ECLI:NL:RBAMS:2014:1768

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
AWB-12_6214
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Europese Verordening inzake sociale zekerheidsstelsels en de ontvankelijkheid van bezwaar in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres uit Slowakije en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiseres had verzocht om een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), maar haar aanvraag werd afgewezen omdat zij als 65-jarige geen recht had op deze uitkering. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd door de Sociale Verzekeringsbank niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, zoals deze gold tot en met 31 december 2012. De rechtbank heeft de vraag onderzocht of de Sociale Verzekeringsbank het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. Eiseres heeft aangevoerd dat zij het besluit pas een maand na verzending heeft ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat de beslissing op 26 mei 2012 is verzonden, waardoor de bezwaartermijn op 7 juli 2012 is geëindigd.

Eiseres heeft het bezwaar niet tijdig ingediend, omdat dit pas op 27 augustus 2012 door de Sociale Verzekeringsbank is ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de reden van de late indiening, namelijk de taalbarrière, niet voldoende is om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Tevens wordt de Sociale Verzekeringsbank veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/6214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2014 in de zaak tussen

[naam], te [plaats], Slowakije, eiseres

(gemachtigde dr. P. Potásch),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank,

(gemachtigde H. van der Most), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) te verstrekken, omdat eiseres als 65-jarige geen recht heeft op Anw.
Bij besluit van 6 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet- ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2014.
Eiseres is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
De vraag die de rechtbank als eerste dient te beantwoorden is of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. In dat kader heeft de rechtbank partijen voorafgaande aan de zitting vragen gesteld, die partijen hebben beantwoord.
3.
Verweerder heeft bij brief van 23 december 2013 geantwoord dat het primaire besluit op 27 april 2012 per gewone post rechtstreeks aan eiseres is toegezonden in het Nederlands en het Duits. Daarnaast is een kopie van de beslissing gestuurd aan het Slowaakse verbindingsorgaan in Bratislava. Verweerder gaat ervan uit dat eiseres de Nederlandse taal enigszins beheerst, nu zij haar brief van 15 februari 2012, waarin zij het overlijden van haar echtgenoot meldt in de Nederlandse taal heeft opgesteld. Niet blijkt van een toezending aan eiseres van het besluit (of een samenvatting) daarvan in de Slowaakse taal. Als eiseres een vertaling in het Slowaaks had gewenst had zij het Slowaakse contactorgaan daarom kunnen verzoeken. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat in artikel 48 van de huidige Toepassingsverordening 987/2009 in tegenstelling tot Verordening 574/72 geen bepaling is opgenomen dat de bezwaartermijn pas ingaat op de datum waarop de aanvrager de samenvatting heeft ontvangen.
4.
Eiseres heeft in haar brief van 4 december 2013 verklaard dat er geen Slowaakse vertaling of samenvatting van het besluit aan haar is toegezonden door verweerder of het Slowaakse verbindingsorgaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.
Op 1 mei 2010 is Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, PhEU L 166 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels in werking getreden, evenals Verordening (EG) nr. 987/2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 (hierna: Toepassingsverordening). Deze verordeningen zijn de opvolgers van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen en Verordening (EEG) 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de Verordening (EEG) nr. 1408/71. In de zaak van eiseres zijn vooral de wijzigingen in artikel 48 van belang. Dat is de bepaling die speciaal betrekking heeft op de toezending van besluiten met betrekking tot (onder meer) een nabestaandenpensioen. Voor onder meer een dergelijk pensioen kende en kent artikel 48 een speciale regeling.
6.
Artikel 48 van Verordening (EEG) 574/72 luidde:
1.
De door elk der betrokken organen genomen definitieve beslissingen worden
aan het behandelende orgaan toegezonden(onderstrepingen rechtbank). Elk van deze beslissingen dient de rechtsmiddelen en beroepstermijnen van de betrokken wetgeving te vermelden. Na ontvangst van al deze beslissingen
geeft het behandelende orgaan hiervan kennis aan de aanvrager in diens eigen taal, zulks door middel van een samenvatting waarbij de bedoelde beslissingen worden gevoegd. De beroepstermijnen gaan eerst in op de datum waarop de aanvrager de samenvatting heeft ontvangen.
2.
