ECLI:NL:RBAMS:2014:1463

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
13/670651-12, 13/6442
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over bezwaarschrift inzake verzoek tot horen van getuigen in strafzaak

Op 16 januari 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin het bezwaarschrift van de verdachte, geboren in Marokko, werd behandeld. Het bezwaarschrift was ingediend tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 24 september 2013, die had geweigerd om de door de verdediging gewenste getuigen te horen. De rechtbank oordeelde dat het horen van deze getuigen niet relevant was voor de beantwoording van de vragen zoals gesteld in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank verwees naar de beslissing van de rechter-commissaris en concludeerde dat de verzoeken van de verdediging niet konden bijdragen aan de beslissing in de zaak.

De verdediging had verzocht om het horen van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) en deskundigen van het NFI, met als doel vragen te stellen over de rechtmatigheid van het opnemen van telefoongesprekken en de betrouwbaarheid van het NFI-rapport. De rechtbank stelde vast dat de onderwerpen die de verdediging wilde bespreken al voldoende aan bod kwamen in het NFI-rapport. De rechtbank oordeelde dat de verdediging voldoende gelegenheid had om haar verweren naar voren te brengen tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak.

De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de verdediging de mogelijkheid had om haar verweren te onderbouwen tijdens de inhoudelijke zitting. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. C.M. Noomen, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/670651-12
RK: 13/6442
BESCHIKKING
op het bezwaarschrift
ex artikel 182 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)van:

[verdachte],

geboren op [1968] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende op het adres [adres 1],
te dezen woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. B.Th. Nooitgedagt, [adres 2],
verder te noemen: verdachte.

