ECLI:NL:RBAMS:2014:1138

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
CV 13-25723
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en re-integratieverplichtingen van werknemer na langdurige arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de werknemer, [eiser], en zijn werkgever, GVB Exploitatie B.V., over de opzegging van de arbeidsovereenkomst. [eiser] was sinds 1990 in dienst als buschauffeur en meldde zich in 2008 ziek vanwege rugklachten. Na een langdurige periode van ziekte en verschillende re-integratiepogingen, waaronder tijdelijke werkzaamheden en begeleiding door een externe coach, verzocht GVB in 2011 toestemming van het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. GVB stelde dat [eiser] niet voldeed aan zijn re-integratieverplichtingen en dat hij gedurende twee jaar niet in staat was zijn functie uit te oefenen.

De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] om de opzegging kennelijk onredelijk te verklaren afgewezen. De rechter oordeelde dat GVB zich als goed werkgever had gedragen door verschillende re-integratie-inspanningen te leveren en dat de oordelen van deskundigen bevestigden dat de aangeboden werkzaamheden passend waren. [eiser] had zich echter herhaaldelijk ziek gemeld en niet aan zijn re-integratieverplichtingen voldaan. De rechter concludeerde dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet kennelijk onredelijk was en dat de financiële gevolgen voor [eiser] niet zwaarder wogen dan de belangen van GVB bij de opzegging.

De kantonrechter wees de vordering van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel werkgever als werknemer in het kader van re-integratie na ziekte en de voorwaarden waaronder een ontslag als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

AFDELING PRIVAATRECHT – TEAM KANTON

Kenmerk : CV 13-25723
Datum : 3 maart 2014

364

Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser, nader te noemen [eiser]
gemachtigde: DAS Rechtsbijstand
t e g e n:

de besloten vennootschap GVB EXPLOITATIE B.V.

