ECLI:NL:RBAMS:2014:124

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2014
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_58
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van strafzaak uit justitiële documentatie

In deze zaak verzoekt eiser om verwijdering van een strafzaak uit zijn justitiële documentatie, waarin een sepotgrond is vermeld die eiser betwist. De rechtbank Amsterdam oordeelt dat de sepotgrond 'ter verjaring opgelegd' geen wettelijke basis heeft en dat niet kan worden vastgesteld welke sepotgrond door het Openbaar Ministerie is gebruikt. Eiser was ten onrechte als verdachte aangemerkt, waardoor de strafzaak niet op zijn justitiële documentatie had mogen worden vermeld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, met de opdracht aan verweerder om de strafzaak te verwijderen uit de justitiële documentatie. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiser. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 januari 2014.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/58

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2014 in de zaak tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats], eiser
(gemachtigde mr. N.W. Groenhart)
en

De Minister van Veiligheid en Justitie, Justitiële Informatiedienst

verweerder
(gemachtigde J.T. de Gooier)

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser tot verwijdering dan wel correctie van op zijn persoon betrekking hebbende justitiële gegevens, die in de justitiële documentatie ten behoeve van een goede strafrechtspleging zijn verwerkt, afgewezen.
Bij besluit van 26 november 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit deels gegrond en deels ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Op verzoek van eiser heeft de behandeling ter zitting met toepassing van artikel 8:62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) achter gesloten deuren plaatsgevonden, omdat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van eiser dit eist.

Overwegingen

1.
In de justitiële documentatie betreffende eiser staat een strafzaak vermeld met de kwalificatie ‘verkrachting’, met als pleegdatum 10 mei 1990. Als beslissing van het Openbaar Ministerie staat vermeld: ‘sepotgrond: ter verjaring opgelegd’. Onderhavige zaak betreft de registratie van deze strafzaak in de justitiële documentatie.
Standpunten partijen
2.1
Eiser heeft verweerder verzocht de gegevens betreffende deze strafzaak uit de justitiële documentatie te verwijderen. Subsidiair heeft hij verzocht deze gegevens te wijzigen, aan te vullen en af te schermen (te kenmerken). Eiser voert daartoe aan dat de zaak niet is geseponeerd op de grond ‘opleggen ter verjaring’, maar voortvloeide uit de omstandigheid dat na onderzoek was gebleken dat de aangifte vals was en hij daarom niet langer als verdachte werd aangemerkt. De vermelde sepotgrond is dus niet de door het Openbaar Ministerie gehanteerde sepotgrond. Bovendien is ‘opleggen ter verjaring’ geen wettelijke sepotgrond. Eiser beschikt niet meer over de destijds verstuurde sepotbeslissing. Verweerder beschikt hier eveneens niet meer over en kan ook de achterliggende stukken niet overleggen. De justitiële documentatie betreffende het sepot dient overeen te komen met de inhoud van de sepotbeslissing. Dat is in onderhavige zaak niet het geval. De hoofdkaart die is opgevraagd bij het Openbaar Ministerie betreft een voorloper van het uittreksel van de justitiële documentatie en geen informatie van het Openbaar Ministerie zelf. Het is de verantwoordelijkheid van verweerder dat de verwerking van strafrechtelijke gegevens juist en nauwkeurig geschiedt, gelet op het stigmatiserend effect dat een dergelijke registratie kan hebben.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de registratie betreffende het sepot in de justitiële documentatie juist is. Uit de hoofdkaart die is opgevraagd bij het Openbaar Ministerie blijkt dat de vermelding in de justitiële documentatie en op de stamkaart die verweerder in bezit heeft, juist is. De term ‘oplegging ter verjaring’ werd vroeger vaak gebruikt om aan te duiden dat er niet verder werd vervolgd. De datum 10 november 1999 die op de hoofdkaart en de stamkaart staat vermeld heeft betrekking op de verjaring van het feit. De geregistreerde sepotbeslissing valt niet onder de feiten die uitgezonderd zijn van registratie. Immers, slechts indien sepotcode 01 door het Openbaar Ministerie wordt gehanteerd, hetgeen inhoudt dat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt, wordt het feit uit de justitiële documentatie geschrapt. Deze sepotcode is in onderhavige zaak niet gehanteerd. Het feit diende dus geregistreerd te worden. Verweerder registreert door het Openbaar Ministerie verstrekte gegevens en mag uitgaan van de juistheid hiervan. De controle die door verweerder wordt uitgevoerd wanneer een registratie wordt betwist, strekt slechts tot vergelijking van de registratie in de justitiële documentatie met de door het Openbaar Ministerie doorgegeven gegevens en niet tot een beoordeling van de juistheid daarvan. De hoofdkaart, die is opgevraagd bij het Rijksarchief, betreft informatie van het Openbaar Ministerie. Dit blijkt uit de ter zitting overgelegde mail van een medewerker van het arrondissementsparket Amsterdam van 28 februari 2013.
2.3
In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat het beroep deels gegrond is, nu de in de justitiële documentatie vermelde reden van sepot geen wettelijke sepotgrond is en niet meer kan worden vastgesteld wat de wettelijke sepotgrond geweest had kunnen zijn. Er bestaat daarom niet de mogelijkheid om het gegeven te kenmerken. De wettelijke sepotgrond kan niet worden afgeleid uit de hoofdkaart of de stamkaart. Verweerder vraagt daarom het beroep in zoverre gegrond te verklaren en de registratie te handhaven, doch het gegeven te kenmerken, zodat kenbaar is dat de juistheid van het gegeven niet vast staat.
2.4
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de registratie in de justitiële documentatie wel juist is en het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Eventueel zou de registratie gekenmerkt kunnen worden door te vermelden dat de sepotgrond wordt betwist.
Wettelijk kader
3.1
Uit artikel 2, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) volgt dat verweerder in de justitiële documentatie justitiële gegevens ten behoeve van een goede strafrechtspleging verwerkt.
Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat bij algemene maatregel van bestuur de gegevens worden aangewezen die als justitiële gegevens worden aangemerkt.
3.2
Uit artikel 3, eerste lid, van de Wjsg volgt dat verweerder de nodige maatregelen treft opdat de justitiële gegevens gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn. Hij verbetert of verwijdert de gegevens dan wel vult deze aan of schermt deze af indien hem blijkt dat deze onjuist of onvolledig zijn.
3.3
Uit artikel 22, eerste lid, van de Wjsg volgt dat een ieder over wiens persoon justitiële gegevens worden verwerkt de verantwoordelijke schriftelijk kan verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
3.4
Uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg) volgt – voor zover hier van belang – dat voor zover van toepassing als justitiële gegevens als bedoeld in de artikelen 2 , 3, 4 en 9 worden aangemerkt alle beslissingen die door het Openbaar Ministerie of de rechter zijn genomen, met uitzondering van de beslissing tot niet vervolgen, omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt.
Beoordeling
4.1
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiser in bedoelde strafzaak aanvankelijk is aangemerkt als verdachte. Eveneens is niet in geschil dat de in de justitiële documentatie vermelde sepotcode ‘oplegging ter verjaring’ geen wettelijke sepotgrond was.
4.2
De rechtbank kan verweerders standpunt dat de controle die door verweerder wordt uitgevoerd wanneer een registratie in de justitiële documentatie wordt betwist, slechts strekt tot vergelijking van die registratie met de door het Openbaar Ministerie doorgegeven gegevens volgen, voor zover hiermee bedoeld wordt dat de juistheid van de door het Openbaar Ministerie gehanteerde wettelijke sepotgrond niet ter discussie kan worden gesteld.
4.3
In onderhavige zaak heeft het Openbaar Ministerie echter geen wettelijke sepotgrond aan verweerder doorgegeven. Bovendien is niet meer vast te stellen welke wettelijke sepotgrond destijds door het Openbaar Ministerie is gebruikt. Het is daarom niet mogelijk om vast te stellen of de strafzaak is geseponeerd, omdat eiser ten onrechte als verdachte was aangemerkt (sepotgrond 01) en de strafzaak derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bjsg, niet op eisers justitiële documentatie had mogen worden vermeld. De rechtbank is van oordeel dat dit voor risico van verweerder dient te komen en dat verweerder daarom tegemoet had moeten komen aan eisers primaire verzoek de strafzaak uit de hem betreffende justitiële documentatie te verwijderen.
5.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart behoeven eisers overige gronden betreffende de noodzakelijkheid van de registratie en de juistheid van de implementatie van het Kaderbesluit geen bespreking.
6.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal zij verweerder opdragen het betaalde griffierecht van € 156,-- aan eiser te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht tot een bedrag van € 974,--, te betalen aan eiser (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,-- en een wegingsfactor 1).
7.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, zij herroept de primaire beschikking en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, hetgeen meebrengt dat bedoelde strafzaak verwijdert dient te worden uit de justitiële documentatie betreffende eiser.
8.
Nu de rechtbank de primaire beslissing zal herroepen, ziet zij aanleiding te bepalen dat verweerder de kosten van eiser in de bezwaarfase dient te vergoeden. Ten aanzien van de verleende rechtsbijstand dient verweerder een bedrag van € 487,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 487,-- en een wegingsfactor 1) te vergoeden. Daarnaast dient verweerder een bedrag van € 4,55 te vergoeden welk eiser heeft betaald voor de mededeling van de gegevens waarop het verzoek betrekking heeft.

Beslissing

De rechtbank,
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op de registratie van de strafzaak betreffende de verdenking van verkrachting welke zou zijn gepleegd op 10 mei 1990 uit de justitiële documentatie te verwijderen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,-- (zegge: honderdzesenvijftig euro) aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 974,-- (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro) te betalen aan eiser;
  • veroordeelt verweerder in de kosten in bezwaar tot een bedrag van € 487,-- (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro) voor verleende rechtsbijstand en € 4,55 (zegge: vier euro vijfenvijftig) voor hetgeen eiser heeft betaald voor mededeling van de gegevens waarop het verzoek betrekking heeft.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. van Zutphen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Jong, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
Coll: WGS/EM
SB