vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/13/523100 / HA ZA 12-933
[A],
wonende te --,
eiseres,
advocaat mr. A.J.G. Vegt,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JUBILEE EUROPE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.T. Spronck.
Partijen zullen hierna [A] en Jubilee genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 juli 2012, met producties,
- de conclusie van antwoord van Jubilee, met producties,
- het tussenvonnis van 17 oktober 2012 waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 8 februari 2013.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] is de weduwe van de heer [B] (hierna: [B]). [B] is op 20 juli 2011 overleden aan vermoedelijk uitgezaaide prostaatkanker.
2.2. Op 25 augustus 2009 hebben [B] en [A] een overeenkomst tot geldlening gesloten met Santander Consumer Finance Benelux B.V. (hierna Santander). [A] en [B] hebben tevens een overlijdensrisicoverzekering afgesloten bij (de rechtsvoorganger van) Jubilee met polisnummer 120145051.
2.3. Op het polisblad behorende bij de overlijdensrisicoverzekering staat vermeld, voor zover hier van belang:
“(..)
Ondergetekende(n) verkla(a)r(t)en:
(..)
- momenteel een goede gezondheid te bezitten en niet jonger dan 18 jaar en niet ouder dan 72 jaar te zijn;
- momenteel geen aandoeningen te hebben die medische behandeling vereisen;
(..)
Mededelingsplicht:
Als verzekerde bent u verplicht de gestelde vragen en verklaringen zo volledig mogelijk te beantwoorden. (..) Indien u niet of volledig aan uw mededelingsplicht heeft voldaan, kan zulks ertoe leiden dat het recht op uitkering wordt beperkt of zelfs vervalt. (..) Indien u de voorgaande verklaring niet zondermeer kunt ondertekenen dient u het formulier met aanvullende vragen in te vullen en te ondertekenen. De verzekeraar kan dan aan de hand van de aanvullende informatie de acceptatie van het risico beoordelen. (..) ’’
2.4. Het onder r.o. 2.3. genoemde polisblad is zonder commentaar door [B] en [A] ondertekend.
2.5. De prostaatkanker waaraan [B] is overleden, is ontstaan na de ingangsdatum van de verzekering.
2.6. Op 7 december 2005 heeft [B] een hartinfarct gehad. De cardioloog van [B], [C], heeft bij brief van 23 januari 2008 geschreven, voor zover hier van belang:
“(..)
Voorgeschiedenis 2006: opname bij een doorgemaakte onderwandinfarct, wat moeizame psychische revalidatie.
Anamnese: cardiaal bezien gaat het met de patiënt goed en zijn er geen aanwijzingen voor recidief angina pectoris danwel tekenen van ritmestoornissen en decompensatio cordis. Psychisch gaat het nog steeds moeizaam: hij wordt op dit moment op dit moment mede verantwoordelijk gehouden voor malversaties bij zijn ijshockeyclub waar hij waarnemend voorzitter van was. Een en ander leidt tot rechtszaken hetgeen de nodige impact heeft.
Lichamelijke onderzoek: zijn bloeddruk is meestal fraai met een waarde van 110/70 mmHg bij herhaling.
ECG: stabiel met een sinusritme van 70/min, PQ 0.19, QRS 0.09, ST-T segment geen bijzonderheden; er is niet pathologische Q in aVF en II.
Laboratoriumonderzoek: zie bijlage. Goed gereguleerd lipidenspectrum.
Conclusie: goede cardiale status na onderwandinfarct.
Huidige medicatie: Metroprolol 2 dd 50, Ascal 1 dd 100, Lipitor dd 40, (mogelijk op Coversyl hoestklachten (..)”
2.7. De huisarts van [B], [D], heeft bij brief van 27 november 2011 aan de bedrijfsarts van Susamed B.V. het volgende geschreven:
(..)
“In antwoord op uw brief d.d. 15 november 2011 het volgende:
1) waarschijnlijk urosepsis bij gemetastaseerde prostaatcarcinoom.
2) 29 april 2011
3) Hematurie en zwakke straal.
Diagnose: prostaatafwijkingen. Differentiaal Diagnose: prostaatcarcinoom.
4) Voor 25 augustus 2009 was patiënt al ingeschreven in mijn huisartsenpraktijk.
Medicatie destijds:
Metoprolol tablet mga zoc 100mg 1D1T
Coversyl Tablet 4mg 1D1T
Lipitor Tablet Omhuld 40 mg 1D1T
amlodipine tablet 5mg (besilaat) 1D1T
Carbasalaatcalcium Cardio Sachet 100mg 1D1SA
Voorgeschiedenis: myocardinfarct.
5) Ja, doorverwezen naar uroloog en internist.
Diagnose: gemetastaseerde prostaatcarcinoom
Beleid: Palliatief beleid
Er was geen sprake van alcohlisme of drugsmisbruik.
6) Rapport van lijkschouwing heb ik niet in mijn bezit. Patiënt is in het ziekenhuis overleden.
(..)”
2.8. [A] heeft na het overlijden van [B] bij brief van 31 augustus 2011 aanspraak gemaakt op uitkering van het verzekerde bedrag op basis van de overlijdensrisicoverzekering.
2.9. Jubilee heeft haar medisch adviseur verzocht om advies uit te brengen. Jubilee heeft de claim bij brief van 19 december 2011 afwezen. In haar brief heeft zij, voor zover hier van belang, geschreven:
“ (..)
Uit het advies van de medisch adviseur blijkt dat wijlen uw echtgenoot bekend was met aandoeningen ten tijde van het aangaan van de verzekering. Op 25 augustus 2009 heeft hij de verzekeringsovereenkomst ondertekend, waarmee hij verklaarde op dat moment over een goede gezondheid te beschikken en geen aandoeningen te hebben die enige medische behandeling vereisen. Naar nu blijkt is dit niet juist en heeft hij bij het ondertekenen van het aanvraagformulier/polisblad niet voldaan aan de spontane mededelingsplicht.
(..)
Zoals bepaald in artikel 7:930 lid 4 BW is de verzekeraar geen uitkering verschuldigd indien bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou zijn afgesloten. (..)”
2.10. Bij brief van 12 maart 2012 heeft de advocaat van [A] Jubilee gesommeerd tot betaling van het bedrag van EUR 35.562,11.
2.11. Bij brief van 24 mei 2012 heeft Jubilee op de brief van de advocaat van [A] als volgt gereageerd:
“(..)
Nu de door de heer [B] verstrekte verklaring niet juist is, is de verzekeraar niet in de gelegenheid gesteld een juiste beoordeling van het aangeboden risico te maken. Bij kennis van de ware stand van zaken hadden wij namelijk geen verzekering met de heer [B] afgesloten, daar deze polis geen mogelijkheid tot premie-aanpassing en/of clausulering kent. Immers, een status na twee hartinfarcten waarvoor de heer [B] uitgebreide medicatie gebruikte vormt een te groot risico voor de verzekeraar om een overlijdensrisicoverzekering te sluiten. Krachtens artikel 7:930 lid 4 is de verzekeraar geen uitkering verschuldigd indien bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou zijn afgesloten.
(..)
Echter, wel is gebleken dat de verzwegen feiten geen verband houden met de oorzaak van het overlijden van de heer [B]. Daarom zijn wij tegen finale kwijting over en weer coulancehalve, dus geheel onverplicht, bereid tot terugbetaling van de koopsom onder aftrek van de gemaakte kosten. (..)”
2.12. Bij brief van 4 juni 2012 heeft de advocaat van [A] het schikkingsvoorstel van Jubilee van 24 mei 2012 afgewezen.
3. Het geschil
3.1. [A] vordert - samengevat – veroordeling van Jubilee tot betaling van:
Primair
aan Santander
- € 35.562,11, vermeerderd met de contractuele rente en verminderd met het door [A] aan Santander betaalde voorschot;
aan [A]
- het door [A] aan Santander betaalde voorschot, vanaf datum van het overlijden van [B], vermeerderd met wettelijke rente;
- de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 1.158,00, vermeerderd met wettelijke rente;
- de proces- en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente;
Subsidiair
aan Santander
- € 35.562,11, vermeerderd met de contractuele rente;
aan [A]
- de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 1.158,00, vermeerderd met wettelijke rente;
- de proces- en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2. [A] legt aan haar vordering, samengevat, ten grondslag dat zij uit hoofde van de overlijdensrisicoverzekering recht heeft op uitkering van een bedrag van € 35.562,11, zijnde de hoogte van de restantschuld aan Santander bij overlijden van [B]. Nu Santander begunstigde is onder de verzekeringsovereenkomst dient Jubilee dit bedrag aan Santander uit te betalen.
3.3. Jubilee voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Jubilee heeft als verweer aangevoerd dat [B] zijn mededelingsplicht als bedoeld in artikel 7:928 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft geschonden. [B] kon niet verklaren een goede gezondheid te bezitten en geen aandoening te hebben die medische behandeling vereist, omdat hij dagelijks diverse preventieve medicatie slikte naar aanleiding van tenminste één maar vermoedelijk twee hartinfarcten. Subsidiair had [B] moeten begrijpen dat zijn hartproblematiek een verzwaring van het risico met zich mee zou kunnen brengen, zodat hij de bedoelde verklaringen niet zonder meer had kunnen ondertekenen en het formulier met aanvullende vragen had moeten invullen. Jubilee had dan aan de hand van aanvullende informatie de acceptatie van het risico kunnen beoordelen. Als Jubilee op de hoogte zou zijn geweest van de ware stand van zaken met betrekking tot de medische toestand van [B], dan zou zij de verzekering niet hebben afgesloten als bedoeld in artikel 7:930 lid 4 BW, aldus Jubilee.
4.2. [A] betwist dat [B] zijn mededelingsplicht heeft geschonden en heeft daartoe het volgende aangevoerd. [B] verkeerde in een goede gezondheid, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat [B] niet meer onder medische behandeling of controle stond, werkte en sportte en slechts preventief medicatie slikte. De mededelingsplicht is niet geschonden omdat het polisblad is aan te merken als een vragenlijst in de zin van het zesde lid van artikel 7:928 BW. Nu niet gevraagd is door Jubilee naar het medische verleden noch naar een eventueel medicijngebruik en alleen is gevraagd naar de situatie “momenteel”, wist [B] niet en behoorde hij ook niet te begrijpen dat de acceptatie van hem als verzekerde hiervan afhing. Het is dus aan Jubilee zelf te wijten dat zij niet op de hoogte was van zijn medische verleden en medicijngebruik.
4.3. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [B] één hartinfarct heeft gehad en dat hij een vijftal medicijnen innam. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of [B] één of twee hartinfarcten heeft gehad en hebben zich daartoe beroepen op verschillende in het geding gebrachte stukken. Nu Jubilee echter ter zitting heeft aangegeven dat het voor de schending van de mededelingsplicht niet relevant is of [B] één of twee hartinfarcten heeft gehad, gaat de rechtbank uit van één hartinfarct.
4.4. [B] heeft zich op het standpunt gesteld dat het polisblad moet worden gezien als een vragenlijst in de zin van het zesde lid van artikel 7:928 BW. Als het polisblad een vragenlijst is als in dat artikel bedoeld, kan Jubilee zich er niet op beroepen dat feiten niet zijn medegedeeld waarnaar ook niet is gevraagd of dat een in algemene termen vervatte vraag onvolledig is beantwoord.
4.5. Met Jubilee is de rechtbank van oordeel dat de twee verklaringen op het polisblad die betrekking hebben op de gezondheid niet vallen aan te merken als een vragenlijst als bedoeld in het zesde lid van artikel 7:928 BW. In de toelichting onder de mededelingsplicht op het polisblad wordt vermeld dat indien het voorgaande “niet zondermeer” kan worden verklaard een formulier met aanvullende vragen moet worden ingevuld, zodat de verzekeraar aan de hand van aanvullende informatie de acceptatie van het risico kan beoordelen. Daaraan doet niet af dat in de toelichting is vermeld dat een formulier met “aanvullende vragen” moet worden beantwoord. Aan het enkele gebruik van de woorden “aanvullende vragen” komt geen doorslaggevende betekenis toe. Daar komt bij dat ook uit het feit dat slechts twee verklaringen zijn opgenomen, afgeleid kan worden dat dit naar zijn aard geen vragenlijst is als bedoeld in het zesde lid. Het feit dat niet expliciet is gevraagd naar het medische verleden en het medicijngebruik, kan dan ook niet reeds leiden tot het oordeel dat de mededelingsplicht niet is geschonden.
4.6. De rechtbank is verder van oordeel dat [B] had moeten begrijpen dat het dagelijks slikken van een vijftal medicijnen ter voorkoming van hartklachten in verband met een eerder hartinfarct relevant was voor de beoordeling door de verzekeraar van het risico om [B] als verzekeringnemer te accepteren. [B] had de verklaring “niet zondermeer” kunnen ondertekenen. Hij had niet zelf kunnen beslissen dat hij “momenteel” geen aandoening had die geen medische behandeling vereiste, dat hij een goede gezondheid had en dat er geen risico aanwezig was die de verzekeraar zou willen beoordelen alvorens te accepteren, zoals toegelicht onder de mededelingsplicht op het polisblad. Het feit dat de medicatie preventief werd voorgeschreven, algemeen van aard is en door een grote groep mensen wordt gebruikt, zoals [A] heeft aangevoerd, betekent immers niet dat [B] geen belang hoefde te hechten aan de medicatie in verband met zijn gezondheid. Hij had immers de medicatie gekregen nádat hij een hartinfarct had gehad en ter voorkoming van een nieuw hartinfarct. Ook het feit dat volgens [A] niet vaststaat dat [B] een hartinfarct zou krijgen als gestopt zou worden met de medicatie, doet hieraan niet af. [B] vond overigens zelf het hartinfarct kennelijk ook relevant in het kader van de overlijdensverzekering, hetgeen blijkt uit de verklaring ter zitting van [A] dat hij aan de medewerker van “geldlenen.nl” ten tijde van het tekenen van de aanvraag van de verzekering bij hem thuis, heeft gezegd dat hij een hartinfarct heeft gehad en de cardioloog hem gezond heeft verklaard. Indien die betreffende medewerker overigens onjuiste informatie zou hebben verstrekt aan [B] - dat als de cardioloog hem gezond had verklaard het “goed” was (naar de rechtbank begrijpt dat [B] dan de verklaringen kon ondertekenen) – kan dit niet aan Jubilee tegengeworpen worden, nu gesteld noch gebleken is dat het handelen van “geldlenen.nl” aan Jubilee kan worden toegerekend.
4.7. [A] heeft nog aangevoerd dat uit jurisprudentie blijkt dat in het formulier voor een woonlastenverzekering van Jubilee specifiek onderscheid wordt gemaakt tussen medicijngebruik en een medische behandeling, waaruit kan worden opgemaakt dat het slikken van medicijnen niet betekent dat sprake is van een medische behandeling. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat [A] niet had hoeven te begrijpen dat hij het medicijngebruik had moeten mededelen, nu daar niet specifiek naar werd gevraagd en wel naar een medische behandeling. Jubilee heeft in dat kader aangevoerd dat een woonlastenverzekering een geheel ander product is dan de overlijdensrisicoverzekering. Bij een woonlastenverzekering gaat het vaak om hogere uitkeringen vergelijkbaar met arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, zodat (wel) standaard een vragenlijst wordt toegestuurd, waarin, naar de rechtbank begrijpt, specifieke vragen worden gesteld. De rechtbank overweegt dat nog daargelaten de vraag of [B], gezien het verschil in de opzet van de vragenformulieren voor de verschillende verzekeringen als gesteld door Jubilee, in het geval van de overlijdensverzekering had mogen aannemen dat het medicijngebruik niet relevant zou zijn voor de verzekeraar, gesteld noch gebleken is dat [B] ten tijde van het ondertekenen van de overlijdensverzekering op de hoogte was van een andere formulering in het vragenformulier voor de woonlastenverzekering. Reeds hierom kan aan het verschil in formulering voor de verschillende verzekeringen geen consequentie in dit verband worden verbonden.
4.8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat [B] zijn mededelingsplicht heeft geschonden.
4.9. [A] heeft voorts gesteld dat er geen causaal verband bestaat tussen de oorzaak van het overlijden van [B] en de schending van zijn mededelingsplicht. [B] is overleden aan uitgezaaide prostaatkanker, een aandoening die geheel losstaat van de medicatie dan wel verband houdt met het medisch verleden van [B]. Jubilee is dan ingevolge het tweede lid van 7:930 BW gehouden tot uitkering over te gaan, aldus [A].
4.10. De rechtbank overweegt als volgt. Jubilee heeft onderbouwd gesteld dat zij bij kennis van de ware stand van zaken, als redelijk handelend verzekeraar geen overlijdensrisicoverzekering zou hebben afgesloten met een 68-jarige aspirant verzekerde die een hartinfarct heeft gehad en daarvoor dagelijks medicatie gebruikt. Het verzekeringsproduct dat door [B] en [A] is afgesloten kent geen premieaanpassing en/of clausulering, zodat in geval van een hartinfarct met medicatie geen verzekering wordt aangegaan, omdat een hoog risico bestaat. Dit is niet (gemotiveerd) betwist door [A]. Met name is niet aangevoerd dat een redelijk handelend verzekeraar wel een verzekering zou zijn aangegaan bijvoorbeeld door verwijzing naar andere verzekeraars. Uit het vierde lid van artikel 7:930 BW volgt dan dat geen uitkering is verschuldigd. Het (ontbreken van) causaal verband waarop [A] zich beroept is daarvoor niet relevant en ziet op de gevallen dat nog wel een recht op uitkering bestaat ingevolge het tweede en derde lid van artikel 7:930 BW.
4.11. Op grond van het voorgaande worden de vorderingen van [A] dan ook afgewezen.
4.12. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [A] in de kosten van procedure van Jubilee veroordeeld. De kosten aan de zijde van Jubilee bedragen tot op heden:
Griffierecht € 1.789,00
Salaris advocaat 1.158,00 (2 punten x € 579,00)
Totaal € 2.947,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Jubilee tot op heden begroot op € 2.947,00,
5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B.M. Wijnveldt en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2013.