ECLI:NL:RBAMS:2013:CA3832

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13.737.151-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Oostenrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2013 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Staatsanwältin van de Staatsanwaltschaft Wiener Neustadt in Oostenrijk. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Tunesië, die verdacht wordt van twee strafbare feiten volgens Oostenrijks recht. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten beoordeeld in het licht van de Nederlandse wetgeving. De rechtbank oordeelde dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar Oostenrijks als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De verdediging had betoogd dat er geen sprake was van dubbele strafbaarheid voor het tweede feit, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten in beide rechtsstelsels strafbaar zijn en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Oostenrijkse autoriteiten was gegeven, en concludeerde dat deze voldoende was. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.737.151-13
RK nummer: 13/1167
Datum uitspraak: 26 april 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 februari 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 augustus 2010 door de Staatsanwältin van de Staatsanwaltschaft Wiener Neustadt (Oostenrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Tunesië) op [1967],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres], [postcode] te [plaats];
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 april 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Tunesische en de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een Anordnung der Festnahme der Staatsanwaltschaft Wiener Neustadt van 27 augustus 2010 met zaaknummer 3 St 163/10i.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Oostenrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, OLW gestelde eisen.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is betoogd, zakelijk weergegeven, dat ten aanzien van het tweede feit geen sprake is van dubbele strafbaarheid. De Oostenrijkse strafbaarstelling ziet op het vernietigen, beschadigen of verduisteren van een document, alsmede dat met opzet gehandeld wordt om te verhinderen dat het document in het rechtsverkeer tot bewijs van een recht, een rechtsverhouding of een feit gebruikt wordt. In het Nederlandse strafrecht is geen feit voorhanden wat hiermee overeenkomt. Om die reden dient de overlevering ten aanzien van het tweede feit te worden geweigerd. Artikel 200 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht, dat eveneens ziet op het wegmaken et cetera van bewijsstukken, komt het meest in de buurt bij de Oostenrijkse bepaling maar is om meerdere redenen niet van toepassing.
Oordeel rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet slaagt.
Niet is vereist dat de feitsomschrijving die in het EAB is opgenomen onder een identieke Nederlandse strafbepaling valt of een identieke Nederlandse kwalificatie oplevert. De feitsomschrijving dient echter wel onder enige Nederlandse strafbepaling te vallen die in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermt als de buitenlandse strafbepaling. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Immers, het te beschermen rechtsgoed is de bescherming van het vermogen, namelijk de eigendom of het bezit van in casu het kentekenbewijs (en daarmee de beschikkingsmacht over de vrachtwagen). Ditzelfde rechtsgoed wordt naar Nederlands recht beschermd door het feit “diefstal met braak".
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Oostenrijk als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
1. en 2.
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot
de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en/of
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot
de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
6. De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Richterin des Landersgerichtes Wiener Neustadt heeft bij schrijven van 5 april 2013 de volgende garantie gegeven:
“(…) wordt overeenkomstig uw verzoek (…) de garantie gegeven volgens artikel 29,
lid 3, van de Oostenrijkse wet op de Justitiële Samenwerking in Strafzaken met de
Lidstaten van de Europese Unie. Deze garantie heeft betrekking op het Europese
arrestatiebevel van de het Openbaar Ministerie Wiener Neustadt d.d. 27-08-2010 (…)
Dit betekent dat de verdachte [opgeëiste persoon], (…) na zijn ondervraging voor het
geval dat de Oostenrijkse rechtbank een vrijheidsstraf of een met vrijheidsbeneming
verbonden preventieve maatregel zal opleggen ter tenuitvoerlegging van de straf terug
aan Nederland zal worden overgeleverd.”
Standpunt verdediging
Door de verdediging is betoogd, zakelijk weergegeven, dat de verstrekte garantie niet genoegzaam is nu niet wordt gegarandeerd dat de aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf naar Nederlandse maatstaven kan worden omgezet.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet slaagt. De rechtbank legt de volgende overwegingen aan haar oordeel ten grondslag.
Met ingang van 1 november 2012 is de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) in werking getreden. Deze wet is gebaseerd op het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van
27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie.
Mits de uitvaardigende lidstaat voornoemd kaderbesluit eveneens heeft geïmplementeerd, is het gevolg van de implementatie van voornoemd Kaderbesluit in de WETS dat een opgeëiste persoon, als hij na oplegging van een vrijheidsstraf naar Nederland wil terugkeren, op basis van de WETS terugkeert. Het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen zijn in dergelijke zaken niet meer van toepassing.
Aangezien ook Oostenrijk het Kaderbesluit 2008/909/JBZ heeft geïmplementeerd, is in de onderhavige zaak de WETS van toepassing op de eventuele terugkeer van de opgeëiste persoon.
In artikel 2:11, vijfde lid, WETS is neergelegd dat de in het buitenland opgelegde straf naar Nederland maatstaven kan worden omgezet, indien de veroordeelde is overgeleverd onder de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. Hieruit vloeit voort dat aan de uitvaardigende lidstaat enkel nog een terugkeergarantie wordt verzocht en niet meer een omzettingsgarantie.
Daarom treft het verweer geen doel. De rechtbank acht de verstrekte garantie genoegzaam.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, WETS volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
7. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Staatsanwältin van de Staatsanwaltschaft Wiener Neustadt ten behoeve van het in Oostenrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. N.J. Koene, voorzit¬ter,
mrs. W.H. van Benthem en T.B. Trotman, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2013.
De jongste rechter is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B