Procesgang

Het bezwaarschrift is op 3 oktober 2013 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 12 december 2013 de gemachtigde raadsman van verdachte en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.
Verdachte is, hoewel opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift richt zich tegen de beslissing van de rechter-commissaris van
24 september 2013, inhoudende de weigering de door verdachte gewenste onderzoekshandelingen te verrichten.
Namens verdachte heeft de raadsman op 24 juli 2013 de rechter-commissaris verzocht een onderzoekshandeling te verrichten, te weten het horen van een viertal getuigen.
De verdediging wenste in de gelegenheid te worden gesteld de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) [naam] vragen te stellen over de juridische grondslag (rechtmatigheid) van de kennelijk door de inrichting opgenomen telefoongesprekken, de kennelijke opslag en bewaring daarvan, de wijze waarop is vastgesteld wie de gespreksdeelnemer is, de volledigheid van de verstrekte gesprekken en de opname van geheimhoudersgesprekken en de verstrekking daarvan aan politie en justitie.
Voorts wenste de verdediging in de gelegenheid te worden gesteld de deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2]
(abusievelijk staat in het verzoek [deskundige 2])van het NFI vragen te stellen over de aard, omvang en inhoud van het ontvangen onderzoeksmateriaal dat ten grondslag ligt aan de rapportage, de bewerking en (redenen van) “montage” van de onderzochte audiobestanden, de invloed op de in het rapport gebezigde conclusies van de constatering dat het uitgevoerde spraak onderzoek “enigszins beperkter is omdat in het onderzoeksmateriaal grotendeels in een andere taal dan het Nederlands is gesproken”, de betekenis van de verschillen in de gemeten “spreektoonhoogte” in de onderscheidenlijke gesprekken en de inhoud en wijze van totstandkoming van de bevindingen en conclusies in de rapportage. Ten aanzien van [deskundige 2] wenste de verdediging voorts vragen te stellen over de aard en inhoud van het door hem uitgevoerde vooronderzoek.
Tenslotte wenste de verdediging in de gelegenheid te worden gesteld de in de rapportage genoemde “moedertaalspreker” vragen te stellen over zijn of haar kwalificaties, herkomst en deskundigheid en de inhoud en wijze van totstandkoming van de bevindingen en conclusies in de rapportage.
De rechter-commissaris heeft bij brief van 24 september 2013 geweigerd de gewenste onderzoekshandelingen te verrichten. De rechter-commissaris is van oordeel dat het niet zinvol is de directeur vragen te stellen over de juridische grondslag van het opnemen van telefoongesprekken in de PI. Tijdens de inhoudelijke behandeling kan de raadsman naar voren brengen dat hij van mening is dat de wettelijke grondslag voor het opnemen ontbreekt.
Nu de directeur van de PI geen bemoeienis heeft gehad met het vaststellen van de identiteit van de gespreksdeelnemers heeft het - naar het oordeel van de rechter-commissaris - geen zin hem daarover vragen te stellen. Uit het verzoek van de raadsman blijkt voorts niet waarom er van de directeur van de PI informatie wordt gewenst met betrekking tot de volledigheid van de verstrekte gesprekken.
Naar aanleiding van het verzoek om de directeur van de PI vragen te stellen over de verstrekking van geheimhoudersgesprekken aan de politie, lijkt het de rechter-commissaris zinvoller [persoon 1] te verzoeken een proces-verbaal daaromtrent op te maken.
Het horen van de deskundigen van het NFI wordt afgewezen, nu de door de raadsman genoemde onderwerpen waarover hij hen wil bevragen voldoende worden besproken in het NFI-rapport. Hetzelfde geldt ten aanzien van de vragen aan de moedertaalspreker, welke in een bijlage bij het rapport afdoende worden beantwoord.
In raadkamer heeft de raadsman - onder verwijzing naar zijn pleitnotitie - aangevoerd dat de gedane verzoeken dienen ter nadere onderbouwing van de aannemelijkheid van de bij de inhoudelijke behandeling te voeren verweren. De onderwerpen waarover de verdediging de directeur van de PI wenst te bevragen zijn van belang voor enige door de rechtbank te nemen beslissing met betrekking tot de rechtmatigheid van de kennelijk via de PI verkregen gesprekken en het gebruik daarvan voor het bewijs. Daaraan kan worden toegevoegd dat de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2011 heeft overwogen dat het (standaard) opnemen (en/of beluisteren) van gesprekken van een verdachte die zijn gevoerd vanuit een PI, als niet aan de eisen gesteld in de Penitentiaire Beginselenwet is voldaan - hetgeen in casu het geval is, aldus de raadsman - in strijd is met artikel 8 EVRM.
De verdediging zal op de inhoudelijke zitting aanvoeren dat de gesprekken niet tot het bewijs mogen worden gebezigd.
De verdediging wenst de directeur vragen te stellen over de administratie en registratie van de vanuit het huis van bewaring gevoerde gesprekken. Deze vragen zijn niet alleen van belang voor de vraag naar de rechtmatigheid van het opnemen, opvragen en gebruik van deze gesprekken in de onderhavige strafzaak, maar ook voor de vraag naar de betrouwbaarheid van de vaststelling van die gesprekken.
De verdediging heeft hiermee, concreet en uitdrukkelijk onderbouwd, aangegeven welke feiten en omstandigheden zij nader onderzocht wenst te hebben ten behoeve van de te voeren verweren, waarmee het verdedigingsbelang is gegeven.
Ten aanzien van de medewerkers van het NFI en de moedertaalspreker heeft de raadsman - onder verwijzing naar zijn pleitnotitie – aangevoerd dat de vragen die de verdediging aan hen wenst te stellen, vragen zijn die zijn gerezen naar aanleiding van de door deze deskundigen opgemaakte rapportage. Deze vragen zijn van belang voor enige door de rechtbank te nemen beslissing, in het bijzonder met betrekking tot de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de onderhavige rapportage. Die betrouwbaarheid wordt, mede op grond van de totstandkoming, betwist en de verdediging stelt zich op het standpunt dat het rapport niet kan bijdragen aan een bewezenverklaring. Er zijn teveel onzekerheden gelet op de wijze van onderzoek en het feit dat de spreker wiens stem wordt onderzocht verschillende talen spreekt. Doordat de spreker naast de Nederlandse taal ook een bepaalde vorm van het Berbers spreekt, is er een beroep gedaan op [persoon 2]. Deze heeft daarop samengewerkt met een moedertaalspreker. Dit roept bij de verdediging de nodige vragen op. Het onderzoek is niet verricht door ‘native speakers’, er is een ‘native speaker’ bij gevraagd. Er is sprake van een ‘getrapt’ systeem.
Ten aanzien van de gespreksanalyse naar spreektoonhoogte is de verdediging op zijn zachtst gezegd benieuwd naar het verschil in frequentie. Voorts is de stem van de spreker geïsoleerd, iets waarover de verdediging eveneens vragen heeft.
De verdediging is van mening dat de conclusies in het rapport niet gedragen worden door het rapport zelf. De rechter-commissaris heeft het verzoek om voornoemde getuigen te horen afgewezen, nu de onderwerpen voldoende worden besproken in het rapport. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vragen die er zijn daarin echter niet worden beantwoord. Indien dit wel het geval zou zijn, zou de verdediging om contra-expertise hebben verzocht.
De officier van justitie heeft verklaard dat het openbaar ministerie zich op hetzelfde standpunt stelt als de rechter-commissaris in deze. Indien er onregelmatigheden zijn met betrekking tot het opnemen van telefoongesprekken, dan kan dit niet aan het openbaar ministerie worden toegerekend, aldus de officier van justitie. De gesprekken zijn aangeleverd en er is onderzoek naar gedaan. Hierover kan de directeur van de PI niets zeggen.
Ten aanzien van het horen van de deskundigen was het verzoek van de verdediging in eerste instantie zeer algemeen. Ook na hetgeen de raadsman in raadkamer hierover heeft gezegd, blijft de officier van justitie van mening dat de vragen afdoende worden beantwoord in het NFI-rapport.
De officier van justitie heeft verzocht het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.

