ECLI:NL:RBAMS:2013:CA3994

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/13/542208 / KG ZA 13-626 SP/LO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van samenwerkingsovereenkomst tussen kinderkliniek en kindertandarts

In deze zaak vordert eiseres, een kinderkliniek, nakoming van een samenwerkingsovereenkomst met gedaagde, een geregistreerde kindertandarts. De samenwerkingsovereenkomst, die op 7 december 2010 is gesloten, had een looptijd van vijf jaar en was bedoeld om tandheelkundige zorg voor kinderen te bieden op één locatie. Eiseres heeft aangekondigd in oktober 2013 te verhuizen naar een nieuwe locatie, wat bij het aangaan van de overeenkomst bekend was. Gedaagde heeft echter begin 2013 laten weten niet mee te willen verhuizen en zijn praktijk elders voort te zetten. Na maanden van onderhandelingen over de beëindiging van de samenwerking, heeft gedaagde op 27 mei 2013 een brief gestuurd waarin hij zich beroept op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling en deze per 1 juli 2013 opzegt.

De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, aangezien zij vanaf 1 juni 2013 zonder kindertandarts komt te zitten. Het beroep van gedaagde op vernietiging wegens dwaling wordt verworpen, omdat hij op de hoogte was van de verhuizing en de voorwaarden van de samenwerking. De voorzieningenrechter concludeert dat de samenwerkingsovereenkomst nog steeds van kracht is en dat gedaagde verplicht is zijn verplichtingen na te komen. Gedaagde wordt veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst en tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat hij hieraan niet voldoet. Tevens wordt hij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/542208 / KG ZA 13-626 SP/LO
Vonnis in kort geding van 19 juni 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Almere,
eiseres bij dagvaarding van 27 mei 2013,
advocaat mr. M.C.J. Höfelt te Amsterdam,
tegen
[gedaagde], handelend onder de namen ‘[tandartspraktijk gedaagde]’ en ‘[kindertandheelkunde]’,
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. A. Heijder te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 3 juni 2013 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de producties die namens [gedaagde] zijn overgelegd, nu deze te laat zijn overgelegd. De voorzieningenrechter heeft beslist dat deze stukken, hoewel deze niet 24 uur voor de zitting zijn overgelegd, zullen worden geaccepteerd, nu deze deels bij [eiseres] bekend zijn en dat zo nodig de zitting zal worden geschorst om [eiseres] in de gelegenheid te stellen hierover te overleggen met haar advocaat. Ter zitting van 3 juni 2013 zijn partijen verwezen naar mediation teneinde in onderling overleg tot een oplossing te komen. Bij faxberichten van 7 en 10 juni 2013 heeft mr. Höfelt laten weten dat partijen daar niet in zijn geslaagd en heeft zij namens [eiseres] verzocht vonnis te wijzen. Tevens is ingekomen een faxbericht van 10 juni 2013 van mr. Heijder, waarin hij bevestigt dat de mediation niet tot een oplossing heeft geleid. Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van [eiseres]: de heer [A] (hierna: [A]), [functie], en mevrouw [B], [functie], met mr. Höfelt en haar kantoorgenoot mr. E. Hogerzeil;
aan de zijde van [gedaagde]: [gedaagde] met mr. Heijder en mevrouw
[C], zakelijk partner van [gedaagde].
2. De feiten
2.1. Op 1 april 2009 hebben de kinderartsen [A] en [D] (hierna: [D]) [eiseres] opgericht. [eiseres] richt zich op poliklinische behandeling en dagbehandeling voor niet acute tweedelijns kindergeneeskundige zorg en zorg voor kinderen in het algemeen.
2.2. De missie van [eiseres] is het snel, zorgvuldig en flexibel aanbieden van totaalzorg voor kinderen onder één dak, te weten dat van [eiseres]. [eiseres] heeft daartoe samenwerkingsovereenkomsten gesloten met diverse, al dan niet zelfstandige, zorgaanbieders, waaronder bijvoorbeeld kinderziekenhuizen, kinderfysiotherapeuten en kinderpsychotherapeuten.
2.3. [gedaagde] is tandarts-pedodontoloog (geregistreerd kindertandarts). Partijen hebben vanaf de officiële opening van [eiseres] op 15 mei 2009 onderhandeld over een samenwerkingsovereenkomst. In afwachting van de ondertekening van een definitieve samenwerkingsovereenkomst is [gedaagde] in januari 2010 begonnen met het opbouwen van zijn praktijk in [eiseres].
