzingen dat deze vermogende vriend(en) betrokken wa(s)(ren) bij het plegen van strafbare feiten of anderszins in verband met criminaliteit kon(den) worden gebracht, ontbreken in het dossier.
Daarmee ontbreekt het vermoeden van een criminele herkomst van deze goederen en geldbedragen en doet de situatie waarin van de verdachte kan worden verlangd dat zij een concrete en verifieerbare verklaring voor de herkomst geeft, zich niet voor. Ook ander bewijs ontbreekt. Verdachte zal dan ook van het ten laste gelegde (gewoonte-)witwassen worden vrijgesproken.
De rechtbank voegt daaraan het volgende toe. Voor zover de officier van justitie – impliciet, want niet als zodanig aangevoerd – het standpunt innam dat het vermogen, waaronder ook begrepen de inkomsten uit arbeid, een criminele herkomst had, omdat dit vermogen niet gefiscaliseerd was en dientengevolge al dan niet ten dele een fiscaal delict als herkomst had, acht de rechtbank zich daarover onvoldoende voorgelicht.
3.4.3
Beoordeling uitkeringsfraude (feit 1)
3.4.3.1
Werkzaamheden
De rechtbank stelt over de door verdachte verrichte werkzaamheden op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen het volgende nader vast:
- Verdachte had in de jaren 2002 en 2003 een paar weken een winkel in [plaats 3], waarin zij kleding van [persoon 3] verkocht. [14]
- Verdachte heeft van medio 2004 tot en met februari 2007 als bedrijfsleidster in de winkel [winkel ] in Badhoevedorp gewerkt. [15] Hiervoor ontving ze zwart € 8 per uur. Verdachte wilde niet wit worden betaald. [16]
- Verdachte heeft in 2007 en 2008 gedurende enkele perioden voor [persoon 1] in winkels gewerkt, in Amstelveen en later in Hilversum. [17]
- Verdachte heeft van eind 2008 tot het eind van de ten laste gelegde periode een aantal dagen per week als verantwoordelijke voor de verkoop in winkels te Hilversum, Bussum en Baarn voor [persoon 2] gewerkt. [18]
3.4.3.2
Inkomsten
Verdachte werd voor de door haar verrichte werkzaamheden betaald en verkreeg daaruit dus inkomsten.
Voorts had verdachte, gelet op haar verklaring ter terechtzitting van 28 februari 2014 en gelet op de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], voor en tijdens de uitkeringsperiode vermogende vrienden die haar financieel ondersteunden en onder meer voor haar de huurpenningen van haar woning in [plaats 2] en de aankoopbedragen van haar opvolgende auto’s betaalden.
De omvang van deze inkomstenbronnen kan niet exact worden vastgesteld. Wel volgt uit het dossier dat verdachte in de uitkeringsperiode naast de door haar ontvangen uitkering ten minste een bedrag van ruim € 215.000 heeft uitgegeven [19] .
3.4.3.3
Conclusie rechtbank
Verdachte heeft haar feitelijke woonadres, haar inkomsten en – op een periode van een halfjaar na – de door haar verrichte werkzaamheden niet aan de uitkeringsinstanties opgegeven, hoewel zij daartoe verplicht was. Verdachte wist dat deze gegevens voor de uitkeringsinstantie van belang waren en dat dit feit tot haar voordeel kon strekken.
Een uitkering is bedoeld personen die niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien, financieel bij te staan. Juiste informatieverstrekking is daarbij van belang, zeker waar het gaat om informatie over het vermogen van deze personen, omdat de behoefte aan financiële bijstand bij een vermogen boven de vermogensvrije grens geacht wordt te ontbreken. Tot dergelijke informatie over het vermogen behoorden ook de adresgegevens van verdachte, in het bijzonder omdat uit het dossier blijkt dat verdachte twee verblijfsadressen aanhield en kon bekostigen, maar feitelijk slechts op een van deze adressen verbleef. Deze informatie zag daarmee tevens op haar vermogenspositie. Hetzelfde geldt voor haar inkomsten, en daarmee samenhangend, haar werkzaamheden. Het voorgaande moest ook verdachte duidelijk zijn. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit dan ook bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 21 maart 2000 tot en met 17 juli 2012 te [plaats 1] en [plaats 2] in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten de artikelen 65 van de Algemene bijstandswet of 17 van de Wet werk en bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Sociale Dienst te [plaats 1] of de Dienst Werk en Inkomen te [plaats 1], immers heeft zij in die periode en op die plaatsen niet aan genoemde dienst meegedeeld of kenbaar gemaakt dat zij, verdachte,
- niet op het uitkeringsadres verbleef of had verbleven en
- werkzaamheden verrichtte of had verricht en
- inkomsten ontving of had ontvangen,

gegevens waarvan zij wist dat ze van belang waren voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet of de Wet werk en bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, terwijl dit feit kon strekken of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf.