gevestigd te Amsterdam
gedaagde, nader te noemen GVB
gemachtigde: mr. A.M.J. Bouman.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende processtukken zijn ingediend:
  • de dagvaarding van 19 september 2013 inhoudende de vordering van [eiser] met producties
  • de conclusie van antwoord van GVB met producties.
Vervolgens is bij tussenvonnis van 25 november 2013 een comparitie van partijen gelast. Deze is op
30 januari 2014 gehouden. [eiser] is verschenen bij zijn dochter, [naam 1], vergezeld van zijn gemachtigde. GVB is verschenen bij de heer [naam 2], eveneens vergezeld van de gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt, welke aan het dossier zijn toegevoegd.
Daarna is vonnis bepaald op heden. [eiser] heeft op 25 februari 2014 nog stukken ingediend.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1.
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1.
[eiser], thans [leeftijd], is vanaf 11 juni 1990 in dienst van (de rechtsvoorganger van) GVB als buschauffeur, laatstelijk tegen een salaris van € 2.471,00 bruto per maand.
1.2.
[eiser] heeft zich op 24 juni 2008 ziek gemeld vanwege rugklachten. Begin 2009 heeft de bedrijfsarts vastgesteld dat terugkeer naar het eigen werk niet mogelijk is. In februari 2009 is [eiser] aangemeld bij de afdeling Transitie van GVB om hem te ondersteunen bij het vinden van een passende andere baan binnen dan wel buiten GVB. Via deze afdeling is onder meer een externe loopbaancoach ingeschakeld, die meerdere gesprekken met [eiser] heeft gevoerd.
1.3.
[eiser] heeft in 2009 tijdelijk werk uitgevoerd bij de loge van de metro op de [straat], waarvoor hij zich na twee maanden heeft ziek gemeld. [eiser] is daarna via bemiddeling twee ‘snuffel’stages gaan lopen, bij de [bedrijf 1] en het [bedrijf 2]. Beide stages heeft [eiser] na één dag gestopt, omdat hij de werkzaamheden te zwaar vond. Ook met tijdelijk werk bij de [bedrijf 3] eind 2009 is [eiser] gestopt, omdat hij het te koud en te zwaar vond. GVB heeft [eiser] daarop een schriftelijke waarschuwing gegeven voor het onvoldoende meewerken aan het re-integratietraject.
1.4.
[eiser] heeft in september 2009 UWV een deskundigenoordeel verzocht over de vraag of hij werk kon doen in een ander bedrijf. Het UWV heeft geoordeeld dat [eiser] passend werk kon doen, aangezien hij niet volledig arbeidsongeschikt te achten was.
1.5.
In 2010 heeft [eiser] een WIA-uitkering aangevraagd. Bij beslissing van 17 juni 2010 is de WIA-uitkering geweigerd en is GVB een loonsanctie opgelegd, met als reden dat GVB onvoldoende is opgetreden tegen het ‘re-integratie blokkerende’ gedrag van [eiser].
1.6.
[eiser] heeft van maart 2010 tot februari 2011 een paar uur in de week bij de Kringloopwinkel gewerkt.
1.7.
In september 2010 heeft GVB [eiser] op advies van de bedrijfsarts aangemeld bij CIRAN, een instituut dat mensen helpt met het mogelijk verminderen van pijnklachten en ze leert ermee om te gaan.
1.8.
Per 3 februari 2011 is [eiser] gestart met werkzaamheden als toezichthouder bij Metrozorg. Hij heeft zich op 11 februari 2011 ziek gemeld, omdat hij de werkzaamheden niet kon uitvoeren. De bedrijfsarts heeft op 17 februari 2011 geoordeeld dat de werkzaamheden passend waren. Hierop heeft [eiser] een deskundigenoordeel gevraagd. UWV heeft op 12 april 2011 geoordeeld dat de werkzaamheden bij Metrozorg passend waren. In het deskundigenoordeel is opgenomen dat [eiser] op 7 april 2011 door de verzekeringsarts is gezien.
1.9.
GVB heeft het loon opgeschort van 11 februari 2011 tot 19 april 2011.
1.10.
[eiser] heeft de werkzaamheden bij Metrozorg op 19 april 2011 hervat, maar zich op 27 april 2011 ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft op 29 april 2011 geoordeeld dat de werkzaamheden nog steeds passend waren. Op 6 mei 2011 heeft [eiser] de werkzaamheden hervat. Op 30 mei 2011 heeft hij zich opnieuw ziek gemeld, waarna de bedrijfsarts op 3 juni 2011 oordeelde dat de werkzaamheden bij Metrozorg (nog steeds) passend waren.
1.11.
Bij brief van 7 juni 2011 heeft de neuroloog die [eiser] heeft bezocht geschreven:

Ik kan nog steeds geen duidelijke diagnose stellen, een dunne vezelneuropathie blijft qua DD te overwegen.
1.12.
Op 8 juni 2011 was [eiser] ingeroosterd bij Metrozorg, maar hij heeft de werkzaamheden niet hervat. Bij brief van 10 juni 2011 heeft GVB [eiser] meegedeeld dat zij een ontslagaanvraag bij het UWV zou indienen.
1.13.
Op 21 juli 2011 heeft GVB aan UWV toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen. GVB heeft primair aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat [eiser] bij voortduring weigerde te voldoen aan de re-integratieverplichtingen die hij als werknemer heeft. Subsidiair stelde GVB dat [eiser] door ziekte gedurende twee jaar niet in staat was zijn eigen functie als buschauffeur uit te oefenen, terwijl binnen 26 weken geen herstel of herplaatsing in een aangepaste of passende functie te verwachten was. [eiser] heeft verweer gevoerd en gesteld dat van een weigering om mee te werken aan re-integratie geen sprake was, maar dat hij als gevolg van zijn beperkingen niet in staat was te re-integreren.
1.14.
GVB heeft de subsidiaire grond bij brief van 3 augustus 2011 ingetrokken en de aanvraag alleen gebaseerd op de primaire grond.
1.15.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft de Arbeidsjuridische Dienst van UWV op 24 november 2011 een advies uitgebracht. De conclusie van het advies was dat [eiser] zonder deugdelijke grond(en) weigerde mee te werken aan zijn re-integratie.
1.16.
De ontslagvergunning is op 30 januari 2012 verleend. GVB heeft de arbeidsovereenkomst met [eiser] bij brief van 1 februari 2012 opgezegd tegen 1 april 2012.

Vordering en verweer

2.
[eiser] vordert te verklaren voor recht dat de opzegging middels de brief van 1 februari 2012 kennelijk onredelijk is en GVB te veroordelen tot betaling van € 15.000,00 aan hoofdsom en € 300,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Verder vordert [eiser] – na wijziging van eis ter zitting – de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid.
3.
[eiser] stelt dat de houding van GVB belemmerend heeft gewerkt op zijn re-integratie. Met meer inspanning had [eiser] nog jaren kunnen werken. Het deskundigenoordeel van UWV waaruit blijkt dat de aangeboden werkzaamheden passend zijn is tot stand gekomen zonder dat [eiser] persoonlijk is onderzocht, er is slechts telefonisch contact geweest. Verder stelt [eiser] dat werkzaamheden voor hem eerst passend waren als hij afwisselend kon zitten en staan. GVB heeft geen andere passende mogelijkheden onderzocht, zo heeft ze naast Metrozorg niet extern gekeken. Het opschorten van loonbetaling in februari 2011 acht [eiser] laakbaar. Het heeft, in combinatie met de druk vanuit zijn bedrijfsleider [naam 2], een negatieve impact gehad op zijn revalidatie. De tekortkomingen in het re-integratietraject, zoals het niet adequaat inspelen op klachten van [eiser] en het aanbieden van ongeschikte werkzaamheden, dienen GVB te worden aangerekend.
4.
Voorts moet rekening worden gehouden met de persoonlijke situatie van [eiser]; als kostwinner van een gezin met drie kinderen, zijn de financiële gevolgen van het ontslag groot en door zijn leeftijd, fysieke beperkingen en eenzijdig arbeidsverleden is zijn arbeidsmarktpositie slecht. [eiser] heeft zijn werkzaamheden gedurende zijn lange dienstverband altijd naar tevredenheid van GVB verricht. [eiser] stelt concluderend dat de gevolgen van het ontslag en de tekortkomingen van GVB in het re-integratietraject voor hem te ernstig zijn ten opzichte van de belangen van GVB. Er is dan ook sprake van een kennelijk onredelijk ontslag, op grond waarvan [eiser] schadevergoeding vordert. De loonopschorting, het lange dienstverband en het slechte vooruitzicht op een nieuwe baan resulteren in een schadevergoeding van € 15.000,00.
5.
GVB voert tegen de vordering aan dat het re-integratietraject destijds door [eiser] is afgebroken, aangezien hij tekortschoot in zijn re-integratieverplichtingen door zonder goede grond aanhoudend te weigeren de passende werkzaamheden bij Metrozorg uit te voeren. Deze werkzaamheden zijn bij herhaling passend bevonden door zowel de bedrijfsarts als door UWV. Deze oordelen zijn zorgvuldig tot stand gekomen, onder meer omdat [eiser] in 2011 gezien is door een verzekeringsarts van UWV.
6.
Ten aanzien van de druk die [eiser] stelt te hebben ervaren voert GVB aan dat zij, toen [eiser] tegen het advies van de bedrijfsarts en het deskundigenoordeel van UWV in weigerde te hervatten, daarnaar diende te handelen. GVB was gerechtigd het loon stop te zetten. Misschien heeft [eiser] druk gevoeld vanuit zijn leidinggevende maar dit was slechts vanuit de bedoeling van GVB die [eiser] wilde laten re-integreren. De stelling dat GVB is tekort geschoten in het re-integratietraject kan dan ook niet worden gehandhaafd. Daarbij merkt GVB op dat UWV toestemming heeft gegeven de arbeidsovereen-komst met [eiser] op te zeggen vanwege verwijtbaar handelen van [eiser]. Dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst mogelijk negatieve gevolgen heeft voor [eiser] is aan hemzelf te wijten en deze dienen voor zijn rekening te blijven. Er is geen sprake van een kennelijk onredelijke opzegging en de vordering moet worden afgewezen, aldus GVB. Los daarvan heeft [eiser] zijn schade onvoldoende onderbouwd, zodat volgens GVB ook op die grond de gevorderde schade moet worden afgewezen.

