ECLI:NL:RBAMS:2013:CA3164

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13-660520-12 en 13-870580-10 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 10 juni 2013 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 13/660520-12 en 13/870580-10. De verdachte is schuldig bevonden aan een poging tot doodslag en mishandeling. De feiten vonden plaats in Hilversum, waar de verdachte op 20 mei 2012 het slachtoffer [A] met kracht tegen het hoofd stompt en vervolgens, terwijl het slachtoffer op de grond lag, meermalen met geschoeide voet op zijn hoofd stampt. Dit leidde tot ernstige verwondingen, waaronder blijvende hersenbeschadiging. Krap twee weken later, op 3 juni 2012, heeft de verdachte zonder aanwijsbare reden een toevallige voorbijganger, [B], mishandeld door hem een kopstoot te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen inzicht in zijn daden heeft willen geven en niet heeft meegewerkt aan een rapport van het Pieter Baan Centrum. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf jaar, welke door de rechtbank werd opgelegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en het gebrek aan verantwoordelijkheid van de verdachte meegewogen in haar beslissing. De benadeelde partij [A] heeft een schadevergoeding van € 21.332,37 toegewezen gekregen, bestaande uit immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/660520-12 en 13/870580-10 (TUL)
Datum uitspraak: 10 juni 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1986],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode] [plaats],
feitelijk verblijvende op het adres [adres 1], [postcode] [plaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie mr. C.J. Cnossen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Th. U. Hiddema, naar voren hebben gebracht. Tevens heeft zij kennis genomen van wat de benadeelde partij [A] en zijn raadsvrouw mr. C.J. Vermaase naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Ten aanzien van feit 1:
Primair:
hij op of omstreeks 20 mei 2012 te Hilversum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] van het leven te beroven, met dat opzet die [A] één of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt (waardoor die [A] ten val is gekomen en/of het bewustzijn heeft verloren) en/of (vervolgens) één of meermalen (met kracht)(met geschoeide voet) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd van die [A] heeft geschopt/getrapt/gestampt (terwijl die [A] op de grond lag);
Subsidiair:
hij op of omstreeks 20 mei 2012 te Hilversum, in elk geval in elk geval in Nederland, aan [A] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten hersenbeschadiging), heeft toegebracht, door voornoemde [A] met dat opzet één of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd te slaan/stompen (waardoor die [A] ten val kwam en/of het bewustzijn verloor) en/of (vervolgens) één of meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd van die [A] te schoppen/trappen/stampen (terwijl die [A] op de grond lag);
Ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 03 juni 2012 te Hilversum, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [B] (met kracht) een kopstoot heeft gegeven op/tegen het hoofd en/of in/op het gezicht, waardoor voornoemde [B] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen die daaraan ten grondslag liggen, zijn opgenomen in de bijlage.
4.1.1 Ten aanzien van feit 1
Op 20 mei 2012 rond drie uur ’s nachts bevindt [A] (hierna: [A]) zich op de Zon en Maanstraat te Hilversum. Hij is daar per taxi door [C] (hierna: [C]) naartoe gebracht. Dan lopen [D] (hierna: [D]) en verdachte langs. Verdachte stompt [A] met kracht met zijn vuist eenmaal in het gezicht. Als [A] daarna op de grond ligt, stampt verdachte meermalen met kracht met zijn geschoeide voet op diens hoofd.
Zaal belt de hulpdiensten. Als zij arriveren, zien zij [A] met een bebloed gezicht. Hij is niet aanspreekbaar en wordt met spoed overgebracht naar het UMC. Hij heeft kneuzingen en bloedingen in de hersens. Na een lange revalidatieperiode blijkt dat hij een blijvende hersenbeschadiging heeft opgelopen.
4.1.2 Ten aanzien van feit 2
[B] (hierna: [B]) loopt op 3 juni 2012 rond 01.30 uur op de Havenstraat ter hoogte van nummer [huisnummer] in Hilversum als drie jongens hem tegemoet lopen. Eén van hen is verdachte. Verdachte zet zijn rode baseball pet af en loopt op [B] toe. Hij geeft [B] een kopstoot en loopt direct daarna weg. [B] voelt meteen een felle pijn in zijn neus. Driekwartier later tintelt zijn neus heel erg.
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde bewezen op grond van de verklaringen van de getuigen [D], [C] en [E] en de opgenomen (telefoon)gesprekken tussen verdachte en anderen.
Feit 2 acht de officier van justitie ook bewezen en wel op grond van de verklaringen van aangever [B] en getuige [F] (hierna: [F]) en het proces-verbaal van bevindingen, p. 225.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
4.4.1 Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat ‘het gewoon uit de hand is gelopen’ en dat hij het slachtoffer slechts met zijn vuist heeft geslagen. Toen hij [A] ‘zag inzakken’, is hij weggerend.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [A] heeft geslagen en dat hij [A] op zijn hoofd heeft gestampt. [D] verklaart over het slaan en [C] bevestigt het slaan en het stampen .Op grond van hun verklaringen en de verklaring van verdachte staat het voor de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die [A] met kracht heeft gestompt en op diens hoofd heeft gestampt.
Deze handelingen zijn te kwalificeren als een poging tot doodslag. Door met kracht te stompen op het hoofd van iemand die op de grond ligt, bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat die persoon dodelijk letsel oploopt. Verdachte heeft door zo te handelen die kans bewust aanvaard.
4.4.2 Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft verklaard dat hij de desbetreffende avond een rode pet op had. Op grond van deze verklaring en de verklaringen van [B] en [F] en de waarnemingen van de verbalisanten, acht de rechtbank bewezen dat verdachte [B] heeft mishandeld door hem een kopstoot te geven.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging verkregen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gedaan heeft begaan. Deze wettelijke bewijsmiddelen zijn in de bijlage opgenomen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebruikt voor het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 primair:
op 20 mei 2012 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] van het leven te beroven, met dat opzet die [A] met kracht met gebalde vuist tegen het hoofd heeft gestompt en vervolgens meermalen met kracht met geschoeide voet op het hoofd van die [A] heeft gestampt terwijl die [A] op de grond lag;
Ten aanzien van feit 2:
op 3 juni 2012 te Hilversum opzettelijk mishandelend [B] met kracht een kopstoot heeft gegeven tegen het hoofd, waardoor voornoemde [B] pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer eenmaal tegen het hoofd te stompen en daarna, terwijl het slachtoffer op de grond lag, meermalen met geschoeide voet op zijn hoofd te stampen. Verdachte heeft met zijn gedragingen een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft als gevolg van het gewelddadige handelen van verdachte verwondingen, waaronder hersenletsel, opgelopen. Hij heeft lange tijd in het ziekenhuis en in een revalidatiecentrum doorgebracht om te herstellen van zijn verwondingen. Uit de vordering van de benadeelde partij en de slachtofferverklaring blijkt dat het handelen van verdachte voor het slachtoffer, zowel lichamelijk als psychisch, langdurig ernstige gevolgen heeft gehad en zal hebben. Door het voorval heeft [A] blijvend hersenletsel opgelopen waardoor hij niet meer in staat is om op hetzelfde niveau te functioneren als voor het voorval.
Krap twee weken na de poging doodslag heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling door een toevallige voorbijganger zonder aanwijsbare reden een kopstoot te geven.
Dergelijke misdrijven veroorzaken in de samenleving gevoelens van onveiligheid. Zeker indien zij, zoals hier het geval is, op de openbare weg worden gepleegd.
Verdachte neemt op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn daden. Hij ontkent het stampen op het hoofd van [A] en het geven van een kopstoot aan [B] twee weken later.
De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte rekening met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 april 2013 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Kennelijk hebben deze eerdere veroordelingen verdachte er niet van weten te weerhouden opnieuw geweldsdelicten te plegen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte geen inzicht in zijn persoon heeft willen verschaffen door niet mee te willen werken aan de totstandkoming van een rapport door het Pieter Baan Centrum en door de reclassering.
Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie. Zij acht een dergelijke straf passend en geboden.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[A], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 21.332,37 (eenen-twintigduizenddriehonderdtweeëndertig euro en zevenendertig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Dit bedrag bestaat uit € 15.000,- aan immateriële schade en € 6.332,37 aan materiële schade (€ 731,91 eigen risico/bijdrage en € 5.600,46 verlies arbeidsvermogen).
De benadeelde partij heeft ook een bedrag van € 3.396,72 gevorderd aan kilometer-vergoeding. Volgens de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. C.J. Vermaase, zijn deze reiskosten deels gemaakt door naasten. Kosten die door anderen worden gemaakt, kunnen niet gelden als rechtstreekse schade die aan de benadeelde partij is toegebracht. Voor dat deel van de vordering is de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [A] voornoemd wordt als extra waar[A] voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
10. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 19 juni 2012 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/870580-10, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 31 augustus 2011 van de politierechter Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 5 oktober 2011 aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De recht-bank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
12. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [A], domicilie kiezende op het adres van zijn raadsvrouw, mr. C.J. Vermaase, Gedempte Oude Gracht 35, 2011 GL Haarlem, toe tot € 21.332,37 (eenen-twintigduizenddriehonderdtweeëndertig euro en zevenendertig cent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [A] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [A], aan de Staat € 21.332,37 (eenentwintigduizenddriehonderdtweeëndertig euro en zevenendertig cent) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 141 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 31 augustus 2010 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf van twee weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. R. Hirzalla en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.C. van Geel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2013.
De jongste rechter is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.