RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/3889 BESLU
AWB 12/3890 BESLU
AWB 12/3891 BESLU
AWB 12/3892 BESLU
AWB 12/3893 BESLU
AWB 12/3894 BESLU
AWB 12/3895 BESLU
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen
[eiseres].,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. P.J. Sandberg,
de Huurcommissie,
verweerder,
gemachtigde mr. C.S. van Damme.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[naam 1],
wonende te [woonplaats].
Bij drie uitspraken van 25 augustus 2011 heeft verweerder beslist over de servicekosten over het jaar 2009 van de woningen aan het [adres] te [woonplaats].
Bij vier uitspraken van 26 maart 2012 heeft verweerder beslist over de servicekosten over het jaar 2010 van de woningen aan het [adres 1] te [woonplaats].
Bij de zeven uitspraken heeft verweerder eiseres, als zijnde de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld tot het betalen van zeven maal € 450,- ter zake van leges (totaal € 3.150,-).
Bij zeven besluiten van 21 mei 2012 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de zeven legesveroordelingen ongegrond verklaard (de bestreden besluiten).
Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift
De rechtbank heeft de zaken op 14 maart 2013 ter zitting gevoegd behandeld.
Eiseres en verweerder zijn verschenen bij hun gemachtigden. Belanghebbende [naam 1], huurder van de woning [adres 2] te [woonplaats], is in persoon verschenen.
1. Feiten, omstandigheden en standpunten van partijen
1.1 Eiseres verhuurt een complex woningen aan het [adres 3] te [woonplaats]. Huurders van de woningen op de huisnummers [nummers] hebben verweerder verzocht een oordeel te geven over de door hen over de jaren 2009 en 2010 betaalde servicekosten. Verweerder heeft op 25 augustus 2011 drie uitspraken gedaan betreffende de servicekosten over 2009 en op 26 maart 2012 vier uitspraken gedaan over de servicekosten over 2010. Eiseres is door verweerder in alle zeven zaken als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van zeven maal € 450,- ter zake van leges.
1.2. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat verweerder niet zeven, maar slechts éénmaal leges in rekening had mogen brengen. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte artikel 7, negende lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Uhw) niet toegepast. Bovendien stelt eiseres dat verweerder haar op grond van artikel 7, tweede lid, van de Uhw had dienen te veroordelen tot betaling van de helft van de leges.
1.3. Bij het aanvullende verweerschrift van 4 september 2012 heeft verweerder aangegeven dat het bestreden besluit betreffende huisnummer [nummer ] moet worden gewijzigd. Volgens verweerder moet er ten aanzien van dat pand over 2010 een matiging van de legeskosten worden toegepast en een bedrag aan leges van € 25,- worden berekend in plaats van € 450,- . Daarmee komt het door eiseres in totaal te betalen bedrag aan leges op
€ 2.725,-
2.1. Op deze zaken is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing, zoals die gold tot en met 31 december 2012. De in beroep bestreden besluiten zijn namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2. Op grond van artikel 4, tweede lid, aanhef en onder g van de Uhw doet verweerder uitspraak ingevolge artikel 7:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over de betalingsverplichting met betrekking tot de servicekosten.
2.3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Uhw is verzoeker voor het door de huurcommissie doen van een uitspraak als bedoeld in artikel 4, tweede of derde lid, een voorschot op de voor hem geldende vergoeding aan de Staat, bedoeld in het tweede lid, verschuldigd of door de partij die niet de verzoeker is, de voor hem geldende vergoeding, bedoeld in dat lid. Het bedrag van dat voorschot en die vergoeding wordt bij algemene
maatregel van bestuur vastgesteld, mede aan de hand van het gegeven of de verzoeker of de partij die niet de verzoeker is een natuurlijke persoon of een rechtspersoon is.
2.4. De in artikel 7, eerste lid, van de Uhw genoemde algemene maatregel van bestuur is het Besluit huurprijzen woonruimte. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit huurprijzen woonruimte wordt het bedrag van de vergoeding vastgesteld op:
a. [bedrag 3] indien de verzoeker dan wel de partij die niet de verzoeker is een natuurlijke persoon is;
b. € 450 indien de verzoeker dan wel de partij die niet de verzoeker is een rechtspersoon is.