Tegelijk met de toezending van de in lid 1 bedoelde samenvatting aan de aanvrager, zendt het behandelende orgaan een afschrift aan elk der betrokken organen, onder bijvoeging van een afschrift van de beslissingen van de andere organen.
7.
Artikel 48, eerste lid, van de Toepassingsverordening 987/2009 bepaalt thans dat
elk orgaan de aanvrager, in overeenstemming met de wetgeving die het toepast, in kennis steltvan de beslissing die het heeft genomen.
In elke beslissing worden de toegestane rechtsmiddelen en beroepstermijnen vermeld.
Zodra
het contactorgaanin kennis is gesteld van de beslissing van elk orgaan, zendt het een
samenvattingvan deze beslissing aan de aanvrager en aan de overige betrokken organen toe. Een modelsamenvatting wordt opgesteld door de Administratieve Commissie.
De aanvrager krijgt een samenvatting toegezonden in de taal van het orgaan, of op verzoek van de aanvrager in een taal naar zijn keuze, die overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag als officiële taal van de instellingen van de Gemeenschap is erkend.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de aanvrager die, na ontvangst van de samenvatting, meent in zijn rechten te zijn benadeeld door de
wisselwerkingtussen de beslissingen van twee of meer organen, het recht heeft om binnen de termijnen die daartoe in hun wetgeving zijn gesteld, de beslissingen door de betrokken organen te laten heroverwegen. De termijnen gaan in op de datum van ontvangst van de samenvatting. De aanvrager wordt schriftelijk in kennis gesteld van het resultaat van de heroverweging.
8.
Het eerste verschil tussen het voormalige en het thans geldende artikel 48 is, dat voorheen de beslissingen over aanvragen naar het behandelende orgaan moesten worden gestuurd, terwijl nu de beslissingen naar de aanvrager moeten worden gestuurd. In dit geval is de beslissing omtrent het nabestaandenpensioen door de Sociale verzekeringsbank ook niet aan het orgaan in Slowakije, maar rechtstreeks aan eiseres gezonden. Daarmee heeft de Sociale verzekeringsbank gehandeld in overeenstemming met het nieuwe artikel 48.
9.
Het tweede verschil tussen de twee artikelen 48 is, dat in de tekst van het oude artikel 48 uitdrukkelijk was bepaald dat de beroepstermijn eerst inging op de datum waarop de betrokkene de samenvatting had ontvangen van het behandelende orgaan (in eigen land). Een dergelijke bepaling is nu niet meer opgenomen. Het nieuwe artikel 48 verwijst in de plaats daarvan nu direct naar de regeling in de nationale wetgeving van het orgaan dat beslist op de aanvraag.
10.
Weliswaar is nog bepaald dat het contactorgaan eventuele afzonderlijke beslissingen dient te verzamelen en zodra alle beslissingen binnen zijn, een samenvatting dient te maken en naar de aanvrager te sturen, maar dat staat los van de verplichtingen van het bevoegde orgaan (in dit geval de Sociale verzekeringsbank) en van de termijnen van bezwaar of beroep. Bij de verplichting om een samenvatting te maken is bovendien niet meer (zoals in het oude artikel 48) opgenomen dat de termijnen ingaan op de dag van ontvangst van die samenvatting. De termijnen gaan juist in met de mededeling van de beslissing aan de aanvrager zelf.
11.
In de nieuwe regeling is het behandelende orgaan niet langer verplicht een samenvatting van de beslissing te sturen aan betrokkene in diens eigen taal. Dat orgaan is daartoe slechts verplicht indien betrokkene daarom verzoekt. Ook die vertaling is in de nieuwe regeling echter niet meer gekoppeld aan de bezwaar- of beroepstermijn.
12.
De rechtbank ziet er bij dit alles niet aan voorbij dat in het tweede lid van het huidige artikel 48 een regeling is opgenomen waarin nog steeds is vastgelegd dat de termijnen ingaan op de dag van ontvangst van de samenvatting. Dat is echter niet (langer meer) een algemene regeling voor bezwaar- en beroepstermijnen (zoals in de oude Verordening het geval was), maar een specifieke regeling voor de situatie waarin sprake is van een wisselwerking tussen beslissingen van twee of meer organen. Die situatie doet zich hier niet voor. Deze bepaling is in dit geding dan ook feitelijk niet relevant.
13.
De Verordening leidt in het geval van eiseres dus tot de conclusie dat de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres moet worden beoordeeld op grond van de nationale Nederlandse wet.
14.
Eiseres heeft zich nog beroepen op artikel 41, vierde lid, van het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie (EU, 2007/C 303/01; hierna: het Handvest). Ingevolge dit artikellid kan eenieder zich in een van de talen van de Verdragen tot de instellingen van de Unie wenden en moet ook in die taal antwoord krijgen.
15.
Dit beroep baat eiseres echter niet. Verweerder is geen instelling van de Europese Unie (zoals bijvoorbeeld de Europese Commissie), maar een nationaal orgaan. Daarop heeft artikel 41, vierde lid van het Handvest geen betrekking. Daarvoor is de regeling in de Verordening en de Toepassingsverordening tot stand gekomen.
16.