Beoordeling

7.
[eiser] acht de opzegging van de arbeidsovereenkomst door GVB kennelijk onredelijk, omdat – zo begrijpt de kantonrechter – GVB tekortgeschoten is in het nakomen van haar verplichtingen met betrekking tot de re-integratie van [eiser] zich en zich derhalve niet als goed werkgever heeft gedragen. Voorts beroept [eiser] zich op het gevolgencriterium.
8.
Gezien de stukken, waaronder de verschillende oordelen van de bedrijfsarts, het deskundigenoordeel van UWV van 12 april 2011 en het advies van de Arbeidsjuridische Dienst van 24 november 2011, heeft GVB gehandeld zoals van een goed werkgever mag worden verwacht wanneer een werknemer zich ziek meldt, daarna arbeidsgeschikt wordt verklaard voor passende werkzaamheden en vervolgens deze werkzaamheden niet dan wel slechts zeer korte tijd uitvoert. GVB heeft zich een tijdlang ingespannen om [eiser] te re-integreren, ze heeft daarbij zowel intern als extern gekeken, een externe coach ingeschakeld en verschillende keren heeft GVB gezocht naar werkzaamheden die [eiser], rekening houdend met zijn beperkingen, kon uitvoeren. Ondanks dat het oordeel van de deskundigen telkens luidde dat de werkzaamheden passend waren en [eiser] daarvoor geschikt werd bevonden, meldde [eiser] zich ziek en stelde de werkzaamheden niet te kunnen doen.
9.
Het kan zo zijn dat [eiser] zich niet in staat achtte de werkzaamheden uit te voeren, GVB kon op de bewuste momenten niet anders dan de oordelen van de deskundige volgen en zich aan de wettelijke re-integratieverplichtingen houden. Dat [eiser] daarbij druk heeft gevoeld is begrijpelijk, maar kan GVB niet worden aangerekend, integendeel. Evenmin kan gezien de omstandigheden gezegd worden dat GVB in februari 2011 het middel van loonopschorting ten onrechte heeft ingezet.
10.
Daarbij wordt overwogen dat de gegrondheid van de aangevoerde ontslagreden moet worden beoordeeld naar de stand van zaken op het moment van de opzegging, te weten 1 februari 2012 dan wel 1 april 2012. Mocht op enig moment een diagnose worden gesteld, waardoor (achteraf) komt vast te staan dat [eiser] op de betreffende momenten de werkzaamheden niet kon uitvoeren, dan kan dat GVB niet worden aangerekend. Dat zou de opzegging evenmin kennelijk onredelijk maken. Ook de beslissing van UWV van 21 februari 2014 brengt geen verandering in het oordeel dat de opzegging niet kennelijk onredelijk is, nu die beslissing dateert van ná het moment van opzegging, is genomen op grond van gegevens die na de opzegging bekend zijn geworden en overigens ook niet ziet op de periode vóór de opzegging.
11.
Concluderend wordt geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat GVB is tekortgeschoten in haar verplichtingen met betrekking tot re-integratie van [eiser]. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat GVB niet als goed werkgever heeft gehandeld. Van een kennelijke onredelijke opzegging is in dit verband geen sprake.
12.
Met betrekking tot het gevolgencriterium wordt overwogen dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat de financiële gevolgen voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van GVB bij de opzegging. [eiser] ontvangt volgens eigen zeggen reeds een WGA-uitkering en gesteld noch gebleken is dat GVB in dat kader aanvullingsverplichtingen heeft. Een einde van de arbeidsovereenkomst brengt in zoverre geen verandering brengt in het inkomen van [eiser].
13.
Dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] in dit opzicht kennelijk onredelijk is opgezegd is derhalve evenmin komen vast te staan.
14.
Los van het voorgaande heeft [eiser] zijn schade, die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het ontslag onvoldoende onderbouwd. Hoe het bedrag van € 15.000,00 is opgebouwd valt uit de stukken niet op te maken. Ook om deze reden kan de vordering van [eiser] niet slagen.
15.
Dit betekent dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen.
16.
Gelet op de uitkomst van de procedure wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure aan de zijde van GVB tot op heden begroot op
€ 600,00, voor zover verschuldigd inclusief btw, aan salaris van haar gemachtigde;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter