Parketnummers: 13/660849-12 en 13/660411-11 (TUL)
Datum uitspraak: 29 mei 2013 (Promis)
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1983],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] [plaats].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.H.M. Helleman, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 10 oktober 2012 te Hilversum met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit winkelbedrijf Zeeman (filiaal Groest 86 16) heeft weggenomen (twee duo pakken) boxershorts, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Zeeman, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [A] in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 10 oktober 2012 te Hilversum opzettelijk mishandelend [A], tegen zijn gezicht, althans tegen zijn lichaam, heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [A] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.1.
Door de raadsvrouw is als standpunt naar voren gebracht dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard, nu dezelfde gebeurtenis, het plegen van geweld tegen aangever [A], als diefstal gevolgd van geweld reeds op de dagvaarding staat.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsvrouw. Het staat de officier van justitie vrij om een feit op verschillende manieren ten laste te leggen. Het bepaalde in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht staat daaraan niet in de weg.
2.2.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht dat vrijspraak dient te volgen voor het onder 2 ten laste gelegde, nu aangever [A] blijkens zijn aangifte geen pijn en letsel heeft ondervonden. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde acht de officier van justitie alleen de winkeldiefstal wettig en overtuigend bewezen en vordert zij vrijspraak van het ten laste gelegde geweld, nu verdachte na te zijn betrapt niet heeft geprobeerd de diefstal te ontlopen en daarom het verband tussen de gepleegde diefstal en het nadien toegepaste geweld ontbreekt.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft als standpunt naar voren gebracht dat verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte had voldoende geld bij zich en is op verzoek van de beveiligers rustig meegelopen naar het kantoortje. De irritaties ontstonden later nadat de weggenomen boxershorts uit de broekzakken van verdachte tevoorschijn waren gekomen en verdachte geld op tafel had gelegd om de boxershorts alsnog te betalen. Omdat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde was geen sprake van opzet.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, nu het bewijs ontbreekt dat aangever [A] door de ten laste gelegde gedragingen letsel heeft bekomen dan wel pijn heeft ondervonden, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
3.3.2.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gaat de rechtbank op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uiti en betrekt in haar overwegingen, voor zover relevant en van toepassing, de door de officier van justitie en de raadsvrouw aangevoerde standpunten.
Op 10 oktober 2012 is een winkeldiefstal gepleegd in een filiaal van het bedrijf Zeeman op het adres Groest 86 16 te Hilversum, waarbij door verdachte twee duo pakken boxershorts zijn weggenomen. Dat is gezien door een getuigeii, waarna verdachte door beveiligers is aangesproken en meegelopen naar het kantoor van het beveiligingsbedrijf. Van deze diefstal heeft [A] aangifte gedaaniii. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een pakje witte boxershorts heeft gepakt, deze in zijn broekzak heeft gestopt en vervolgens langs de kassa is gelopen en vergeten is de boxershorts te betaleniv. De rechtbank passeert de verklaring van verdachte dat hij per ongeluk de boxershorts meenam zonder te betalen als ongeloofwaardig. Daartoe overweegt zij dat verdachte de goederen niet in een winkelmandje droeg maar in zijn zakken en schrok toen een alarm afging.
Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het geweld dat verdachte heeft gebruikt tegen [A] was bedoeld om aan zichzelf, na te zijn betrapt op heterdaad, de vlucht mogelijk te maken. Uit de verklaringen van aangever [A], verdachte en beveiliger [B] blijkt dat verdachte niet voornemens was om mee te werken nadat hij door de beveiligers was aangehouden. Verdachte wilde het kantoortje van het beveiligingsbedrijf verlaten, riep tegen de beveiligers dat zij niet het recht hadden om hem op te sluiten en dat hij wegging. Verdachte heeft vervolgens een gevechthouding aangenomen en met gebalde vuist tegen het gezicht van aangever [A] gestompt.
Voor zover de raadsvrouw heeft willen bepleiten dat verdachte geen opzet had, omdat hij de gedragingen onder invloed van alcohol heeft gepleegd, overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak een dergelijk verweer alleen kan slagen indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Nu daarvan geen sprake is passeert de rechtbank dit verweer.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3.2. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte, ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, op 10 oktober 2012 te Hilversum met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in winkelbedrijf Zeeman, filiaal Groest 86 16, heeft weggenomen twee duo pakken boxershorts, toebehorende aan winkelbedrijf Zeeman, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [A], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [A] in het gezicht heeft gestompt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 bewezen geachte feit (winkeldiefstal) zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van €250,00, met een proeftijd van jaren, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf laten meewegen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal gevolgd van geweld door te handelen als hiervoor bewezen is verklaard. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit dat de getroffen winkeliers overlast en schade toebrengt. Door de beveiligingsmedewerker aan te vallen heeft verdachte zijn fysieke integriteit geschonden. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen.
De rechtbank houdt verder rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 5 april 2013 eerder voor onder meer geweldsdelicten is veroordeeld en heeft verder kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals weergegeven in het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 25 januari 2013. Verdachte heeft terechtzitting van 15 mei 2013 te kennen gegeven dat hij zijn alcoholprobleem zelf heeft opgelost en alleen nog in het weekend alcohol drinkt. Verdachte wordt gesteund door zijn familie en doet zijn best om weer aan het werk te komen.
De rechtbank acht, alles afwegende, en daarbij rekening houdende met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling dient te worden afgewezen. Het is niet opportuun deze vordering toe te wijzen nu, aldus de officier van justitie, alleen een bewezen verklaring kan volgen voor de onder 1 ten laste gelegde winkeldiefstal.
De raadsvrouw heeft conform de eis van de officier van justitie bepleit de vordering na voorwaardelijke veroordeling af te wijzen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de stukken bevindt zich de op 25 oktober 2012 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/660411-11, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 29 juni 2011 van de politierechter in deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 3 maanden niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Een gedeelte van deze voorwaardelijke straf, te weten 1 maand gevangenisstraf, is reeds bij beslissing van de politierechter in deze rechtbank van 30 november 2011 ten uitvoer gelegd.
Bij de stukken bevindt zich een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan de veroordeelde per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het resterend voorwaardelijk strafdeel te gelasten, te weten 2 maanden gevangenisstraf, maar zal echter gelasten dat veroordeelde in plaats van deze gevangenisstraf te ondergaan, een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 50 uren dient te verrichten.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 50 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 29 juni 2011, namelijk 2 maanden gevangenisstraf, een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 50 uren, met bevel dat, voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en R.H. Mulderije, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2013.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Proces-verbaal verhoor getuige [C] van 11 oktober 2012.
iii Proces-verbaal aangifte [A] van 10 oktober 2012.
iv Proces-verbaal verhoor verdachte van 11 oktober 2012.
v Proces-verbaal verhoor getuige [C] van 10 oktober 2012.
??
Parketnummers 13/660849-12 en 13/660411-11 (TUL)
Inzake [verdachte]