2.5. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Uhw geeft verweerder bij het doen van een uitspraak gemotiveerd aan welke partij en tot welk bedrag een vergoeding verschuldigd is. Deze vergoeding is verschuldigd door de partij die naar het oordeel van de huurcommissie geheel of voor het grootste deel, gelet op de strekking van het verzoekschrift, de in het ongelijk gestelde partij is. Indien de huurcommissie van oordeel is dat beide partijen in ongeveer gelijke mate in het ongelijk worden gesteld, kan zij gemotiveerd uitspreken dat elke partij de helft van de voor hem geldende vergoeding aan de Staat verschuldigd is.
2.6. Op grond van artikel 7, negende lid, van de Uhw kan verweerder bij gelijkluidende of nagenoeg gelijkluidende verzoeken ten aanzien van de partij die niet de verzoeker is en een rechtspersoon is, indien deze, naar het oordeel van de huurcommissie, gelet op de strekking van het verzoekschrift, de geheel of voor het grootste deel in het ongelijk gestelde partij is, dan wel in ongeveer gelijke mate als de partij die de verzoeker is in het ongelijk wordt gesteld, afwijken van het eerste lid, eerste volzin, voor zover toepassing gelet op het belang dat die volzin beoogt te beschermen naar haar oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3. Ontvankelijkheid van de bezwaren in de zaken AWB 12/3889, 12/3891 en 12/3895 BESLU
3.1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of de bezwaarschriften van eiseres tegen de uitspraken van verweerder van 25 augustus 2011, waarbij is beslist over de servicekosten over het jaar 2009, tijdig zijn ingediend.
3.2. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Artikel 6:8 van de Awb bepaalt dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.3. De uitspraken, met de daarin vervatte besluiten tot legesbetaling, zijn op 3 november 2011 dan wel op 7 november 2011 verzonden. De termijnen voor het indienen van bezwaarschriften tegen deze besluiten zijn geëindigd op 15 december 2012 respectievelijk 19 december 2012. De bezwaarschriften zijn door verweerder ontvangen op 30 maart 2012, derhalve niet binnen de bezwaartermijn. Redenen voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding zijn gesteld noch gebleken.
3.4. Dit betekent dat verweerder de bezwaren niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Nu
verweerder de bezwaren ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, kunnen de bestreden besluiten in deze zaken niet in stand blijven. De beroepen tegen deze besluiten zijn dan ook gegrond. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en de bezwaren alsnog niet-ontvankelijk
verklaren.
4. Inhoudelijke beoordeling in de zaken AWB 12/3890, 12/3892, 12/3893 en 12/3894 BESLU
4.1. Ten aanzien van de toepassing van artikel 7, negende lid, van de Uhw overweegt de rechtbank dat verweerder op grond van deze bepaling de bevoegdheid heeft om bij gelijkluidende of nagenoeg gelijkluidende verzoeken af te wijken van de in het Besluit huurprijzen woonruimte neergelegde vergoedingen (leges).
4.2. Verweerder volgt bij de uitvoering van deze bevoegdheid een vaste gedragslijn die is omschreven in de notitie “Hardheidsclausule voor verhuurders en collectieve geschilbeslechting voor huurders”. Daarin staat dat verweerder de hardheidsclausule toepast wanneer meerdere huurders meerdere vergelijkbare verzoeken indienen. De verzoeken moeten (nagenoeg) gelijkluidend zijn en tegelijkertijd worden ingediend, de laatste maximaal een week na de eerste. Als de verhuurder-rechtspersoon deze zaken verliest, veroordeelt verweerder hem per kalender- of boekjaar tot betaling van drie keer € 450,- leges en voor elke volgende zaak voor [bedrag 3].
4.3. Eerst bij het aanvullend verweerschrift van 4 september 2012 heeft verweerder aangegeven dat deze gedragslijn moet worden toegepast in de vier zaken die gaan over de vaststelling van de servicekosten over het jaar 2010. Volgens verweerder moet eiseres in deze zaken driemaal worden veroordeeld tot € 450,- aan leges en in de laatste zaak (registratienummer AWB 12/3894 BESLU) tot € 25,-. Reeds om deze reden moet het bestreden besluit in de zaak AWB 12/3894 BESLU worden vernietigd en is het daartegen gerichte beroep gegrond. Ook in dit geval ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de uitspraak van 26 maart 2012 te herroepen voor zover deze uitspraak een beschikking inhoudt dat eiseres € 450,- aan leges dient te betalen en te bepalen dat het bedrag aan leges € 25,- bedraagt.