De conclusie is daarom dat op grond van de Nederlandse nationale wettelijke regeling beoordeeld moet worden wanneer de bezwaartermijn is aangevangen. Die regeling is neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
17.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 6:7 van de Awb zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Op grond van artikel 3:41, eerste lid van de Awb wordt een besluit bekendgemaakt door toezending aan de betrokkene.
18.
In artikel 2:6 van de Awb is neergelegd dat bestuursorganen de Nederlandse taal dienen te gebruiken. Verweerder heeft hieraan gevolg gegeven door het besluit van 27 april 2012 in het Nederlands op te stellen en toe te zenden aan eiseres. De verzending in het Nederlands is dus een geldige verzending.
19.
Verweerder was niet wettelijk verplicht om de beslissing in het Slowaaks aan eiseres toe te zenden. Evenmin was verweerder op grond van de Awb verplicht daarbij enige vertaling te voegen. Door het besluit ook in het Duits vertaald aan eiseres te zenden, heeft verweerder dus meer gedaan dan waartoe hij wettelijk was gehouden.
20.
Het besluit is niet per aangetekende post verzonden. Een dergelijke verzending is wettelijk ook niet verplicht. Omdat niet aangetekend is verzonden en er ook geen andere verzendgegevens zijn, staat echter niet vast dat het besluit daadwerkelijk op 27 april 2012 ter post is bezorgd. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij het besluit pas een maand na verzending, op 27 mei 2012, heeft ontvangen. Ondanks de dagtekening van 27 april 2012 gaat de rechtbank er (in het voordeel van eiseres) dan ook vanuit dat de beslissing op 26 mei 2012 (een dag voor de ontvangst door eiseres) is toegezonden aan eiseres. De bezwaartermijn is dan (uiterlijk) geëindigd op 7 juli 2012.
21.
Op grond van artikel 6:4, eerste lid van de Awb geschiedt het maken van een bezwaar door het indienen van een bezwaarschrift bij het orgaan dat het besluit heeft genomen. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
22.
Eiseres heeft niet bij verweerder zelf bezwaar gemaakt, maar bij het Slowaakse verbindingsorgaan. Het Slowaakse orgaan heeft dit bezwaar op 9 augustus 2012 doorgezonden aan verweerder.
23.
Verweerder heeft het bezwaar ontvangen op 27 augustus 2012. Dat is ruim anderhalve maand na de uiterste datum waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt. Voor zover eiseres ook heeft bedoeld te zeggen dat niet de ontvangst bij verweerder, maar die bij het Slowaakse orgaan beslissend zou moeten zijn, maakt dat niet dat het bezwaar op tijd is. Volgens de informatie van het Slowaakse orgaan is het bezwaarschrift van eiseres daar op 24 juli 2012 ontvangen. Ook die datum is gelegen ruim na de uiterste bezwaardatum van 7 juli 2012.
24.
Eiseres heeft als reden voor de te late indiening aangevoerd dat zij de Nederlandse en Duitse taal niet machtig is. Dit is in zijn algemeenheid echter geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Daarbij wijst de rechtbank erop dat bezwaartermijn zes weken bedraagt, en dat eiseres in die -ruime- periode advies aan derden had kunnen vragen over de inhoud en betekenis van de Nederlandse of de Duitse versie van het besluit. Eiseres had bovendien bij verweerder zelf een aanvraag om een uitkering ingediend in verband met het overlijden van haar echtgenoot. Zij kon dus verwachten dat daarop ook een beslissing zou worden genomen door de Sociale verzekeringsbank.
25.
Ook heeft eiseres nog gesteld dat zij gezondheidsproblemen heeft (of heeft gehad). Die stelling is echter niet onderbouwd. Dat dergelijke problemen aan het tijdig indienen van een bezwaarschrift in de weg staan, is verder niet op voorhand aannemelijk. Daarbij wijst de rechtbank er nog op eiseres ook een derde had kunnen inschakelen om het bezwaarschrift voor haar (tijdig) in te dienen.
26.
De conclusie is dan ook dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft geoordeeld.
27.
In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd, en geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep.
De rechtbank zal om die reden het beroep gegrond verklaren, ook al is de beslissing van verweerder qua uitkomst juist. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden echter in stand gelaten.
28.
Gelet daarop komt de rechtbank niet meer toe aan de inhoudelijke bezwaren van eiseres tegen de weigering om haar een nabestaandenpensioen toe te kennen, en evenmin aan de vraag of een dergelijke weigering een verboden onderscheid naar leeftijd vormt.
29.
Gegeven de gegrondverklaring van het beroep zal verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moeten vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder bovendien in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en twee maal 0,5 punt voor het indienen van nadere reacties, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 43,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter,
in aanwezigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB