ECLI:NL:RBAMS:2014:1995

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_2844 en AWB13_2991
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen bestuurlijke boete aan taxichauffeur wegens overtreding van de Arbeidstijdenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 april 2014 uitspraak gedaan in twee samenhangende beroepen van eiser, een taxichauffeur, tegen besluiten van de minister van Infrastructuur en Milieu. Het eerste beroep (AMS 13/2844) betreft de oplegging van een bestuurlijke boete van € 11.250,- wegens overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet (Atw). De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichting om een deugdelijke registratie van zijn arbeids- en rusttijden te voeren. Dit oordeel is gebaseerd op bevindingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), die constateerde dat eiser gebruik maakte van een uitwisbare pen in zijn werkmap, waardoor de registratie niet betrouwbaar was. Eiser heeft betoogd dat hij op andere manieren aan de registratie-eisen voldeed, maar de rechtbank oordeelt dat hij dit niet heeft aangetoond. De rechtbank bevestigt dat de boete terecht is opgelegd, aangezien eiser op acht verschillende dagen geen deugdelijke registratie heeft bijgehouden.

Het tweede beroep (AMS 13/2991) betreft een betalingsregeling die aan eiser is aangeboden. De rechtbank oordeelt dat de minister geen aanleiding had om af te wijken van de standaard betalingsregeling van 24 maanden, aangezien eiser zijn financiële situatie niet met stukken heeft onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat eiser in de gelegenheid is gesteld om zijn situatie te verduidelijken, maar dit niet heeft gedaan.

De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/2844 en AMS 13/2991
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2014 in de zaak tussen
[naam], vennoot van [bedrijf]te [plaats], eiser
en
de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder
(gemachtigde mr. W. Autar).
Procesverloop
AMS 13/2844 (opleggen bestuurlijke boete)
Bij besluit van 20 februari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete van € 11.250,- opgelegd wegens overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet (Atw).
Bij besluit van 3 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
AMS 13/2991 (betalingsregeling)
Bij besluit van 8 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een betalingsregeling aangeboden waarvan de maximale looptijd 24 maanden is.
Bij besluit van 17 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2014.
Eiser is verschenen en heeft zich laten bijstaan door de heer [naam]. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen

AMS 13/2844 (opleggen bestuurlijke boete)

