In de strafzaak tegen de verdachte, die op 28 januari 2014 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, stond de tenlastelegging van diefstal met geweld centraal. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van een portemonnee met inhoud, waaronder een aanzienlijk geldbedrag, van twee slachtoffers op de openbare weg in Amsterdam. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 14 januari 2014 gevoerd, waarbij de officier van justitie, mr. A. Kramer, de vordering indiende en de verdachte en zijn raadsman, mr. O.O. van der Lee, hun verweer voerden. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Ten aanzien van de eerste tenlastelegging, diefstal met geweld tegen [persoon 1], achtte de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 18 oktober 2013 in Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, een geldbedrag heeft weggenomen, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schoppende en slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van het slachtoffer, wat de bedreiging met geweld vormde.
Echter, voor de tweede tenlastelegging, diefstal met geweld tegen [persoon 2], oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte hiervoor te veroordelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging, omdat de bewijsvoering niet boven redelijke twijfel was verheven. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn recidive, maar besloot om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie was gevorderd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en werden de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen afgewezen.