Beoordeling

Het bezwaarschrift is tijdig ingediend.
De rechtbank Amsterdam is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.
Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Met betrekking tot het horen van de directeur van de PI is de rechtbank van oordeel dat verweren met betrekking tot schending van de artikelen 6 en 8 EVRM, schending van beginselen van een behoorlijke procesorde, onherstelbare vormverzuimen en verweren ten aanzien van de betrouwbaarheid bij de inhoudelijke behandeling door de verdediging naar voren kunnen worden gebracht.
Voor wat betreft de deskundigen van het NFI is de rechtbank voorts van oordeel dat ten aanzien van de door de verdediging opgeworpen vragen, het rapport ‘Vergelijkend spraakonderzoek inzake [verdachte]’ van 21 juni 2013 met bijlagen - waaronder de brief van [persoon 2] van 11 juni 2013 - uitgebreide informatie bevat.
De rechtbank constateert dat, nu men er zich bewust van was dat de spreker geen Nederlander is, de linguïst [persoon 2] is ingeschakeld. Voorts overweegt de rechtbank dat er door niemand gevolgen worden verbonden aan de spreektoonhoogten. Er is voorts ten aanzien van de frequentie ‘enkel’ sprake van wetenschappelijk onderzoek.
Tenslotte is de rechtbank ten aanzien van de ‘moedertaalspreker’ van oordeel dat in onderhavige zaak de linguïst [persoon 2] instaat voor deze persoon. Die persoon is niet een afzonderlijk rapporterend deskundige maar heeft voornoemde linguïst slechts geadviseerd met betrekking tot de gesproken taal, hetgeen is gedaan in het kader van de zorgvuldigheid.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het horen van de verzochte getuigen niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing, nu de rechtbank van oordeel is dat het horen van deze personen niet relevant is in het kader van beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. De rechtbank verwijst in dit kader naar de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 24 september 2013.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het bezwaarschrift dan ook ongegrond te worden verklaard.

Beslissing

Verklaart het bezwaarschrift ONGEGROND.

Deze beslissing is op 16 januari 2014 gegeven en uitgesproken door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. P. Sloot en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Noomen, griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.