vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/13/520442 / HA ZA 12-784
1. [A],
wonende te --,
2. [B],
wonende te --,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] HOLDING B.V.,
gevestigd te --,
eisers,
advocaat mr. A.G.P. van der Baan te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AJAX CHUBB VAREL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H.M. de Mol van Otterloo te Amsterdam.
Eisers zullen afzonderlijk [A], [B] en [C] en gezamenlijk [A] c.s. worden genoemd. Gedaagde zal ACV worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 juni 2012, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 24 oktober 2012 waarin een comparitie van partijen wordt gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 5 november 2012,
- de brief van 18 december 2012 van ACV,
- de akte uitlating verjaring van [A] c.s.,
- de akte houdende uitlating omtrent beroep op artikel 10.2 Algemene Voorwaarden 1994 van ACV,
- de akte houdende uitlating omtrent reactie op akte uitlating verjaring van wederpartij van ACV.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 30 november 1999 is tussen “fam. [A]” als opdrachtgever en “Initial Varel Security bv” als opdrachtnemer een “Dienstverleningsovereenkomst signaleringssysteem” gesloten voor het inbraakalarm van de familie [A]. Die overeenkomst bevat (onder meer) een onderhoudsovereenkomst, inhoudende dat de opdrachtnemer verplicht is onderhoudswerkzaamheden te verrichten aan het signaleringssysteem (hierna: de onderhoudsovereenkomst).
De onderhoudswerkzaamheden zijn als volgt gedefinieerd:
De werkzaamheden aan het signaleringssysteem die nodig zijn voor de technische veiligheid en het ongestoord functioneren van het signaleringssysteem.
De onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd volgens de in de branche gebruikelijke voorschriften.
2.2. ACV is ten aanzien van het onderhoudsdeel van de overeenkomst de rechtsopvolger van Initial Varel Security B.V.
2.3. Op 21 januari 2011 zijn door ACV onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan het signaleringssysteem in de woning van [A] c.s. Op de onderhoudsbon zijn geen bijzonderheden aangetekend.
2.4. Op 1 april 2011 wordt bij [A] c.s. ingebroken. De inbrekers zijn de woning binnengekomen via de tuindeuren in de woonkamer. In de woonkamer hing een detector. Die heeft geen inbrekers opgemerkt, zodat het alarm niet direct is afgegaan. Toen de inbrekers in de keuken kwamen is het alarm wel afgegaan. De inbrekers hebben het alarm vervolgens gesaboteerd. Bij de inbraak zijn onder meer gestolen juwelen uit een kamer op de eerste verdieping, € 5.000,00 aan contanten uit een werkkamer, een sleutelbos met daaraan een autosleutel en een auto.
2.5. Op 15 april 2011 heeft ACV werkzaamheden verricht aan het signaleringssysteem. Op de werkbon staat onder meer het volgende:
Meldingstekst: Monteur gewenst klant heeft inbraak gehad systeem heeft niet juist gereageerd […]
Uitgevoerde werkzaamheden
Storingsvorm : Geen werking
Storingsoorzaak : Slijtage
[…]
Oplossingstekst : Inbraak gehad
hal/woonkamer
5, de melder in de woonkamer is niet afgegaan het bereik van de melder was niet goed deze melder vervangen, de melder in de hal vervangen het bereik van deze melder was onvoldoende, overige melders allemaal gecontroleerd op het bereik deze zijn allemaal in orde, de sirene teruggeplaatst, de meldingen kwamen allemaal bij de meldkamer binnen, meldkamer heeft onvoldoende gereageert.
