1.In de justitiële documentatie betreffende eiser staat een strafzaak vermeld met de kwalificatie ‘verkrachting’, met als pleegdatum 10 mei 1990. Als beslissing van het Openbaar Ministerie staat vermeld: ‘sepotgrond: ter verjaring opgelegd’. Onderhavige zaak betreft de registratie van deze strafzaak in de justitiële documentatie.
2.1Eiser heeft verweerder verzocht de gegevens betreffende deze strafzaak uit de justitiële documentatie te verwijderen. Subsidiair heeft hij verzocht deze gegevens te wijzigen, aan te vullen en af te schermen (te kenmerken). Eiser voert daartoe aan dat de zaak niet is geseponeerd op de grond ‘opleggen ter verjaring’, maar voortvloeide uit de omstandigheid dat na onderzoek was gebleken dat de aangifte vals was en hij daarom niet langer als verdachte werd aangemerkt. De vermelde sepotgrond is dus niet de door het Openbaar Ministerie gehanteerde sepotgrond. Bovendien is ‘opleggen ter verjaring’ geen wettelijke sepotgrond. Eiser beschikt niet meer over de destijds verstuurde sepotbeslissing. Verweerder beschikt hier eveneens niet meer over en kan ook de achterliggende stukken niet overleggen. De justitiële documentatie betreffende het sepot dient overeen te komen met de inhoud van de sepotbeslissing. Dat is in onderhavige zaak niet het geval. De hoofdkaart die is opgevraagd bij het Openbaar Ministerie betreft een voorloper van het uittreksel van de justitiële documentatie en geen informatie van het Openbaar Ministerie zelf. Het is de verantwoordelijkheid van verweerder dat de verwerking van strafrechtelijke gegevens juist en nauwkeurig geschiedt, gelet op het stigmatiserend effect dat een dergelijke registratie kan hebben.
2.2Verweerder stelt zich op het standpunt dat de registratie betreffende het sepot in de justitiële documentatie juist is. Uit de hoofdkaart die is opgevraagd bij het Openbaar Ministerie blijkt dat de vermelding in de justitiële documentatie en op de stamkaart die verweerder in bezit heeft, juist is. De term ‘oplegging ter verjaring’ werd vroeger vaak gebruikt om aan te duiden dat er niet verder werd vervolgd. De datum 10 november 1999 die op de hoofdkaart en de stamkaart staat vermeld heeft betrekking op de verjaring van het feit. De geregistreerde sepotbeslissing valt niet onder de feiten die uitgezonderd zijn van registratie. Immers, slechts indien sepotcode 01 door het Openbaar Ministerie wordt gehanteerd, hetgeen inhoudt dat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt, wordt het feit uit de justitiële documentatie geschrapt. Deze sepotcode is in onderhavige zaak niet gehanteerd. Het feit diende dus geregistreerd te worden. Verweerder registreert door het Openbaar Ministerie verstrekte gegevens en mag uitgaan van de juistheid hiervan. De controle die door verweerder wordt uitgevoerd wanneer een registratie wordt betwist, strekt slechts tot vergelijking van de registratie in de justitiële documentatie met de door het Openbaar Ministerie doorgegeven gegevens en niet tot een beoordeling van de juistheid daarvan. De hoofdkaart, die is opgevraagd bij het Rijksarchief, betreft informatie van het Openbaar Ministerie. Dit blijkt uit de ter zitting overgelegde mail van een medewerker van het arrondissementsparket Amsterdam van 28 februari 2013.
2.3In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat het beroep deels gegrond is, nu de in de justitiële documentatie vermelde reden van sepot geen wettelijke sepotgrond is en niet meer kan worden vastgesteld wat de wettelijke sepotgrond geweest had kunnen zijn. Er bestaat daarom niet de mogelijkheid om het gegeven te kenmerken. De wettelijke sepotgrond kan niet worden afgeleid uit de hoofdkaart of de stamkaart. Verweerder vraagt daarom het beroep in zoverre gegrond te verklaren en de registratie te handhaven, doch het gegeven te kenmerken, zodat kenbaar is dat de juistheid van het gegeven niet vast staat.
2.4Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de registratie in de justitiële documentatie wel juist is en het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Eventueel zou de registratie gekenmerkt kunnen worden door te vermelden dat de sepotgrond wordt betwist.
3.1Uit artikel 2, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) volgt dat verweerder in de justitiële documentatie justitiële gegevens ten behoeve van een goede strafrechtspleging verwerkt.
Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat bij algemene maatregel van bestuur de gegevens worden aangewezen die als justitiële gegevens worden aangemerkt.
3.2Uit artikel 3, eerste lid, van de Wjsg volgt dat verweerder de nodige maatregelen treft opdat de justitiële gegevens gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn. Hij verbetert of verwijdert de gegevens dan wel vult deze aan of schermt deze af indien hem blijkt dat deze onjuist of onvolledig zijn.
3.3Uit artikel 22, eerste lid, van de Wjsg volgt dat een ieder over wiens persoon justitiële gegevens worden verwerkt de verantwoordelijke schriftelijk kan verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
3.4Uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg) volgt – voor zover hier van belang – dat voor zover van toepassing als justitiële gegevens als bedoeld in de artikelen 2 , 3, 4 en 9 worden aangemerkt alle beslissingen die door het Openbaar Ministerie of de rechter zijn genomen, met uitzondering van de beslissing tot niet vervolgen, omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt.
4.1De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiser in bedoelde strafzaak aanvankelijk is aangemerkt als verdachte. Eveneens is niet in geschil dat de in de justitiële documentatie vermelde sepotcode ‘oplegging ter verjaring’ geen wettelijke sepotgrond was.
4.2De rechtbank kan verweerders standpunt dat de controle die door verweerder wordt uitgevoerd wanneer een registratie in de justitiële documentatie wordt betwist, slechts strekt tot vergelijking van die registratie met de door het Openbaar Ministerie doorgegeven gegevens volgen, voor zover hiermee bedoeld wordt dat de juistheid van de door het Openbaar Ministerie gehanteerde wettelijke sepotgrond niet ter discussie kan worden gesteld.
4.3In onderhavige zaak heeft het Openbaar Ministerie echter geen wettelijke sepotgrond aan verweerder doorgegeven. Bovendien is niet meer vast te stellen welke wettelijke sepotgrond destijds door het Openbaar Ministerie is gebruikt. Het is daarom niet mogelijk om vast te stellen of de strafzaak is geseponeerd, omdat eiser ten onrechte als verdachte was aangemerkt (sepotgrond 01) en de strafzaak derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bjsg, niet op eisers justitiële documentatie had mogen worden vermeld. De rechtbank is van oordeel dat dit voor risico van verweerder dient te komen en dat verweerder daarom tegemoet had moeten komen aan eisers primaire verzoek de strafzaak uit de hem betreffende justitiële documentatie te verwijderen.