2.4. Op 7 december 2010 is uiteindelijk een samenwerkingsovereenkomst getekend. In die overeenkomst staat onder meer het volgende.
(…) [eiseres] (…) (hierna te noemen: “[eiseres]”) (…) en
[tandartspraktijk gedaagde], (hierna ook te noemen: “de Tandartspraktijk”) (…)
NEMEN HET VOLGENDE IN AANMERKING:
(a) Kinderartsen (…) [A] en (…) [D] van de vakgroep kindergeneeskunde van Stichting Flevoziekenhuis (…) hebben (…) een concept ontwikkeld (…). Het Concept bestaat eruit dat de klinische zorg wordt voortgezet in het Flevoziekenhuis en de poliklinische zorg en dagbehandeling in samenwerking met het Flevoziekenhuis wordt ondergebracht in een zelfstandige kinderkliniek (hierna te noemen: “[eiseres]”); deze zelfstandige kinderkliniek biedt een compleet pakket van niet spoedeisende zorg voor kinderen aan, dat kindvriendelijk en efficiënt is georganiseerd op één locatie.
(b) Een aanvang met het opzetten van [eiseres] is gemaakt in poli B van het Flevoziekenhuis, op termijn zal [eiseres] verhuizen naar een andere locatie (…).
(e) [eiseres] en de Tandartspraktijk wensen afspraken te maken over het door de Tandartspraktijk zelfstandig starten van een praktijk op het gebied van tandheelkundige zorg op de Locatie [eiseres] met (mede)gebruikmaking van de naam en logo van [eiseres]. (…)
KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:
1. Aard en omvang van de samenwerking
De Tandartspraktijk zal de tandheelkundige zorg op de Locatie [eiseres] voor eigen rekening opzetten en uitbouwen met gebruikmaking van de door [eiseres] ter beschikking te stellen ruimten en faciliteiten en onder de in deze overeenkomst opgenomen voorwaarden.
2. Praktijkvoering afdeling tandheelkundige zorg
2.1 Met inachtneming van hetgeen in deze overeenkomst en meer specifiek in dit artikel is bepaald staat het de Tandartspraktijk vrij haar/zijn praktijkvoering zelf in te vullen, zowel qua bezetting als qua tijdsbesteding.
(…)
4. Duur en einde van de samenwerking
4.1 De overeenkomst wordt aangegaan voor een periode van 5 jaar, ingaande op de dag van ondertekening van deze overeenkomst door Partijen.
(…)
5. Praktijkruimte, huur, service en gebruikerskosten
5.1 Ten behoeve van het uitoefenen van de praktijk op de Locatie stelt [eiseres] aan de Tandartspraktijk 37 m2 ruimte (hierna: “de Praktijkruimte”) ter beschikking, welke ruimte de Tandartspraktijk gedurende de looptijd van deze overeenkomst van [eiseres] huurt.
5.2 De ruimte wordt voor 10 dagdelen per week gehuurd.
(…)
5.7 De huurprijs is gebaseerd op de huidige locatie. Gezien het nieuwe concept en de opstartfase wordt tot aan de verhuizing vanaf de huidige locatie een korting gegeven (…)
5.8 (…) Bij de verhuizing van [eiseres] zal in ieder geval de huur worden gewijzigd.
2.5. Tijdens een gesprek op 15 oktober 2012 heeft [gedaagde] aan [A] en [D] meegedeeld dat hij op zoek wil gaan naar een eigen ruimte om daar zijn kindertandartspraktijk zelfstandig voort te zetten. Meer in het bijzonder heeft hij laten weten dat hij hechtte aan een eigen bedrijfsgebouw met meer vierkante meters, behoefte had aan het zelf aangaan van partnerships en zijn pensioenvoorzieningen in eigen beheer wilde opbouwen, onder andere door het neerzetten van een eigen praktijklocatie.
2.6. [eiseres] heeft [gedaagde] in reactie hierop laten weten dat zij tevreden was over de samenwerking en deze niet beëindigd wenste te zien. In de periode nadien is tussen partijen gesproken over het voortzetten van de samenwerking en de voorwaarden waaronder dat zou geschieden.
