ECLI:NL:RBAMS:2013:CA3777

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13-707122-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering naar België toegestaan, verweren ongenoegzaamheid EAB en artikel 13 verworpen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 maart 2013 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering, ingediend door de officier van justitie, behandeld tijdens een openbare zitting op 12 maart 2013. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname en met de Nederlandse nationaliteit, werd bijgestaan door zijn raadvrouw, mr. A.C. van der Hulst. De officier van justitie, mr. A. Oswald, stelde dat het EAB voldoende was en dat de opgeëiste persoon duidelijk was over de feiten waarvoor zijn overlevering werd verzocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen onduidelijkheid bestaat over de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw verworpen, die stelde dat het EAB ongenoegzaam was vanwege een innerlijke tegenstrijdigheid. De rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoende was en dat de opgeëiste persoon niet in zijn verdediging werd geschaad.

Daarnaast heeft de rechtbank de garantie van de Procureur des Konings te Antwerpen beoordeeld, die bevestigde dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank concludeerde dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden van toepassing waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/707122-12
RK nummer: 13/386
Datum uitspraak: 26 maart 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 januari 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 december 2012 door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] (Suriname) op [1966],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres], [postcode] te [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 maart 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door mr. A.C. van der Hulst, raadvrouw te Amsterdam, die de zaak heeft waargenomen voor de raadsman mr. F.P. Slewe, tevens advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat het niet mogelijk is gebleken om binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek van 5 december 2012, uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feitencomplex.
Dit feitencomplex is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De raadsvrouw heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden nu het EAB ongenoegzaam is. Er is sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid omdat in de kop onder e) eerst over één feit wordt gesproken, terwijl vervolgens in de beschrijving meerdere feiten worden beschreven. Daardoor is niet duidelijk waarvoor de overlevering precies wordt verzocht. Nadere informatie is dus noodzakelijk, anders dient de overlevering te worden geweigerd, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is, nu het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft kennelijk bedoeld te zeggen dat het om één complex van feiten gaat.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Naar het oordeel van de rechtbank is in onderhavige zaak aan deze vereisten voldaan. Het feit dat er in het EAB is opgemerkt dat sprake is van één feit, waarna een beschrijving volgt van meerdere feiten, maakt het EAB niet ongenoegzaam, nu hierdoor geen onduidelijkheid is ontstaan over de vraag op welke feiten het overleveringsverzoek ziet. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de kennelijke bedoeling van de uitvaardigende justitiële autoriteit is geweest om tot uitdrukking te brengen dat sprake is van één complex van feiten. Het verweer wordt verworpen.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feitencomplex waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 5 en 9, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
witwassen van opbrengsten van misdrijven
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.
Uit het schrijven van de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (België) van 29 januari 2013 volgt dat op het feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. De garantie als bedoeld in artikel 6, lid 1 OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings te Antwerpen (België) heeft bij schrijven van 31 januari 2013 de volgende garantie gegeven:
Gelet op de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon ga ik hierbij akkoord om de uit te leveren persoon, in geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of indien er een maatregel welke vrijheidsbeneming met zich brengt, wordt opgelegd in België, naar Nederland over te brengen (TERUGKEERGARANTIE).
Ik deel U eveneens mede dat mijn ambt tevens instemt met de omzetting in Nederland van de in België op te leggen vrijheidsstraf zoals bedoeld in artikel 11 van het Verdrag inzake overbrenging van gevonniste personen dd. 21 maart 1983 (OMZETGARANTIE).
Op 1 november 2012 is de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties in werking getreden (Stb. 2012, 373). Uit artikel 5:2, eerste en tweede lid, WETS volgt dat, nu ook België de betreffende kaderbesluiten van de Raad van de Europese Unie heeft geïmplementeerd, de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties van toepassing is in de relatie met die lidstaat, in plaats van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen en het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen.
Dat betekent dat alleen de garantie van teruglevering vereist is en dat de rechtbank alleen die garantie zal toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank is de hierboven vermelde, door de Procureur des Konings te Mechelen (België) gegeven, terugkeergarantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf
als bedoeld in artikel 10, derde lid en vierde lid van de Opiumwet
witwassen
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW
De raadsvrouw heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van strafbare feiten die geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd, zodat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW niet aan de orde is. Het verweer wordt verworpen.
7. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
Artikel 420bis Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 11a Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feitencomplex waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzit¬ter,
mrs. H.P. Kijlstra en P. Rodenburg rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2013.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.