ECLI:NL:RBAMS:2014:2016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
2081446 \ HA EXPL 13-635
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de derde-beslagene in een executieprocedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, betreft het een verklaring van de derde-beslagene in een executieprocedure. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.J. Hengeveld, heeft de derde-beslagene, een eenmanszaak, gedagvaard om een deugdelijke verklaring af te leggen over de vorderingen die zij aan de schuldenaar verschuldigd is. De derde-beslagene heeft in een eerdere verklaring aangegeven dat er geen rechtsverhouding bestond met de schuldenaar, maar de eiseres betwistte deze verklaring en stelde dat er wel degelijk een rechtsverhouding was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde-beslagene ten tijde van de beslaglegging een vordering had op de schuldenaar, en dat de verklaring van de derde-beslagene onjuist was. De rechtbank oordeelde dat de derde-beslagene een bedrag van € 5.334,35 aan de eiseres moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd de derde-beslagene veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte verklaring door de derde-beslagene in executieprocedures en de gevolgen van een onjuiste verklaring.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 2081446 \ HA EXPL 13-635
Uitspraak: 22 april 2014

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. E.J. Hengeveld,
t e g e n
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
[gemachtigde].
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd. [gemachtigde] zal hierna tevens worden aangeduid als [gemachtigde].

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende processtukken zijn ingediend:
  • de dagvaarding van 3 juni 2013, met producties
  • de conclusie van antwoord, met producties.
Ingevolge tussenvonnis van 4 september 2013 heeft op 19 februari 2014 een bijeenkomst van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal hiervan, en de daarin genoemde andere stukken, bevindt zich bij de stukken.
Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten en omstandigheden

1.
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1
[eiseres] heeft, in hoedanigheid van opdrachtgever, in 2009 met [gemachtigde] en met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf] (hierna: de [bedrijf]), als opdrachtnemers, een overeenkomst van opdracht gesloten.
1.2
Omtrent (de uitvoering van) de overeenkomst van opdracht is tussen [eiseres] enerzijds en [gemachtigde] en de [bedrijf] anderzijds een geschil gerezen.
1.3
Bij vonnis van 26 juni 2012 heeft de kantonrechter van deze rechtbank [gemachtigde] en de [bedrijf] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.634,22 aan [eiseres] als zijnde onverschuldigd door [eiseres] betaald, alsmede tot betaling van de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2011 en tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] van € 657,93. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
1.4
De [bedrijf] is inmiddels failliet verklaard.
1.5
[gedaagde] heeft een eenmanszaak. De handelsnaam van de eenmanszaak is ‘[gedaagde] h.o.d.n. [bedrijf]’ (hierna ook: de eenmanszaak).
1.6
Bij exploot van 7 maart 2013 heeft de deurwaarder op verzoek van [eiseres] onder [gedaagde] uit hoofde van het vonnis van 26 juni 2012 executoriaal derdenbeslag gelegd op alle vorderingen, gelden en/of geldswaarden die de gerekwireerde aan de schuldenaar ([gemachtigde]) verschuldigd is en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks aan de schuldenaar verschuldigd zal worden, en/of aan de schuldenaar toebehorende roerende zaken die onder gerekwireerde berusten en die geen registergoederen zijn. Voorts is [gedaagde] blijkens het proces-verbaal van executoriaal beslag meegedeeld dat zij op de voet van artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verplicht is om na het verstrijken van een termijn van vier weken verklaring te doen van de vorderingen en roerende zaken die door het beslag zijn getroffen.
1.7
In een opgave van het UWV van 28 maart 2013 staat, voor zover hier relevant:
“(…)
NatuurlijkPersoon
BSN : [nummer]

Inkomstenverhouding

DatumAanvang : 01-06-2012
(…)
Achternaam : [gedaagde]
(…)
Code Aard Arbeidsverhouding : 01 arbeidsovereenkomst
Omschrijving Aard Arbeidsverhouding : Arbeidsovereenkomst
Code Soort Inkomstenverhouding : 15 Loon/salaris
Omschrijving Soort Inkomstenverhouding : Loon/salaris”
Op een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie van 6 juli 2011 van [gemachtigde] staat als BS(N)-nummer van [gemachtigde] vermeld ‘[nummer]’.
1.8 In een verklaring derdenbeslag van 8 april 2013 (hierna mede: de verklaring) heeft [gedaagde] verklaard ‘
dat er tussen ondergetekende[[gedaagde]]
en de schuldenaar[[gemachtigde]]
geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan de schuldenaar op de datum van het beslag nog iets van ondergetekende te vorderen had, heeft of kan krijgen’.
1.9 Bij brief van 16 mei 2013 heeft mr. Hengeveld aan [gedaagde] geschreven, voor zover relevant:
“(…) Daarbij hebben wij goede gronden om te menen, dat de door u op 8 april 2013 gegeven verklaring onjuist is, en dat er wel degelijk een rechtsverhouding tussen u en [gemachtigde] bestaat. (…)
Teneinde u nog één maal in de gelegenheid te stellen om correct en volledig te verklaren verzoek en zo nodig sommeer ik u om thans binnen
vijf dagen na dagtekening dezes (16 mei 2013) en derhalve voor 22 mei 2013middels bijgevoegde verklaring aan te geven welke rechtsverhouding en tussen u en [gemachtigde] bestaat alsmede aan te geven wat deze rechtsverhouding betreft. (…)”
1.10 Onder de stukken bevindt zich een door de Belastingdienst afgegeven inkomensverklaring 2011 gedateerd 3 juli 2013 waarin als verzamelinkomen van [gemachtigde] staat vermeld € 0,00 en als het bedrag van de aanslag eveneens € 0,00. Voorts staat hierop onder ‘Overige informatie’ “
Over het genoemde belastingjaar is nog geen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. De gegevens zijn overgenomen uit het aangiftebiljet. De Belastingdienst heeft deze gegevens nog niet gecontroleerd.”.
1.11 In een interview met [gemachtigde] in het [magazine] van [datum] staat onder meer:
“(…) ‘Ik zal u eerst even binnenlaten. Ik heb al mijn personeel vrijaf gegeven, zodat we rustig kunnen praten’. (…)
Hoe is uw financiële situatie momenteel?‘Nou, netjes;
Wat betekent dat?‘Ik kan mijn verplichtingen nakomen, mijn kinderen te eten geven, mijn kantoor draaiende houden.’ (…)”

Het geschil

2.
[eiseres] vordert, na aanpassing van het petitum, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om binnen vier weken na betekening van het te dezen te wijzen vonnis:
een schriftelijke en door haar ondertekende gerechtelijke verklaring af te leggen met inachtneming van hetgeen [eiseres] in de procedure heeft gesteld, van hetgeen [gedaagde] van [gemachtigde] onder zich heeft en/of aan [gemachtigde] verschuldigd is en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding van [gemachtigde] zal verkrijgen en/of aan [gemachtigde] verschuldigd zal worden;
nadat de verklaring onder I is afgelegd en door de kantonrechter is bepaald hetgeen [gedaagde] onder zich heeft en/of aan [gemachtigde] verschuldigd is en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding aan [gemachtigde] zal verkrijgen en/of aan hem verschuldigd is, tot het tenuitvoerleggen, het afdragen en overdragen van zodanige gelden en/of goederen, voor zover deze niet het totale bedrag overtreffen, dat [eiseres] ingevolge het vonnis van 26 juni 2012 van [gemachtigde] te vorderen heeft;
te veroordelen in de kosten gevallen op de verbetering van de verklaring, in het geval de kantonrechter deze onjuist acht en, in het geval dat de kantonrechter de verklaring juist acht, tot veroordeling van [eiseres] in de kosten van de verbetering van de verklaring;
te veroordelen om aan [eiseres] tegen kwijting een bedrag van € 5.334,35, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2013 tot aan de dag van voldoening, alsook de proceskosten te voldoen.
3.
[eiseres] stelt, kort weergegeven, dat de verklaring van [gedaagde] (onder 1.8), niet tijdig en niet correct is afgelegd. Anders dan [gedaagde] in de verklaring heeft verklaard, is aannemelijk dat tussen [gedaagde] en [gemachtigde] ten tijde van de beslaglegging wel een rechtsverhouding bestond uit hoofde waarvan [gemachtigde] iets te vorderen had of heeft dan wel [gedaagde] aan [gemachtigde] iets verschuldigd was of is. Tussen [gedaagde] en [gemachtigde] bestaat een dienstverband dan wel een andere werkrelatie en uit hoofde daarvan is [gedaagde] periodieke betalingen aan [gemachtigde] verschuldigd. [gedaagde] heeft, ondanks daartoe gesommeerd te zijn, verzuimd alsnog correct te verklaren. Hierdoor is [eiseres] beperkt in haar verhaalsmogelijkheden. Aldus [eiseres].
4.
[gedaagde] voert verweer. Aan het verweer legt zij, kort weergegeven, het volgende ten grondslag. Tussen [gedaagde] en [gemachtigde] bestaat noch een arbeidsrelatie noch enige andere werkrelatie op grond waarvan [gedaagde] [gemachtigde] periodieke betalingen is verschuldigd of [gemachtigde] enige andere vordering heeft op [gedaagde]. Voor de werkzaamheden in de eenmanszaak ontvangt [gemachtigde] geen enkele vergoeding. De werkzaamheden van [gemachtigde] binnen de eenmanszaak worden om niet verricht, omdat [gedaagde] ruim twee jaar voordat de [bedrijf] van [gemachtigde] failliet ging maandelijks bedragen, in totaal een bedrag van € 125.000,00, uit haar eenmanszaak heeft aangewend ten behoeve van de nakoming van betalingsregelingen van de [bedrijf] met haar crediteuren.
5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Beoordeling

6.
De rechtbank stelt voorop dat [eiseres] over een executoriale titel beschikt, het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 26 juni 2012 gewezen jegens onder meer [gemachtigde] in persoon, op grond waarvan executoriaal beslag onder derden mogelijk is.
7.
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of, zoals door [gedaagde] op de verklaring is aangegeven, tussen [gedaagde] en [gemachtigde] een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan [gemachtigde] op de datum van het beslag dan wel nadien nog iets van [gedaagde] te vorderen had, heeft of kon krijgen.
8.
De kantonrechter overweegt dat de derde-beslagene in de verklaring onder meer met redenen opgave dient te doen of hij al dan niet iets aan de geëxecuteerde verschuldigd is of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding zal worden, dan wel of hij al dan niet iets voor deze onder zich heeft (artikel 476a lid 2 onder a Rv). Voorts bepaalt artikel 477a lid 2 Rv dat, indien de derde-beslagene een verklaring heeft afgelegd, de executant deze geheel of ten dele kan betwisten dan wel aanvulling daarvan kan eisen door de derde binnen twee maanden na zijn verklaring te dagvaarden tot het doen van gerechtelijke verklaring en tot betaling of afgifte van hetgeen volgens de vaststelling door de rechter aan de executant zal blijken toe te komen. Dan dient de derde-beslagene ten overstaan van de rechter (alsnog) een deugdelijke gerechtelijke verklaring af te leggen. Wordt (de juistheid van) deze verklaring met recht betwist door de beslaglegger, dan dient de rechtbank de juiste inhoud van de verklaring vast te stellen, waarna de derde-beslagene kan worden veroordeeld tot betaling aan de beslaglegger overeenkomstig de vastgestelde verklaring. In een betwistingsprocedure rusten de stelplicht en de bewijslast bij de beslaglegger die aanvoert dat, niettegenstaande de verklaring, de schuldenaar een vordering heeft op de derde-beslagene; de derde-beslagene dient zijn betwisting zoveel mogelijk te motiveren met gegevens en bescheiden (Hoge Raad 13 februari 2009,
NJ2009/106).
9.
De kantonrechter is van oordeel dat is komen vast te staan dat tussen [gedaagde] en [gemachtigde] op het moment van de beslaglegging een rechtsverhouding als bedoeld in art. 476a lid 2 onder a Rv bestond. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende. Vaststaat dat [gemachtigde] (juridische) werkzaamheden verricht binnen de eenmanszaak van [gedaagde]. De eenmanszaak van [gedaagde] draagt ook de naam van [gemachtigde]. Voorts volgt uit het overgelegde uittreksel van het UWV (onder 1.7) dat [gemachtigde] staat geregistreerd als werknemer van de eenmanszaak. Het in de stukken van het UWV vermelde BS(N)-nummer komt overeen met het BS(N)-nummer dat is weergegeven op het uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie van [gemachtigde]. Uit het vorengaande blijkt naar het oordeel dat [gemachtigde], anders dan [gedaagde] betoogt, wel een arbeidsrelatie heeft met (de eenmanszaak van) [gedaagde]. In de regel staat tegenover het verrichten van arbeid door de werknemer het betalen van een vergoeding door de werkgever aan deze werknemer. Daarnaast neemt de kantonrechter in aanmerking dat [gemachtigde] zelf in een interview aan het [magazine] (onder 1.11) heeft verteld dat zijn financiële situatie netjes is, dat hij zijn verplichtingen kan nakomen, zijn kinderen te eten kan geven alsook dat hij zijn kantoor draaiende kan houden. Vorengenoemde feiten en omstandigheden tezamen zijn sterke aanwijzingen dat [gemachtigde] wel een financiële vergoeding ontvangt voor de werkzaamheden die hij verricht binnen de eenmanszaak.
10.