2.7. Bij brief van 25 januari 2013 heeft de raadsman van [gedaagde], voor zover hier van belang, aan [eiseres] het volgende bericht:
(…) Op grond van het voorgaande ziet cliënt in de “samenwerking” met [eiseres] geen toekomst meer. Eenzijdig is besloten van een gezamenlijk nieuwbouwproject af te zien. Eenzijdig is besloten te verhuizen naar een locatie die cliënt voor zijn praktijkvoering niet passend vindt. Gebleken is dat de samenwerking voor de praktijkvoering van cliënt geen meerwaarde heeft. Al deze gewijzigde omstandigheden geven cliënt aanleiding de overeenkomst van samenwerking met u te willen beëindigen. Cliënt zal dan ook niet met u naar [X] verhuizen. (…)
Namens cliënt zal ik nog niet overgaan tot beëindiging van de samenwerking wegens de hiervoor genoemde gewijzigde omstandigheden. Cliënt stelt voor met u in overleg te treden om de overeenkomst met u te beëindigen. (…)
2.8. Bij e-mail van 28 februari 2013 heeft [gedaagde] aan [A] en [D] onder meer het volgende bericht.
(…) Zoals ik jullie eerder liet weten zal ik niet mee verhuizen naar de nieuwe locatie van [eiseres], [X]. Medio mei 2013 zal ik mijn praktijkvoering elders voortzetten. (…) Bovendien zullen patiënten de vrije keuze krijgen om al dan niet met ons mee te verhuizen. (…) Zoals door beide advocaten reeds aangegeven is een gesprek, waarin wordt besproken hoe de samenwerking op een voor beiden correcte wijze beëindigd kan worden, evident. Ter voorbereiding op dat gesprek verzoek ik jullie duidelijkheid te verschaffen over hoe jullie de beëindiging van de samenwerking zien en hoe ik de patiënten overdracht naar een opvolger kunnen stroomlijnen. (…)
2.9. [eiseres] is zich steeds op het standpunt blijven stellen dat zij de samenwerking niet wenst te beëindigen en dat [gedaagde] op grond van de samenwerkingsovereenkomst gehouden is de samenwerking tot 7 december 2015 voort te zetten.
2.10. [gedaagde] heeft in een brief van 17 mei 2013 gericht aan zijn patiënten onder meer het volgende bericht.
(…) Met genoegen kunnen wij u melden dat wij op 3 juni 2013 onze nieuwe praktijk [nieuwe praktijk gedaagde] openen. Na ruim 3 jaar te hebben gewerkt vanuit [eiseres] starten wij onze eigen verwijspraktijk voor kindertandheelkunde in Almere Poort. In onze geheel vernieuwde en ruime praktijk kunnen wij uw kind(eren) de beste tandheelkundige zorg bieden. Hierbij nodigen wij u van harte uit om met ons mee te verhuizen zodat wij de bestaande zorg kunnen voortzetten. (…)
Reeds geplande afspraken
Tot en met 31 mei worden alle behandelingen op de bekende locatie in [eiseres] uitgevoerd. Vanaf 3 juni bent u van harte welkom in onze nieuwe praktijk (…)