5. De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten 1, 2, en 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het opleggen van een op verdachte toegesneden werkstraf en voorwaardelijke straf en heeft daarbij gewezen op de volgende omstandigheden:
  • de genoegzaam naar voren gekomen gezondheidsproblemen van verdachte;
  • de terugvorderingsbesluiten ten bedrage van € 155.000 die verdachte inmiddels van DWI heeft ontvangen;
  • het blanco strafblad van verdachte;
  • het gevaar op herhaling ontbreekt;
  • een gevangenisstraf zou ertoe leiden dat zij haar uitkering en haar nieuwe aangepaste woning op de begane grond zou kwijtraken.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging wordt het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bijstandsfraude door de uitkerende instanties gedurende een periode van ruim twaalf jaar onjuist in te lichten. De instanties zijn daardoor niet in staat geweest op juiste wijze te bepalen of en zo ja, in hoeverre verdachte recht op een bijstandsuitkering had en hebben ten onrechte gelden, in totaal bijna € 150.000 [20] , aan verdachte uitgekeerd. Sociale voorzieningen zijn uitsluitend bestemd voor degenen die er recht op hebben en werkelijk daarvan afhankelijk zijn. In het verlengde daarvan moeten uitkeringsinstanties er op kunnen vertrouwen dat hun de juiste gegevens worden aangeleverd. De verdachte heeft door aldus te handelen misbruik van het stelsel van sociale zekerheid gemaakt.
De omstandigheid dat verdachte bij aanvang van en ook meermalen tijdens de uitkeringsperiode perioden heeft gekend waarin zij te kampen had met een slechte en zorgwekkende gezondheidstoestand, weegt enigszins in strafverlagende zin mee. Daar staat echter tegenover dat buiten die perioden haar fysieke staat het haar kennelijk toestond veel en langdurig te werken. Ook hield zij haar oude woning in [plaats 1] aan, terwijl zij – zeker voor een alleenstaande – in een relatief dure huurwoning in [plaats 2] woonde, beschikte over waardevolle goederen zoals een auto, en er een luxueuze levensstijl op nahield, getuige de vaststelling dat zij in de bewezen verklaarde periode naast de door haar ontvangen uitkering ten minste een bedrag van ruim € 215.000 heeft uitgegeven [21] . Dat maakt het feit dat zij tegelijkertijd onverkort – en kennelijk louter met het oog op meer financiële armslag - een beroep op een uitkering uit de algemene middelen bleef doen, extra strafwaardig. Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar enige spijt betuigd, maar niettemin weinig blijk gegeven de strafwaardigheid van haar handelen in te zien.
De rechtbank slaat acht op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan mede blijkt uit het over haar persoon opgemaakte reclasseringsrapport van 13 september 2012, en in het bijzonder de omstandigheid dat zij naast de ziekte longkanker nog in 2005 door een hartaandoening en begin 2012 door een hersenbloeding getroffen werd. Een gelukkige omstandigheid is dat zij hiervan telkens weer in belangrijke mate is hersteld. Dit betekent echter tevens dat hiermee geen rekening hoeft te worden gehouden bij de keuze voor een straf.
Reeds omdat zij verdachte van een deel van de feiten vrijspreekt, volgt de rechtbank de officier van justitie niet in haar strafeis. Wel kan, in het bijzonder gelet op de lange duur van het bewezenverklaarde en de hoogte van het benadelingsbedrag, niet met een andere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf worden volstaan. In de genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding een deel van die straf voorwaardelijk op te leggen.
Beslag
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedrag, te weten € 144,85, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien aannemelijk is dat dat geldbedrag geheel of grotendeels door middel van het bewezen geachte feit is verkregen.
Teruggave aan verdachte
De overige inbeslaggenomen voorwerpen op de beslaglijst (nummers 1 (tweede), 2, 3 en 4) zullen aan verdachte worden teruggegeven. De rechtbank ziet bij de nummers 3 en 4 anders dan de officier van justitie geen aanleiding voor verbeurdverklaring van die voorwerpen, nu verdachte van de overige feiten, in het bijzonder feit 3, wordt vrijgesproken.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart verbeurd:
1 Geld Euro X
-
(A) EUR 144,85 in portemonnee in damestas,
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK Enveloppe X
-
inhoud: onbekende kluissleutel
2 7.00 STK Sieraad X
-
1 gouden ketting; 1 pr oorringen; 2 pr oorkn
3 1.00 STK Doos X
DOLCE & GABBANA Gold Edit.
inhoud: zonnebril en factuur + hoes
4 4.00 STK Tas X
-
1x hermes, 1x DKNY, 2x Chanel
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. J.L. Hillenius en G. Voorhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.C.N. van Gelderen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2014.
