Op 8 april 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de aanvraag van eiser om langdurigheidstoeslag voor het jaar 2013. Eiser, die sinds 5 juli 2010 een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had op 20 juni 2013 een aanvraag ingediend voor deze toeslag. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, met als reden dat eiser en zijn partner niet gedurende de gehele referteperiode van 36 maanden hun hoofdverblijf in Nederland hadden gehad. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eis van hoofdverblijf in Nederland gedurende de referteperiode niet volgt uit de WWB, de wetsgeschiedenis of de Verordening langdurigheidstoeslag. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin is vastgesteld dat een belanghebbende niet per se in Nederland moet wonen om aanspraak te maken op de langdurigheidstoeslag. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, waarbij ook de inkomsten van eiser in het buitenland in aanmerking moeten worden genomen.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen een nieuw besluit te komen, waarbij de voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag opnieuw worden beoordeeld. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.948,- zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.