ECLI:NL:RBAMS:2013:CA3778

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13-707112-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering naar België toegestaan; geen aanleiding tot gedeeltelijke weigering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 maart 2013 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg van Charleroi op 18 december 2012. De opgeëiste persoon, geboren in 1980 en thans gedetineerd in Nederland, werd verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 26 februari 2013, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is om te bepalen of het feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de lijst van strafbare feiten valt. In dit geval was het feit aangeduid als illegale handel in verdovende middelen, en de rechtbank concludeerde dat er geen evidente tegenstrijdigheid was tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman, die had betoogd dat de overlevering beperkt moest worden tot de verdenking van handel in verdovende middelen en niet ook de deelname aan een criminele organisatie omvatte.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Belgische autoriteiten was gegeven, dat indien de opgeëiste persoon in België zou worden veroordeeld, hij zijn straf in Nederland zou mogen ondergaan. De rechtbank concludeerde dat deze garantie voldoende was en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar was. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/707112-12
RK nummer: 13/301
Datum uitspraak: 12 maart 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 januari 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 december 2012 door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg van Charleroi (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] op [1980],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] te [plaats],
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie], locatie [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 februari 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam, die de behandeling van de zaak heeft overgenomen van mr. De Klerk te Haarlem.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat het niet mogelijk is gebleken om binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek van 18 december 2012 uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg van Charleroi (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Strafbaarheid
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de overlevering slechts vraagt voor zover de verdenking ziet op de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. Immers, dat is het enige aangekruiste lijstfeit. De overlevering wordt dus niet verzocht voor verdenking met betrekking tot de deelname aan een criminele organisatie. De overlevering dient daarom volgens de raadsman expliciet te worden beperkt tot de verdenking die betrekking heeft op de handel in verdovende middelen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, zakelijk weergegeven, dat uit het EAB volgt dat alle beschreven gedragingen onder het aangekruiste lijstfeit vallen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.
Bovendien biedt onderdeel e) II van het EAB de mogelijkheid om een omschrijving van strafbare feiten te geven “die niet onder de in punt I genoemde strafbare feiten vallen”. In het EAB is hier niets ingevuld. De rechtbank concludeert dat het onder e) beschreven feitencomplex in redelijkheid is aangeduid als vallend onder het lijstfeit illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. Voor het beperken of inperken van de verdenking waarvoor de overlevering kan worden toegestaan, is aldus geen aanleiding. Het verweer wordt verworpen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. De garantie als bedoeld in artikel 6, lid 1 OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg van Charleroi (België) heeft de volgende garantie gegeven:
Vermits ik beschik over het akkoord van de Heer Procureur des Konings van CHARLEROI, kan ik U echter mededelen dat, ingeval van veroordeling van [opgeëiste persoon] tot een gevangenisstraf, deze kan aangepast worden en uitgezeten in Nederland. Bijgevolg zal, in voorkomend geval, de waarborg van terugkeer ten volle worden toegepast.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Het onder 4 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf
als bedoeld in artikel 10, derde lid en vierde lid van de Opiumwet
Aan de voorwaarde dat het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert is aldus voldaan.
6. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 10 en 11a Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.
7. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg van Charleroi (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzit¬ter,
mrs. H.J.M. Baldinger en B. Poelert, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2013.
De jongste rechter is niet in staat de uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.