De jongste rechter is buiten staat mede te ondertekenen.
Bijlage – de tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging ter terechtzitting van 28 februari 2014, ten laste gelegd dat zij
1.
in of omstreeks de periode vanaf 21 maart 2000 tot en met 17 juli 2012 te [plaats 1] en/of [plaats 2], in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten de artikelen 65 van de Algemene bijstandswet en/of 17 van de Wet werk en bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Sociale Dienst te [plaats 1] en/of de Dienst Werk en Inkomen te [plaats 1], immers heeft zij (in die periode en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat zij, verdachte,
- niet op het uitkeringsadres verbleef en/of had verbleven, althans niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had en/of heeft gehad en/of
- werkzaamheden verrichtte en/of had verricht en/of
- ( oncontroleerbare) inkomsten ontving en/of had ontvangen,
zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
Artikel 227b Wetboek van Strafrecht
2.
op of omstreeks 8 juli 2004 te [plaats 1], althans in Nederland, een geschrift te weten een inkooporder van de HONDA dealer d.d.8 juli 2004 (blz 94), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid op voornoemde inkooporder staat vermeld dat haar, verdachtes, adres [adres te plaats] is en/of vervolgens deze inkooporder voorzien heeft van haar, verdachtes, handtekening, zulks met het oogmerk om voornoemd geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Art. 225 lid 1 Wetboek van Strafecht
3.
zij in of omstreeks de periode vanaf 01 januari 2002 tot en met 16 juli 2012, te [plaats 1] en/of [plaats 2], althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, een of meerdere voorwerp(en) te weten:
- een zwarte auto van het type Honda Civic ([kenteken]), en/of
- een zwarte auto van het type BMW ([kenteken]), en/of
- een of meer zonnebril(len) en/of
een of meer geldbedrag(en) (met een totale waarde van ongeveer EUR 229.701,63) bestaande uit contante stortingen:
* Ten behoeve van de huur voor [adres 2 te plaats] ter hoogte van ongeveer 900 euro en 1300 euro per maand (vanaf januari 2002 tot en met 16 juli 2012), en/of de daarbij behorende transactiekosten, en/of
* Ten behoeve van de aanschaf van diverse (luxe)goederen, zoals de zonwering en/of tuinmeubelen
verworven en/of voorhanden (heeft) gehad en/of (heeft) overgedragen en/of (heeft) omgezet en/of hiervan gebruik (heeft) gemaakt, terwijl zij wist, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(artikel 420ter/420bis lid 1 onder b Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, zijnde een inlichtingformulier van de Sociale Dienst [plaats 1], pag. 206 e.v.
3.PV van relaas, pag. 4.
4.PV van relaas, pag. 18.
5.PV van relaas, pag. 3.
6.Een geschrift, zijnde een inlichtingformulier van de Sociale Dienst [plaats 1], pag. 206 e.v.
7.Een geschrift, zijnde een huurovereenkomst d.d. 28 september 1993, pag. 105 e.v.
8.PV’s van verhoor verdachte, pag. 9 en pag. 28
9.PV van verhoor verdachte, pag. 15.
10.PV’s van verhoor verdachte, pag. 20 en pag. 28.
11.PV van relaas, pag. XVIII.
12.PV van relaas, pag. 4.
13.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 februari 2014.
14.Een geschrift, zijnde een e-mail van 11 december 2002, pag. 1104, PV verhoor [persoon 3], pag. 1210.
15.PV verhoor [persoon 4], pag. 1247, en PV verhoor [getuige 2], pag. 1204.
16.PV verhoor van [persoon 5], pag. 1265 en PV verhoor [getuige 2], pag. 1204.
17.Verklaring bij de RC van [persoon 1] d.d. 24 juni 2013, PV verhoor van [getuige 1], pag. 951 e.v.
18.PV verhoor van [getuige 3], pag. 1094 e.v., PV verhoor [persoon 6], pag. 1060 e.v., PV verhoor [persoon 7], pag. 995, verhoor [persoon 8], pag. 958 e.v., PV verhoor [persoon 10], pag. 919 e.v., PV verhoor [persoon 11], pag. 911 e.v
19.PV relaas V, pag. 5.
20.PV relaas II, pag. XXXII.
21.PV relaas V, pag. 5.