8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich – voornamelijk samen met [medeverdachte] – schuldig gemaakt aan vele ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft in een betrekkelijk korte periode een reeks gewapende overvallen gepleegd. De modus operandi was bij nagenoeg alle overvallen gelijk. Verdachte en zijn medeverdachte gingen bij een snackbar of bij het Albert Heijn-filiaal naar binnen en eisten, onder dreiging van een (nep)vuurwapen, dan wel een lashamer het geld uit de kassalade(s) op. Daarbij werd in twee gevallen ook met de lashamer op de counter/inpaktafel geslagen. Tevens heeft verdachte alleen een Albert Heijn to Go overvallen en nog een poging gedaan een overval te plegen op een Kiosk te Diemen.
De reeks van overvallen is geëindigd op 29 mei 2013 toen verdachte en zijn medeverdachte na de [bedrijf 2] te [plaats 1] te hebben overvallen op de vlucht sloegen en in de achtertuin van de heer [slachtoffer 1] terechtkwamen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben de heer [slachtoffer 1] – die niets vermoedend naar de voor hem twee vreemde jongens in zijn achtertuin liep – onder bedreiging van een vuurwapen en een lashamer gedwongen zijn huis in te gaan, zodat zij daar uit het zicht van hun achtervolgers en de politie konden blijven.
Uiteindelijk is de politie het huis van de heer [slachtoffer 1] binnengevallen en heeft verdachte en zijn medeverdachte kunnen aanhouden. Verdachte is hierbij door de politie neergeschoten en zwaar gewond geraakt.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben zich schuldig gemaakt aan een reeks zeer ernstige feiten die de rechtbank hen zwaar aanrekent. Niet alleen uit de door de slachtoffers bij de politie afgelegde verklaringen, maar ook uit de toelichtingen op de door hen ingediende vorderingen als benadeelde partijen is gebleken dat deze feiten door de vele slachtoffers als zeer bedreigend zijn ervaren.
De heer [slachtoffer 1] heeft gedurende de gijzeling geruime tijd zeer angstige momenten doorgemaakt. Hij is in zijn eigen huis waar hij zich veilig moet kunnen voelen bedreigd met een vuurwapen. Hij maakte zich zorgen over zijn twee jongste kinderen die boven lagen te slapen en over zijn oudste zoon en vrouw, die ieder moment thuis zouden kunnen komen. De heer [slachtoffer 1] kampt en heeft gekampt met gevoelens van onbegrip, angst, boosheid en teleurstelling. Ter zitting heeft de heer [slachtoffer 1] in de richting van verdachte en zijn medeverdachte zijn slachtofferverklaring voorgelezen. Nadien heeft de heer [slachtoffer 1] aangegeven dat hij hen vergeeft voor hun daden en heeft hen de hand geschud. De rechtbank acht dit gebaar van benadeelde zeer groots. Verdachte heeft op zijn beurt gezegd dat hij zich schaamt en dat hij hoopt dat de heer [slachtoffer 1] deze gebeurtenis ooit een plek kan geven.
Mevrouw [slachtoffer 2] was op 29 mei 2013 aan het werk in de [bedrijf 2] toen zij opeens recht in de loop van een vuurwapen keek. De schrik hiervan is groot geweest. Haar schoolgang heeft onder de impact van het incident geleden. Zij is zelfs gestopt met werken in de [bedrijf 2] omdat zij zich als gevolg van de overval daar niet langer op haar gemak voelde.
Ook mevrouw [slachtoffer 7] is zeer geëmotioneerd geraakt en is van functie gewisseld, omdat zij niet langer achter de kassa bij de Albert Heijn aan de [adres 1] durfde te werken. Ook haar schoolresultaten hebben geleden onder de impact die de overval op haar heeft gehad.
Mevrouw [slachtoffer 6] is tijdens de gewapende overval op diezelfde Albert Heijn doodsbang geweest. Zij stond achter de counter en is bedreigd met een wapen. Nadien heeft zij last gehad van nachtmerries en herbelevingen. De weinige slaap die zij kreeg was met behulp van slaaptabletten. Op haar werk, op straat of in winkels is zij alerter geworden en zij is schrikachtig.
Naast de impact van de feiten op de individuele slachtoffers – waaronder ook de aangevers die geen vordering ingediend hebben – brengen de bewezen verklaarde feiten tevens bij de diverse omstanders, maar ook bij de burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Verdachte heeft ten slotte de overval en de wederrechtelijke vrijheidsberoving op 29 mei 2013 gepleegd met een gas/alarmpistool. Het ongecontroleerde bezit van dit soort wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 16 januari 2014 waaruit blijkt dat verdachte op 27 december 2010 door de meervoudige strafkamer te Amsterdam is veroordeeld tot een jeugddetentie van 242 dagen in verband met vermogensdelicten. Op 10 februari 2010 is verdachte door de kinderrechter te Amsterdam in verband met een diefstal veroordeeld tot een werkstraf. Verder is verdachte in 2012 en 2013 totaal drie maal veroordeeld door de kantonrechter te Amsterdam in verband met overtreding van de Leerplichtwet.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- rapporten van de Raad opgemaakt op 17 december 2013 (milieuonderzoek)
en 5 februari 2014;
- rapport van het [Bureau Jeugdzorg] opgemaakt op 6 november 2013;
- Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door [naam 3], klinisch psycholoog, op 8 december 2013, aangevuld op 5 februari 2014;
- Psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt door [naam 4], kinder- en jeugdpsychiater, op 16 december 2013, aangevuld op 4 februari 2014.
De psycholoog komt tot de volgende conclusies.
Verdachte is lijdend aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met hoofdzakelijk antisociale en narcistische trekken bij misbruik van middelen tot aan zijn arrestatie. Voor een ziekelijke stoornis in de zin van psychiatrische psychopathologie zijn geen aanwijzingen gevonden. Dit was ook het geval ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De weigerachtige opstelling van verdachte ten aanzien van onderhavig onderzoek en de uiterst beperkte medewerking maken een antwoord op de vraag of er een verband bestaat tussen de gebrekkige ontwikkeling en de strafbare feiten op grond van de informatie verkregen in dit onderzoek niet verantwoord. In de opvoeding van verdachte is men volgens de beschikbare informatie over de voorgeschiedenis ernstig tekort geschoten. De nieuwe verdenkingen van strafbare feiten versterken, mits en voor zover bewezen geacht, slechts de eerder gestelde diagnose. In het algemeen kan worden gesteld dat de kans op gewelddadige recidive met elk nieuw gepleegd gewelddadig delict toeneemt. Belangrijker dan het voorgaande is nu echter de naar verwachting blijvende verlamming/invaliditeit die momenteel bepalend is voor de grenzen van verdachtes gedrag. Deze factor 'overheerst' momenteel de overige risicofactoren. Niet wordt geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Vanuit psychologisch oogpunt is voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte belangrijk dat hij zo goed mogelijk revalideert en re-integreert. Hij moet eerst leren zichzelf lichamelijk te verzorgen. Het gevaar van verbittering en verharding ligt op de loer. Dit vergt ook de nodige aandacht en begeleiding. Het contact met de voormalige gezinsvoogd is goed en het is belangrijk om dit te kunnen voortzetten. De begeleiding moet gericht zijn op een gunstige persoonlijke en pro sociale maatschappelijke ontwikkeling. Dit ook om recidiverisico zoveel mogelijk te beperken. Om een en ander zeker te stellen is (reclasserings)begeleiding aan te bevelen als bijzondere voorwaarde binnen een strafrechtelijk kader.
Ter terechtzitting heeft de psycholoog deze conclusies toegelicht en gehandhaafd.
De psychiater komt tot de volgende conclusies.
Verdachte heeft zeer beperkt zicht gegeven op zijn huidige functioneren en het functioneren ten tijde van het ten laste gelegde en daarvoor. Er is wel veel informatie over het eerdere functioneren van verdachte bekend bij de Raad en het [Bureau Jeugdzorg]. Verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. Op basis van het gelijktijdigheidprincipe kan worden aangenomen dat er ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen, sprake was van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken, omdat dit een chronische stoornis is. Tevens was er ten tijde van het tenlastegelegde vermoedelijk sprake van cannabismisbruik. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid kan geen advies worden gegeven omdat verdachte onvoldoende zicht heeft gegeven op de dynamiek rond de ten laste gelegde feiten. Factoren, voortkomend uit de stoornis van verdachte die in het algemeen van belang kunnen zijn voor de kans op recidive, zijn de geringe binding aan andere personen, het gebrekkig ontwikkelde geweten en het feit dat hij mogelijk geld nodig heeft om middelengebruik te bekostigen. In het algemeen kan worden gesteld dat de kans op gewelddadige recidive met elk nieuw gepleegd gewelddadig delict toeneemt. Voorts speelt een rol dat in elk geval moeder herhaaldelijk delinquent voorbeeldgedrag toont. Kort voor het tenlastegelegde speelden een aantal stressfactoren een rol. Er is sprake van een zware nieuwe stressfactor, namelijk het feit dat verdachte door toedoen van het schot van een politieagent grotendeels verlamd is geraakt. Hij voelt zich er boos en verongelijkt over dat deze agent niet is veroordeeld. (Mede) door verdachtes huidige deplorabele lichamelijke toestand, is het contact met zijn vader hersteld en zijn ook de banden met andere familieleden verstevigd. Ook is het onderdak probleem vooralsnog opgelost. Wat nog wel een rol speelt is dat verdachte nog geen kennis en vaardigheden heeft ontwikkeld om op niet-criminele wijze in zijn onderhoud te voorzien. Deze factoren en condities versterken elkaar. Het is moeilijk in te schatten in hoeverre verdachte lichamelijk gezien nog wel of niet meer in staat zal zijn tot recidive. Er is een bij onderzoeker niet bekende prognose ten aanzien van het lichamelijk functioneren. Ter bevordering van een gunstige ontwikkeling zijn onder meer van belang het realiseren van een aangepaste woonvorm, een passende opleiding en het ontwikkelen van pro sociale activiteiten, alsmede stoppen van cannabismisbruik (als dit nog actueel is). Aangezien verdachte vertrouwen lijkt te stellen in zijn eerdere gezinsvoogd en huidige jeugdreclasseerder, mw. [naam 2], lijkt het aangewezen om verdachte verlengde hulp vanuit de jeugdreclassering aan te bieden en hem niet aan de volwassenenreclassering over te dragen. Concluderend wordt ter voorkoming van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling een maatregel van Hulp & Steun in het kader van een voorwaardelijk straf deel geadviseerd. Er zijn geen argumenten gelegen in de persoonlijkheid van verdachte gevonden die aanleiding geven om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Ter terechtzitting heeft de psychiater deze conclusies toegelicht en gehandhaafd.
De Raad heeft zowel schriftelijk als mondeling ter zitting geadviseerd om verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de bijzondere voorwaarde dat hij zich in het kader van hulp en steun houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. Het is van belang dat er aandacht is voor zijn revalidatie, scholing, werk en huisvesting. De Raad conformeert zich daarmee aan de conclusies van de psycholoog en de psychiater.
Het [Bureau Jeugdzorg] heeft zich ter zitting aangesloten bij voornoemde adviezen en conclusies. Verdachte is vanaf het voorjaar van 2012 afgegleden. Mevrouw [naam 2] ziet inmiddels een groot verschil tussen de houding van verdachte voor en na 29 mei 2013.
Minder- of meerderjarigensanctierecht?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het minderjarigen- dan wel het meerderjarigenstrafrecht op verdachte dient te worden toegepast. Hoofdregel in titel VIIIA van boek 1 van het Wetboek van Strafrecht is dat ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van twaalf jaar, maar nog niet die van achttien jaar heeft bereikt, het minderjarigenstrafrecht van toepassing is.
Echter, ingevolge artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van zestien jaar, maar nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, het minderjarigenstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het meerderjarigenstrafrecht, indien daartoe grond wordt gevonden in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank acht in onderhavige zaak, anders dan de officieren van justitie, toepassing van het minderjarigenstrafrecht aangewezen en zal dientengevolge geen toepassing geven aan artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt daarbij dat weliswaar sprake is van zeer ernstige feiten, zoals hierboven weergegeven, maar dat de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijkheid van de verdachte geen uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigen. De feiten lijken niet te getuigen van een professionele georganiseerde aanpak, maar eerder van impulsieve acties. Dit lijkt meer passend bij de leeftijd van verdachte. Verdachte had ten tijde van het plegen van de feiten de leeftijd van 17 jaar. De deskundigen adviseren niet om het volwassenenstrafrecht toe te passen en hem wél te laten begeleiden door de jeugdreclassering.
Het niet toepassen van artikel 77b Sr. als voorgestaan door de rechtbank is in de lijn met de geldende jurisprudentie en verhoudt zich ook het beste met het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK). Artikel 3 IVRK bepaalt:
‘
Bij alle maatregelen betreffende het kind (…) vormen de belangen van het kind de eerste overweging’,
waarbij als kind wordt beschouwd conform artikel 1 IVRK:
‘iedermens jonger dan 18 jaar’(onderstreping rechtbank).
Ook in artikel 40 lid 1 IVRK vindt de rechtbank steun voor haar standpunt minderjarigenstrafrecht toe te passen:
‘De staten erkennen het recht van ieder kind (…) op een wijze van behandeling waarbij rekening wordt gehouden met (…) de wenselijkheid van het bevorderen van herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving.’
Het ‘Committee on the Rights of the Child’ (verder: het Comité) heeft hierover nog in haar ‘General Comment No. 10’ overwogen:
‘In all decisions taken within the context of the administration of juvenile justice, the best interest of the child should be a primary consideration. (…) The protection of the child means, for instance, that the traditional objectives of criminal justice, such as repression/retribution, must give way to rehabilitation and restorative justice objectives in dealing with child offenders.’
Ditzelfde Comité timmert al sinds 1999 aan de weg om Nederland niet langer meerderjarigenstrafrecht toe te laten passen op minderjarigen. Verwezen wordt naar de Concluding Observations of the Committee on the Rights of the Child van 26 oktober 1999 (CRC/C/15/add. 114) over Nederland, blz. 7, punt 30:
‘The Committee is seriously concerned about the implications of the reservation entered by the State party(=Nederland)
on the applicability of adult criminal law to children over 16 years of age.’
In 2004 overwoog het Comité nog eens (in CRC/C/15/Add.227, punt 58):
‘The Committee is concerned that in the State party(=Nederland)
children in conflict with the law between the ages of 16 and 18 may be sentenced as adults.’
En in 2009 overwoog het Comité weer eens (CRC/C/NLD/CO/3, punt 77):
‘The Committee reiterates its concern that (…) in the Netherlands (…) there is still a possibility of 16 and 17 year olds being tried under the adults criminal law (…).’
De straf zoals deze in de onderhavige zaak door de rechtbank zal worden opgelegd is in overeenstemming met het IVRK en hetgeen het Comité daaromtrent overweegt. Toepassing van het meerderjarigenstrafrecht (op basis waarvan het in deze zaak voor de hand zou liggen lange gevangenisstraffen en/of zware volwassenen-maatregelen op te leggen) zou naar het oordeel van de rechtbank, met name ook gezien hetgeen de gedragsdeskundigen hierover hebben geadviseerd, een herintegratie van verdachte in deze zaak ernstig in de weg staan, en zou voornamelijk
repression/retributionals doel hebben.
Ten slotte staat de rechtbank voor de vraag welke straf en/of maatregel voor verdachte passend en geboden is in onderhavige zaken. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de hierboven genoemde feiten, mede gelet op de Oriëntatiepunten straftoemeting jeugd van deze rechtbank, het opleggen van de maximale jeugddetentie rechtvaardigen, te weten een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de zeer beknopte medische informatie d.d. 18 juni 2013 van de arts van het [Medisch Centrum A] [opmerking rechtbank: naam van de arts niet leesbaar] (vindbaar in het rapport van de Rijksrecherche, blz. 18 en 19) is gebleken dat verdachte aan het ‘schietincident’ onder meer een totale dwarslaesie heeft overgehouden. Verdachte kan zijn benen niet meer bewegen. Naar zijn eigen zeggen ter terechtzitting is verdachte vanaf zijn borst naar beneden verlamd. De raadsman van verdachte heeft naar voren gebracht dat het perspectief van de medische situatie van verdachte onduidelijk is maar dat permanente rolstoelafhankelijkheid in de verwachting ligt. Wel is duidelijk dat verdachte op het gebied van verzorging en hygiëne hulpbehoevend zal blijven. Hij is thans inwonend bij een oom die hem de nodige verzorging verschaft. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij thans drie maal per week naar het revalidatiecentrum [A] gaat voor poliklinische behandeling.
De rechtbank acht het gelet op deze omstandigheden inhumaan om verdachte als dwarslaesie- en tegelijk rolstoelpatiënt een onvoorwaardelijke detentie op te leggen. Verdachte, een jongeman van net 18 jaar, is reeds voor zijn leven gehavend. Wat er ook zij van de omstandigheden waaronder verdachte ernstig gewond is geraakt, het blijft een feit dat ook zijn leven drastisch in een ander perspectief is komen te staan. In dit licht wordt met de door het Openbaar Ministerie geëiste detentie in een cel geen redelijk strafdoel meer gediend.
Om verdachte er wel van te vergewissen dat de feiten die hij heeft gepleegd zeer ernstig zijn, zal aan verdachte de maximale jeugddetentie in voorwaardelijke vorm worden opgelegd met een proeftijd van twee jaar. In het belang van de maatschappij en van verdachte zal hem als bijzondere voorwaarde begeleiding en toezicht van de jeugdreclassering worden opgelegd. Dit ter voorkoming van verdere recidive en ten gunste van het re-integreren van verdachte in de maatschappij.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[bedrijf 2] ([slachtoffer 3])
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [bedrijf 2] / [slachtoffer 3], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 13/684284-13 onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Uit het dossier (p. 810) blijkt dat de benadeelde partij het onder verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen geld (485,-- euro) terug heeft ontvangen. De post ‘
gestolen kasgeld’ zal gelet hierop voor dat bedrag worden afgewezen.
De rechtbank waardeert de schade gelet op het bovenstaande dan ook op € 1.632,88 (duizend zeshonderd tweeëndertig euro en achtentachtig cent).
De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om het gevorderde bedrag, te weten
€ 1.632,88 (duizend zeshonderd tweeëndertig euro en achtentachtig cent), te betalen aan [bedrijf 2] / [slachtoffer 3], te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [bedrijf 2] / [slachtoffer 3] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 2], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 13/684284-13 onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 1.742,13 (duizend zevenhonderd tweeënveertig euro en dertien cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om het gevorderde bedrag, te weten
€ 1.742,13 (duizend zevenhonderd tweeënveertig euro en dertien cent), te betalen aan [slachtoffer 2], te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 13/684284-13 onder 2 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 5.805,73 (vijfduizend achthonderd vijf euro en drieënzeventig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om het gevorderde bedrag, te weten
€ 5.805,73 (vijfduizend achthonderd vijf euro en drieënzeventig cent), te betalen aan [slachtoffer 1], te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Albert Heijn [adres 1] te Amsterdam
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van Albert Heijn, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 13/689208-13 onder 3 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 356,70 (driehonderd zesenvijftig euro en zeventig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om het gevorderde bedrag, te weten € 356,70 (driehonderd zesenvijftig euro en zeventig cent), te betalen aan Albert Heijn, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van Albert Heijn voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 7], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 13/689208-13 onder 3 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 1.580,00 (duizend vijfhonderd en tachtig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om het gevorderde bedrag, te weten
€ 1.580,00 (duizend vijfhonderd en tachtig euro), te betalen aan [slachtoffer 7], te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 7] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [slachtoffer 6], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 13/689208-13 onder 3 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 1.515,60 (duizend vijfhonderdvijftien euro en zestig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voor het overige zal [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om het gevorderde bedrag, te weten
€ 1.515,60 (duizend vijfhonderdvijftien euro en zestig cent), te betalen aan [slachtoffer 6], te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 6] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 29 januari 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/694033-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 4 maart 2013 van de kantonrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 2 weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Weliswaar is gebleken is verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet echter gelet op de aard van de overtreding waarop deze voorwaardelijke straf is gebaseerd (Leerplichtwet) en gezien de op te leggen straf in de hoofdzaak geen aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. De vordering zal derhalve worden afgewezen.