1.1. Naar aanleiding van een tip dat taxichauffeurs op Schiphol bij het invullen van hun arbeids- en rusttijden gebruik maken van een uitwisbare balpen heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van verweerder in samenwerking met de Koninklijke Marechaussee een onderzoek verricht, onder andere op de locatie Schiphol. De bevindingen van dit onderzoek staan in het proces-verbaal van bevindingen van 12 september 2012.
1.2. Op 4 september 2012 is een inspecteur van ILT een onderzoek gestart naar de bedrijfsadministratie van eiser op de locatie [adres] te [plaats]. De inspecteur heeft met toestemming van eiser de administratie meegenomen over de periode van 22 maart 2012 tot en met 22 april 2012 teneinde deze te onderzoeken. Door de inspecteur zijn de werkmap, de weekstaten, de dagritstaten, het kasboek en de bonnen gecontroleerd. Door middel van ultraviolet licht heeft de inspecteur aan de hand van de werkmap geconstateerd dat eiser op maandag 26 maart 2012 vanaf 07.00 uur werkzaamheden heeft verricht, terwijl die werkzaamheden niet op de betreffende weekstaat stonden. De verticale lijn van rust naar werk om 07.00 uur was uitgewist, wat er op neer komt dat achteraf lijkt of er is gerust, terwijl aanvankelijk met uitwisbare pen stond genoteerd dat er wordt gewerkt. De toezichthouders van verweerder hebben zo acht maal geconstateerd dat eiser achteraf zijn administratie heeft aangepast aan de vereiste werk- en rusttijden, terwijl eiser in werkelijkheid op die tijdstippen heeft gereden in plaats van rust heeft genomen.
1.3. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een boete van € 11.250,- opgelegd wegens overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd betwist.
2.1. Op grond van artikel 2:7, eerste lid, van de Atw kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, dat voor de bij die maatregel en de daarop berustende bepalingen omschreven arbeid of arbeid onder daarbij omschreven omstandigheden, deze wet en de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijke mede moeten worden nageleefd door een persoon die, zonder werkgever of werknemer te zijn in de zin van deze wet, deze arbeid verricht, indien zulks noodzakelijk is ter voorkoming van ernstig gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen.
2.2. Op grond van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw, voor zover van belang, voert een werkgever en een persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, een deugdelijke registratie terzake van de arbeids- en rusttijden welke het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen mogelijk maakt.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld welke aangeven op welke wijze aan de in het eerste lid neergelegde verplichting wordt voldaan. Deze regels kunnen voor verschillende sectoren verschillend worden gesteld.
2.3. Op grond van artikel 10:1, van de Atw, voor zover van belang, wordt het niet-naleven van artikel 4:3, eerste lid, als overtreding aangemerkt.
2.4. Op grond van artikel 10:5, derde lid, van de Atw gelden de ter zake van deze wet en de daarop berustende bepalingen gestelde overtredingen ten opzichte van elke persoon, met of ten aanzien van wie de overtreding is begaan, en met betrekking tot elke dag in de loop waarvan deze overtreding is begaan.
2.5. Op grond van artikel 10:7, eerste lid, van de Atw is de bestuurlijke boete die ten hoogste voor een overtreding kan worden opgelegd, indien begaan door:
a. een natuurlijke persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250,-
b. een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,-.
Op grond van het zesde lid van dit artikel stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
2.6. Op grond van artikel 2.4:2, eerste lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv), heeft de bestuurder bij taxivervoer gedurende de tijd dat hij arbeid verricht een geldige werkmap bij zich volgens een door de minister vastgesteld model.
2.7. Op grond van artikel 2.4:4 van de Atbv, voor zover van belang, is het de werkgever, de werknemer en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de Atw, verboden:
a. (..)
b. (..)
c. controlemiddelen geheel of ten dele zoek te maken of te doen zoekmaken, ondeugdelijk te maken of te doen maken, te vernietigen of te doen vernietigen, verborgen te houden of te doen verborgen houden, dan wel toe te laten dat deze zoekgemaakt, ondeugdelijk gemaakt, vernietigd of verborgen gehouden worden;
d. gebruik te maken van een controlemiddel waarop of waarin onjuiste aantekeningen zijn gesteld, waarop of waarin in de aantekeningen wijzigingen zijn aangebracht dan wel waarop of waarin aantekeningen onleesbaar zijn gemaakt.
2.8. Bij het opleggen van boetes hanteert de minister de Beleidsregels boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) (de beleidsregels).
2.9. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de beleidsregels wordt bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 10:5, van de Atw voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die gelden voor de onderscheiden onderwerpen in de “Tarieflijst normbedragen bestuurlijke boete wegvervoer” die als Bijlage 1 bij de beleidsregels is gevoegd.
2.10. In de bij de beleidsregels behorende Bijlage 1 is bij het onderwerp “Registratie van arbeids-, rij- en rusttijden” vermeld dat het boetenormbedrag bij “er is geen registratie”
€ 4.400,- bedraagt.
3.
Eiser heeft -eerst in beroep- aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw. De controle heeft niet plaatsgevonden op het bedrijfsadres, maar op de taxistandplaats te Schiphol. Dit betekent, aldus eiser, dat er sprake is van overtreding van artikel 2.4:4, aanhef onder c, dan wel artikel 2.4:4, aanhef onder d, van de Atbv, te weten misbruik van controlemiddelen. Het boetebedrag moet dan ook, gelet hierop, € 550,- in totaal en niet
€ 4.400,- per dag zijn. Verder heeft eiser aangevoerd dat de boete te hoog is, gelet op zijn vaste lasten en de omstandigheid dat hij een nieuwe taxi moet financieren om zijn beroep te kunnen blijven uitoefenen.
4.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat eiser gebruik heeft gemaakt van een pen met uitwisbare inkt en daarmee de overtredingen heeft gepleegd. Evenmin is in geschil dat eiser op acht verschillende dagen de overtreding heeft gepleegd.
4.2.
Artikel 4:3, eerste lid, van de Atw verplicht betrokkene een deugdelijke registratie ter zake van de arbeids- en rusttijden te voeren, zodat toezicht op de naleving van de Atw en de daarop berustende bepalingen mogelijk is. Voor het taxivervoer dient deze registratie op grond van artikel 2.4:2, van het Atbv in samenhang met artikel 4:3, tweede lid, van de Atw, in beginsel te geschieden in een werkmap. Het enkele feit dat eiser gebruik heeft gemaakt van een uitwisbare pen in de werkmap maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser in strijd met artikel 4:3, eerste lid, van de Atw geen deugdelijke registratie heeft gevoerd. Van belang is dan of eiser op een andere wijze een registratie van arbeids- en rusttijden heeft gevoerd, die voldoet aan de eisen gesteld in artikel 4:3, eerste lid, van de Atw. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde -desgevraagd- meegedeeld dat dit laatste niet het geval is en verwezen naar de resultaten van de bedrijfsinspectie. Op basis van de tijdens de bedrijfsinspectie ter inzage afgegeven administratie in combinatie met de werkmap was een deugdelijk toezicht op de arbeids- en rusttijden niet mogelijk. Ten aanzien van de onderzochte periode (22 maart 2012 tot en met 22 april 2012) zijn geen dagrittenstaten van de hier van belang zijnde dagen ter inzage afgegeven. In dit verband heeft de gemachtigde verwezen naar het boeterapport van 29 november 2012. Gelet hierop is de rechtbank met verweerder van oordeel dat in de onderzochte periode ook niet op een andere wijze een registratie van de arbeids- en rusttijden is gevoerd die voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 4:3, eerste lid, van de Atw. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser in strijd met artikel 4:3, eerste lid, van de Atw heeft gehandeld. De enkele stelling van eiser ter zitting dat er wel dagrittenstaten bij de bedrijfsinspectie ter inzage zijn afgegeven is onvoldoende, nu in het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van 29 november 2012 wordt vermeld dat dit niet zo is en eiser dit standpunt niet nader heeft onderbouwd.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit artikel 10:5, derde lid, van de Atw volgt dat per feit, per dag en per persoon een boete kan worden opgelegd. Indien op verschillende dagen dezelfde overtreding is begaan, is verweerder derhalve bevoegd voor elk van die overtredingen een boete op te leggen. Nu is geconstateerd dat eiser op acht verschillende dagen geen deugdelijke registratie van de arbeids- en rusttijden heeft bijgehouden, heeft verweerder terecht en op goede gronden acht overtredingen geconstateerd. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU4608.
4.4.
Volgens vaste jurisprudentie vormt het feit dat de opgelegde boete zwaarwegende financiële consequenties heeft geen reden om tot matiging van de opgelegde boete over te gaan indien de beboete persoon niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onevenredig wordt getroffen door de opgelegde boete (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van
16 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP4744). Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het door eiser, niet met stukken onderbouwde, overgelegde overzicht van zijn financiële situatie en de enkele, niet nader onderbouwde, stelling dat hij een nieuwe taxi moet financieren om zijn beroep te kunnen blijven uitoefenen niet maken dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij onevenredig zwaar wordt getroffen door de opgelegde boete. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de opgelegde boete onevenredig is.
5.
Het beroep met betrekking tot het opleggen van een bestuurlijke boete is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank ziet evenmin aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

AMS 13/2991 (betalingsregeling)

6.
Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de indiener van het beroepschrift griffierecht verschuldigd. In deze zaak is het griffierecht niet voldaan. Gelet op het verhandelde ter zitting ziet de rechtbank geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
7.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat er een standaard betalingsregeling van 24 maanden voor natuurlijke personen wordt gehanteerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om daarvan in het geval van eiser af te wijken, nu -zoals in het bestreden besluit is gesteld- eiser in de gelegenheid is gesteld zijn financiële situatie met stukken te onderbouwen en hij dat in bezwaar niet heeft gedaan. Hierbij merkt de rechtbank nog wel op dat verweerders gemachtigde ter zitting heeft toegezegd dat op het moment dat eiser met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwt dat zijn betalingscapaciteit onvoldoende is om de boete te voldoen binnen 24 maanden er (nogmaals) naar een betalingsregeling kan worden gekeken.
8.
Het voorgaande betekent dat het beroep met betrekking tot een betalingsregeling ongegrond moet worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart
  • het beroep geregistreerd onder AMS 13/2844 ongegrond;
  • het beroep geregistreerd onder AMS 13/2991 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.G. Schoots, rechter, in aanwezigheid van J.G.J. Geerlings, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2014.
de griffier
de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
Coll:
SB