2.11. Bij brief van 27 mei 2013 heeft [gedaagde] aan de [eiseres] onder meer het volgende bericht.
(…) Zoals ik al enige malen heb laten weten, is het voor mij geen optie met mijn praktijk mee te verhuizen naar de door u gekozen nieuwe locatie in het kantoorpand [X]. [eiseres] heeft aangekondigd dat in oktober 2013 de verhuizing zal plaatsvinden. Gelet op die situatie heb ik maatregelen moeten treffen om de praktijkvoering elders te kunnen continueren. Ook daarover heb ik u geïnformeerd. Begin juni 2013 zal ik mijn praktijk elders voortzetten. Zowel de intentie van onze overeenkomst van december 2010 als de uit de overeenkomst voor u voortvloeiende verplichtingen bent u in geen enkel opzicht nagekomen. U heeft erkend dat u mij niet heeft kunnen bieden hetgeen bij aanvang van de overeenkomst de bedoeling was. Uw verzuim (wanprestatie) staat daarmee vast. (…) Bij aanvang van de overeenkomst heeft u mij een situatie voorgespiegeld die feitelijk geheel anders bleek te zijn. Bij het aangaan van de overeenkomst heb ik gedwaald, reden waarom ik de nietigheid van de overeenkomst inroep. Omdat u niet heeft kunnen bieden hetgeen bij aanvang van de overeenkomst de bedoeling was, ontbind ik daarnaast de overeenkomst wegens uw wanprestatie. Omdat de praktijkvoering in het huidige gebouw van De [eiseres] niet kan worden voortgezet ben ik voorts genoodzaakt onze overeenkomst van december 2010 te beëindigen. Voor zover ondanks het voorgaande noodzakelijk, zeg ik de overeenkomst van december 2010 op met inachtneming van een opzegtermijn van één maand, derhalve per 1 juli 2013. (…)
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert – samengevat – primair [gedaagde] te gebieden ongewijzigd uitvoering te blijven geven aan de samenwerkingsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde], op straffe van een dwangsom. Subsidiair vordert zij [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 350.000,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met rente en kosten. Meer subsidiair wordt gevorderd maatregelen te treffen die de voorzieningenrechter geraden acht, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [eiseres] heeft ter toelichting op haar vordering – samengevat – onder meer het volgende gesteld. Partijen hebben naar tevredenheid samengewerkt en [eiseres] zou graag die samenwerking met [gedaagde] voortzetten. Dat [gedaagde] de samenwerking wilde beëindigen kwam voor [eiseres] als een verrassing. Opzegging is bovendien niet zomaar mogelijk. De samenwerkingsovereenkomst is aangegaan voor een periode van 5 jaar en blijft dus van kracht tot 7 december 2015. [eiseres] zal in oktober 2013 verhuizen naar een nieuwe locatie, hetgeen bij het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst bekend was, en ook in het nieuwe gebouw is ruimte voor de praktijk van [gedaagde] gereserveerd en aan zijn wensen voor de locatie is tegemoet gekomen. Partijen hebben lang en uitgebreid onderhandeld over de voorwaarden van de samenwerkingsovereenkomst. [gedaagde] kan zich dan ook niet op dwaling beroepen. De samenwerkingsovereenkomst is tot op de dag van vandaag niet rechtsgeldig beëindigd. Ondanks de gebondenheid aan de samenwerkingsovereenkomst – waarop [gedaagde] bij herhaling is gewezen – en ondanks de pogingen van [eiseres] om tot een oplossing te komen heeft [gedaagde] met twee partners een nieuwe kindertandartspraktijk opgezet en stelt hij [eiseres] voor een voldongen feit door zomaar te vertrekken. [eiseres] zit thans zonder kindertandarts, hetgeen haar reputatie en bedrijfsvoering schade toebrengt. Voor [eiseres] is het essentieel dat alle zorg op één locatie wordt aangeboden. Dat patiënten kunnen worden doorverwezen naar de nieuwe praktijk van [gedaagde] is dus voor [eiseres] niet acceptabel, nog los van het financiële aspect. Om die reden heeft [eiseres] een spoedeisend belang bij haar vordering. Wat betreft het financiële aspect heeft [eiseres] – subsidiair – gesteld dat [gedaagde] door de samenwerking te beëindigen schadeplichtig jegens haar is geworden en onder meer een goodwillvergoeding, een huurvergoeding en een gebruiksvergoeding verschuldigd is.
3.3. [gedaagde] voert – samengevat – verweer. Primair beroept hij zich op dwaling en stelt hij dat hij de nietigheid van de samenwerkingsovereenkomst heeft ingeroepen. Bij aanvang van de samenwerking ging [gedaagde] ervan uit dat de kinderartsen van [eiseres] veel patiënten zouden doorverwijzen. Daarvan is geen sprake geweest. [gedaagde] heeft uitsluitend door eigen initiatieven zijn praktijk weten op te bouwen. Vanaf het begin was duidelijk dat de vestiging van [eiseres] in het oude poligebouw van het Flevoziekenhuis tijdelijk was. Onbekend was hoe lang van die locatie nog gebruik zou kunnen worden gemaakt. De bedoeling was dat [eiseres] daarna naar een nieuw te bouwen pand zou verhuizen. In plaats daarvan en zonder overleg met [gedaagde] is besloten van het nieuwbouwproject af te zien en het leegstaande kantoorgebouw [X] te Almere te huren met ingang van 1 oktober 2013. [gedaagde] vindt [X] geen passende locatie voor zijn praktijk. Behalve dat [gedaagde] opnieuw veel zal moeten investeren in de inrichting van een tijdelijke praktijkruimte, net als hij heeft moeten investeren in de inrichting van zijn praktijkruimte in de huidige locatie van [eiseres], is de nieuwe locatie niet geschikt voor de speciale voorzieningen die zijn vereist voor behandeling onder narcose. Ook het oude poligebouw waarin [eiseres] thans is gevestigd is niet (meer) geschikt voor de praktijk van [gedaagde] en hij heeft dan ook al bijna een jaar geleden laten weten dat hij op zoek was naar praktijkruimte elders. Ook in zijn brief van 25 januari 2013 heeft [gedaagde] laten weten dat hij niet mee zou verhuizen naar [X], en heeft hij voorgesteld in onderling overleg tot beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst te komen. [eiseres] vertrekt in oktober 2013 uit het oude poligebouw en [gedaagde] kan daar niet alleen achterblijven. Van hem kan niet verwacht worden dat hij de noodzakelijke investeringen voor de inrichting doet. Hij heeft bovendien net een nieuwe praktijk ingericht, zodat hij er ook het geld niet voor heeft. Subsidiair beroept [gedaagde] zich erop dat hij de samenwerkingsovereenkomst heeft opgezegd per 1 juli 2013, zoals blijkt uit de brief van 27 mei 2013.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, nu zij vanaf 1 juni 2013 niet beschikt over een kindertandarts in haar kliniek. Zoals onder meer blijkt uit de samenwerkingsovereenkomst is het aanbieden van alle zorg op één locatie een belangrijk onderdeel van het concept van [eiseres]. Dat de patiënten vanaf 1 juni 2013 kunnen worden doorverwezen naar de nieuwe praktijk van [gedaagde], en dat afspraken met bestaande patiënten zijn doorgepland in de nieuwe praktijk doet daar niet aan af. [gedaagde] voert immers met ingang van 1 juni 2013 zijn eigen praktijk, los van [eiseres]. De zorg wordt daarom niet meer aangeboden op één locatie en bovendien heeft de verbreking van de samenwerking ook nadelige financiële consequenties voor [eiseres].
4.2. [eiseres] vordert primair nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. In dat verband staat ter beoordeling of de samenwerkingsovereenkomst nog van kracht is, dan wel rechtsgeldig tegen 1 juli 2013 is opgezegd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat het beroep van [gedaagde] op vernietiging van de samenwerkingsovereenkomst wegens dwaling niet op. Zoals [eiseres] terecht heeft gesteld is uitgebreid onderhandeld over de inhoud van de samenwerkingsovereenkomst. [gedaagde] wist dan ook waarvoor hij tekende. Vanaf het begin van de samenwerking is duidelijk geweest, zoals ook in de samenwerkingsovereenkomst is vastgelegd, dat [eiseres] naar een andere locatie zou verhuizen. [gedaagde] kan zich er daarom niet op beroepen dat van hem niet verwacht kan worden dat hij investeert in de inrichting van een nieuwe praktijk. Ook indien [eiseres] zou verhuizen naar een nieuw te bouwen pand zou [gedaagde] immers (opnieuw) een praktijkruimte moeten inrichten. Overigens is vooralsnog niet aannemelijk geworden dat daarvoor een investering van € 200.000,- nodig is, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd. Niet valt in te zien dat de inrichting van de praktijk in de huidige locatie niet (deels) kan worden verplaatst naar de nieuwe locatie. Dat [gedaagde] geen zeggenschap heeft over de door de [eiseres] te nemen besluiten, waaronder het besluit met betrekking tot de verhuizing, is voorts eveneens vanaf het begin van de samenwerking duidelijk geweest. Uitgangspunt van de samenwerking is dat [gedaagde] zijn eigen praktijk voert, onder de naam en onder het dak van [eiseres]. Voor het gebruik maken van de naam, de locatie en de daarbij behorende voorzieningen (zoals baliemedewerkers) is [gedaagde] een vergoeding verschuldigd. In de samenwerkingsovereenkomst is geen verplichting voor [eiseres] opgenomen om (een bepaalde hoeveelheid) patiënten door te verwijzen naar [gedaagde] en [gedaagde] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiseres] hem ter zake toezeggingen heeft gedaan. De stelling van [gedaagde], dat [eiseres] nauwelijks patiënten naar hem heeft doorverwezen en dat hij uitsluitend op eigen initiatief zijn praktijk heeft opgebouwd kan hem dan ook niet baten. Wat daarvan ook zij ([eiseres] betwist dit), gelet op de inhoud van de samenwerkingsovereenkomst kan dit geen grond voor een beroep op vernietiging van de samenwerkingsovereenkomst wegens dwaling vormen. Het enkele feit dat [gedaagde] meer had verwacht van de samenwerking en meent betere vooruitzichten te hebben bij zelfstandig verder gaan vormt nog geen grond om de samenwerking voortijdig te beëindigen. Evenmin kan [gedaagde] op grond van zijn teleurgestelde verwachtingen tot opzegging van de samenwerkingsovereenkomst overgaan. Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd betreffende het niet voldoen aan de hygiëneregels en de ongeschiktheid van het oude poligebouw en van [X] voor de vereiste voorzieningen voor behandeling onder narcose (hetgeen overigens door [eiseres] wordt betwist) lijkt veeleer ingegeven door zijn wens zelfstandig verder te gaan en kan hem overigens niet baten. Voor zover zijn stellingen op dit punt al juist zijn geldt dat onvoldoende is gebleken dat hij [eiseres] op deze punten eerder – concreet – heeft aangesproken. Een en ander heeft [gedaagde] er in de afgelopen drie jaren ook niet van weerhouden samen te werken in [eiseres].
4.3. [eiseres] heeft [gedaagde] bij herhaling gewezen op zijn verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst en partijen hebben maandenlang gesproken over mogelijke oplossingen. Zij zijn er echter niet in geslaagd om tot een voor beide partijen aanvaardbare uitkomst te komen. [gedaagde] heeft, in de wetenschap dat [eiseres] hem wenste te houden aan de samenwerkingsovereenkomst, al die tijd niet de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst ingeroepen. Pas op 27 mei 2013, de dag dat de dagvaarding in deze procedure was uitgebracht, heeft [gedaagde] een brief aan [eiseres] gestuurd, waarin hij de vernietiging van de samenwerkingsovereenkomst wegens dwaling inroept, dan wel de overeenkomst opzegt per 1 juli 2013. Dat hij ondertussen, zich bewust van het standpunt van [eiseres] en zijn verplichtingen uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst, een nieuwe praktijk heeft ingericht en heeft besloten te vertrekken, zonder dat partijen overeenstemming hebben bereikt over beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst wordt niet juist geacht. De huidige, voor [gedaagde] gecompliceerde situatie, waarin hij ook een zelfstandige praktijk heeft geopend, is door [gedaagde] zelf in het leven geroepen en kan hij niet aan [eiseres] tegenwerpen, in die zin dat zou moeten worden geoordeeld dat [gedaagde] niet meer in staat kan worden geacht zijn verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst na te komen. Dit geldt temeer waar hij op grond van de samenwerkingsovereenkomst vrij is zijn praktijkvoering in [eiseres] zelf in te vullen, zowel qua bezetting als qua tijdsbesteding. [eiseres] is er vanuit gegaan dat sprake was van een samenwerkingsovereenkomst die voort zou duren tot 7 december 2015 en is met het oog daarop langlopende (huur)verplichtingen aangegaan. Alleen al om die reden zou [eiseres] benadeeld worden door plotselinge beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst.
4.4. De voorzieningenrechter is gelet op al het voorgaande van oordeel dat de samenwerkingsovereenkomst nog steeds van kracht is en dat [gedaagde] is gehouden tot nakoming van zijn verplichtingen uit die overeenkomst. Dat wil onder meer zeggen dat [gedaagde] ervoor zorg dient te dragen dat gedurende het overeengekomen aantal dagdelen op de locatie van [eiseres] tandheelkundige zorg voor kinderen beschikbaar is en dat [gedaagde] tot het eindigen van de samenwerkingsovereenkomst gehouden is aan zijn daarin overeengekomen financiële verplichtingen te voldoen.
4.5. De primaire vordering van [eiseres] zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.6. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 76,71
- griffierecht 589,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.481,71
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] tot nakoming van zijn verplichtingen, voortvloeiende uit de samenwerkingsovereenkomst van 7 december 2010,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 2.500,- voor iedere dag dat hij na betekening van dit vonnis niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 500.000,- is bereikt,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.481,71,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2013.?Bij afwezigheid van mr. S.P. Pompe is dit vonnis ondertekend door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, die het vonnis uitsprak.