[gedaagde] heeft hetgeen [eiseres] heeft gesteld onvoldoende onderbouwd weersproken. [gedaagde] kon in het licht van de, met stukken onderbouwde, stellingen van [eiseres] niet volstaan met de enkele stelling dat [gemachtigde] ‘om niet’ werkzaamheden in de eenmanszaak uitvoert. De stelling dat [gemachtigde] geen vergoeding krijgt voor zijn werkzaamheden, omdat [gedaagde] in het verleden een schuld voor hem heeft afgelost, is voorts niet nader gemotiveerd. Het bestaan van die schuld kan dus niet worden vastgesteld. Ook als dit anders zou zijn, volgt daaruit niet dat [gemachtigde] zijn werkzaamheden om niet heeft verricht. Hooguit kan dan worden betoogd dat vorderingen over en weer zijn verrekend. Dit is een vorm van betaling aan [gemachtigde]. Ook in dat geval is dus geen sprake van het om niet verrichten van werkzaamheden. Evenmin vormt voldoende weerlegging van de stelling van [eiseres] de door [gedaagde] ingebrachte inkomensverklaring over 2011 van [gemachtigde] nu deze gegevens blijkens hetgeen is weergegeven onder ‘Overige informatie’ op deze verklaring zijn gebaseerd op het aangiftebiljet en controle van deze gegevens door de Belastingdienst niet heeft plaatsgehad.
11.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat moet worden aangenomen dat [gedaagde] aan [gemachtigde] voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden op grond van een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding een redelijke vergoeding was verschuldigd. Dat de rechtsverhouding op de datum van beslaglegging reeds bestond, leidt de rechtbank af uit de stellingen van [gedaagde], waaronder de verwijzing naar de inkomensverklaring van 2011 en haar stelling dat [gemachtigde] in dat jaar reeds ‘om niet’ werkzaamheden verrichtte. Daarmee staat vast dat de verklaring van [gedaagde] onjuist is. De kantonrechter acht aannemelijk dat de vergoeding die [gedaagde] aan [gemachtigde] ten tijde van de beslaglegging was verschuldigd en sedertdien verschuldigd is, het gevorderde bedrag overstijgt. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking de aard van de werkzaamheden die [gemachtigde] verricht alsook het relatief lage bedrag van de vordering.
12.
De kantonrechter stelt op grond van het voorgaande vast dat [gemachtigde] ten tijde van de beslaglegging een vordering had op [gedaagde] ter hoogte van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd (€ 4.315,62). [gedaagde] zal worden veroordeeld dit bedrag aan [eiseres] te betalen. Daarnaast is gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van het exploot ad € 138,47, te vermeerderen met de wettelijke rente tot 30 mei 2013 en de executiekosten die zijn gemaakt sedert 7 maart 2013, onder aftrek van het reeds door [eiseres] ontvangen bedrag ad € 405,00, per saldo € 1.018,73. Dit deel van de vordering is onweersproken gelaten, zodat het gevorderde toewijsbaar is. Ook de gevorderde rente is als onweersproken toewijsbaar.
13.
De overige stellingen en weren van partijen behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
14.
De kantonrechter begrijpt dat veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de onder 12 genoemde bedragen het doel is van [eiseres] in deze procedure. Nu deze vordering wordt toegewezen heeft zij geen belang (meer) bij de overige vorderingen, zodat deze vorderingen worden afgewezen.
15.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiseres]. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht € 75,00
- explootkosten € 94,79
- salaris gemachtigde
€ 500,00(2 punten x tarief € 250,-)
Totaal € 669,79

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 5.334,35 (vijfduizend driehonderd en vierendertig euro en vijfendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2013 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 669,79;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. H.J. Fehmers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter