In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2014, stonden eisers [eiser 1] en [eiser 2] tegenover de Gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Centrum. De eisers vorderden dat de rechtbank zou verklaren dat het Stadsdeel onrechtmatig had gehandeld door geen hoger beroep in te stellen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 5 juli 2011, waarin de garagevergunning van [eiser 2] was ingetrokken. Daarnaast vorderden zij schadevergoeding van in totaal EUR 99.120,-- en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van EUR 6.775,--. De rechtbank onderzocht of het Stadsdeel inderdaad onrechtmatig had gehandeld door niet in hoger beroep te gaan en of de last onder dwangsom die aan eisers was opgelegd rechtmatig was.
De rechtbank oordeelde dat het Stadsdeel niet onrechtmatig had gehandeld door af te zien van hoger beroep. Het is een keuze die een partij, ook een overheidsinstantie, vrijstaat te maken. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat het Stadsdeel zijn bevoegdheid had misbruikt. Bovendien had het Stadsdeel voldaan aan de rechterlijke uitspraak door de last onder dwangsom op te leggen, wat niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt. De vorderingen van eisers werden dan ook afgewezen, en zij werden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van het Stadsdeel, die op EUR 6.557,-- werden begroot.
De rechtbank benadrukte dat de eisers onvoldoende hadden aangetoond dat zij door het handelen van het Stadsdeel schade hadden geleden. De beslissing van de rechtbank was uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de kostenveroordeling onmiddellijk moest worden nageleefd, ongeacht een eventueel hoger beroep.