3. Het geschil
3.1. [A] en [B] vorderen samengevat - op grond van wanprestatie veroordeling van ACV tot betaling van € 24.915,00, bestaande uit het door de verzekeringsmaatschappij niet vergoede deel van de waarde van de gestolen juwelen, kosten van kalmerende medicijnen en immateriële schade, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
[C] vordert samengevat - op grond van onrechtmatige daad veroordeling van ACV tot betaling van € 29.485,00, bestaand uit schade door huurkosten voor een vervangende auto, het verschil tussen de dagwaarde en de door de verzekering uitgekeerde waarde van de gestolen auto en gestolen contanten, eveneens vermeerderd met rente en kosten.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Wanprestatie ten opzichte van [A] en [B]
4.1. Allereerst is tussen partijen in geschil of ACV tekort is geschoten in de nakoming van de onderhoudsovereenkomst ten opzichte van [A] en [B]. In dit verband wordt overwogen dat de onderhoudswerkzaamheden volgens de overeenkomst zijn gericht op “het ongestoord functioneren van het signaleringssysteem”. Ter zitting is door ACV expliciet verklaard dat de levensduur van het bij [A] geïnstalleerde type detector ongeveer zeven tot negen jaar is, dat de functionaliteit van de zendmodule van die detector in de loop der jaren afneemt en dat het bereik van de detector gaandeweg minder wordt. Ook staat vast dat het signaleringssysteem door ACV in januari 2011, drie maanden voor de inbraak, is gecontroleerd, dat in april 2011 is vastgesteld dat de detector in de woonkamer als gevolg van slijtage niet meer functioneerde en dat deze op dat moment ongeveer vijftien jaar oud was.
4.2. Gelet op de genoemde (ruime) omschrijving van de onderhoudswerkzaamheden in de onderhoudsovereenkomst had ACV zich verplicht de controles uit te voeren die redelijkerwijs nodig zijn om het ongestoord functioneren van het systeem te garanderen. Uit hetgeen in 4.1 is overwogen volgt dat ACV die verplichting niet is nagekomen. ACV wist dat de detector tijdens de werkzaamheden in januari 2011 vijftien jaar oud was, dat de levensduur zeven tot negen jaar is en dat de detector na die periode steeds minder zou gaan functioneren. Niettemin heeft ACV in januari 2011 nagelaten te controleren of de detector nog naar behoren functioneerde. Hierdoor heeft ACV niet geconstateerd dat het bereik van de detector zodanig was afgenomen dat deze vervangen moest worden.
4.3. Het verweer van ACV dat in januari 2011 naar behoren en conform het protocol onderhoud is gepleegd en voorts dat het bij een onderhoudsbeurt niet gebruikelijk is de detectoren intern te controleren, wordt verworpen. Zoals uit het voorgaande volgt had op het moment van de controle in januari 2011 bij ACV bekend kunnen en moeten zijn dat de detectoren de maximale levensduur (ruim) hadden overschreden en zij er voorts van op de hoogte was dat daardoor het bereik van de detectoren steeds verder afnam. Dit brengt mee dat het op de weg van ACV lag bij de onderhoudsbeurt de detectoren te controleren en te vervangen of in elk geval melding aan de familie [A] melding te maken van het disfunctioneren.
4.4. ACV voert voorts aan dat de klant een eigen verantwoordelijkheid heeft om tests uit te voeren, zodat er sprake is van eigen schuld. Namens ACV is ter zitting evenwel verklaard dat niet kan worden aangetoond dat aan [A] mededelingen zijn gedaan over zelf uit te voeren tests, noch dat hierover in de handleiding van het systeem informatie wordt gegeven, zodat niet is komen vast te staan dat een dergelijke verplichting van de klant bestond. Los daarvan, doet een eventuele verplichting tot testen door de klant niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van ACV als onderhoudsbedrijf voor het onderhouden van de detectoren teneinde het functioneren ervan veilig te stellen en zonodig de klant ervan op de hoogte stellen dat het systeem niet goed meer werkt. Dat komt ook overeen met de formulering van de onderhoudswerkzaamheden in de overeenkomst. De familie [A] mocht er dan ook op vertrouwen dat ACV de werking van het systeem in de gaten hield en dat zij niet zelf de werking ervan diende te controleren.
4.5. De conclusie luidt dan ook dat ACV haar verplichtingen op grond van de onderhoudsovereenkomst niet goed heeft uitgevoerd en dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming daarvan.
Causaal verband
4.6. ACV heeft vervolgens aangevoerd dat indien de detector in de woonkamer wel had gefunctioneerd, de schade als gevolg van de diefstal ook zou zijn ingetreden. Daarmee doet ACV een beroep op het ontbreken van het door artikel 6:98 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vereiste causale verband tussen schade en de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. [A] c.s. stelt dat, omdat het risico dat door alarmsysteem had moet worden verkleind zich als gevolg van de tekortkoming toch heeft verwezenlijkt, uitgegaan moet worden van causaal verband.
4.7. De rechtbank constateert dat er onzekerheid bestaat over het condicio sine qua non-verband tussen de schending van de norm (deugdelijk uitvoeren van onderhoud zodat het signaleringssysteem ongestoord functioneert en inbraak wordt voorkomen althans schade ten gevolge daarvan wordt beperkt) en de schade. Nu er sprake is van schending van een norm die strekt tot het voorkomen of het beperken van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade door inbraak en juist dit gevaar heeft zich verwezenlijkt, zal de rechtbank de in de jurisprudentie uitgemaakte ‘omkeringsregel’ toepassen. Dat leidt ertoe dat het causaal verband tussen de normschending en de schade zal worden aangenomen, behoudens door ACV te leveren tegenbewijs, in die zin dat zij aannemelijk dient te maken dat ook indien de onderhoudswerkzaamheden goed waren uitgevoerd en het signaleringssysteem ongestoord had gefunctioneerd, de schade zou zijn ontstaan. Hiertoe heeft ACV gesteld dat de schade hoe dan ook zou zijn ontstaan omdat het in dit geval een snelle inbraak betrof. [A] heeft tegenover de stelling van ACV aangevoerd dat inbrekers waarschijnlijk direct zouden zijn weggegaan als de detector in de woonkamer had gewerkt en het alarm dus direct zou zijn afgegaan.
4.8. De politie heeft aan de familie [A] meegedeeld dat er vijf vergelijkbare inbraken in de buurt hebben plaatsgevonden en dat de inbraken waarschijnlijk zijn gepleegd met twee of drie personen. Het staat verder vast dat de inbrekers via de woonkamer de woning zijn binnengekomen, maar er is, zoals [B] ter zitting heeft beaamd, geen aanleiding om aan te nemen dat zij daar lang zijn gebleven. Ook is bekend dat het alarm is afgegaan toen de inbrekers in de keuken kwamen, dat zij het alarm toen hebben gesaboteerd en dat zij vervolgens wel de rest van het huis, waaronder de bovenverdieping, hebben doorzocht. Tegen de achtergrond van deze omstandigheden is de rechtbank met ACV van oordeel dat het niet aannemelijk is dat de inbrekers, indien het alarm in de woonkamer zou zijn afgegaan, de woning direct of eerder zouden hebben verlaten. Het valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien dat het afgaan van het alarm bij het betreden van de woonkamer de inbrekers wel zou hebben afgeschrikt. Zij hebben zich immers ook niet van het voortzetten van de inbraak laten weerhouden door het alarm dat afging na het betreden van de keuken. [A] c.s. heeft de stelling van ACV dat het causale verband tussen de tekortkoming en de schade ontbreekt dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit betekent dat het causale verband niet is komen vast te staan en dat de vordering van [A] en [B] zal worden afgewezen. Bovendien leidt deze conclusie ertoe dat ook de vordering van [C] zal worden afgewezen, omdat, zo al sprake is van een onrechtmatige daad jegens haar, het voor toewijzing vereiste causale verband ontbreekt.
4.9. [A] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ACV worden begroot op:
- griffierecht 1.789,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.577,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [A] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van ACV tot op heden begroot op € 3.577,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Fehmers en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2013.?