Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
mr. N.M. Smits.
Rechtbank Amsterdam
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 13 maart 2014 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De zaak betreft een verdachte die op 22 februari 2008 is aangehouden en in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een berechting binnen een redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelt dat de overschrijding van deze termijn in dit geval zo aanzienlijk is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de belangen van de gemeenschap en de belangen van de verdachte tegen elkaar afgewogen. De rechtbank concludeert dat, gezien het enorme tijdsverloop van meer dan vijf jaar, de belangen van de verdachte prevaleren. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat overschrijding van de redelijke termijn in de regel moet leiden tot compensatie door strafvermindering, maar in dit geval is de rechtbank van oordeel dat alleen niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie een passende sanctie is.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie heeft afgewezen en de verdachte in zijn belangen heeft beschermd door de vervolging te beëindigen. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de zitting van 13 maart 2014.