4.4. Ter zitting is door verweerder toegelicht dat de achtergrond van de gedragslijn is om de procedure kostendekkend te maken. In de regel kost een procedure bij de huurcommissie ongeveer € 1.400,-. In de termen van de gedragslijn (complexmatige zaken, een nagenoeg gelijkluidend rapport ten aanzien van één kalenderjaar) betekent dat een bedrag van drie keer € 450,- en is de procedure daarmee nagenoeg kostendekkend.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde gedragslijn niet kennelijk onredelijk is. Hoewel andere keuzes ten aanzien van gedragslijn ook denkbaar zijn, maakt dat op zich niet de gedragslijn onredelijk. Ter zitting heeft eiseres gewezen op pagina drie van het Kamerstuk 31903, vergaderjaar 2008-2009, nr. 9 Wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, waar wordt overwogen dat bij een onbillijkheid van overwegende aard “wordt gedacht aan de situatie dat in een wooncomplex (nagenoeg) gelijkluidende verzoeken door huurders worden ingediend en die huurders geheel of deels in het gelijk worden gesteld”. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gevolgde gedragslijn niet in strijd is met het bepaalde in deze Kamerstukken.
4.6. Verweerder heeft de gedragslijn consistent toegepast door eiseres in de zaken AWB 12/3890, 12/3892 en 12/3893 BESLU die gaan over de servicekosten over het jaar 2010 te veroordelen tot driemaal € 450,- aan leges. De uitspraken die gaan over de servicekosten over het jaar 2009 heeft verweerder in overeenstemming met zijn gedragslijn hierbij niet in aanmerking genomen, omdat het daarbij niet om gelijkluidende verzoeken gaat (ander kalenderjaar) en de verzoeken ten aanzien van 2009 niet gelijktijdig zijn ingediend met de verzoeken ten aanzien van 2010.
4.7. Ten aanzien van de toepassing van artikel 7, tweede lid, van de Uhw overweegt de rechtbank dat verweerder op grond van deze bepaling beoordelingsvrijheid heeft om te bepalen welke partij geheel of voor het grootste deel de in het ongelijk gestelde partij is of dat beide partijen in ongeveer gelijke mate in het ongelijk worden gesteld. In het laatste geval heeft verweerder een discretionaire bevoegdheid om elke partij te veroordelen tot de helft van de voor hem geldende leges.
4.8. Voor de uitoefening van deze bevoegdheden heeft verweerder “uitvoeringsbeleid legesveroordeling” vastgesteld. Ten aanzien van artikel 7:260 BW luidt het beleid: Wanneer de Huurcommissie wordt verzocht, door huurder of verhuurder, de redelijkheid van de servicekosten te beoordelen, wordt de afrekening van de verhuurder nagerekend. Is de uitkomst lager dan het bedrag dat de verhuurder in rekening bracht dan wordt de verhuurder veroordeeld tot betaling van de leges. Blijkt de uitkomst hetzelfde, of nagenoeg hetzelfde (afrondingsverschillen), of zelfs hoger dan wat verhuurder in rekening heeft gebracht, dan wordt huurder veroordeeld in betaling van de leges.
4.9. De rechtbank is van oordeel dat dit beleid niet kennelijk onredelijk is. Hoewel ook hier andere keuzes denkbaar zijn, is verweerder hiermee binnen de grenzen van een redelijke beleidstoepassing gebleven.
4.10. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet in het ongelijk is gesteld. In de uitspraken van 26 maart 2012 is de berekening van de stookkosten over het jaar 2010 en de verdeling over de huurders die eiseres had gemaakt gevolgd. Slechts omdat het een oude verwarmingsketel met laag rendement betreft heeft verweerder een korting toegepast door middel van middeling met de berekening volgens de Kwalitatieve Woning Registratie (KWR-methode), aldus eiseres.
4.11. Vaststaat dat verweerder in de uitspraken van 26 maart 2012 de servicekosten over het jaar 2010 op een lager bedrag heeft vastgesteld dan verweerder bij de betreffende huurders in rekening had gebracht en dat het daarbij niet slechts om afrondingsverschillen gaat. Verweerder heeft eiseres dan ook conform zijn beleid aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij en haar veroordeeld tot betaling van de leges. Dat de servicekosten, zoals eiseres stelt, volgens de door verweerder gehanteerde KWR-methode moeilijk zijn vast te stellen, acht de rechtbank niet aannemelijk. De discussie over de servicekosten speelt al meerdere jaren. Op zich zijn de gegevens van de betreffende woningen bekend, voor zover het betreft de indeling en aanwezige voorzieningen. Per jaar dienen alleen nog de relevante kengetallen te worden ingevuld, welke getallen digitaal beschikbaar zijn. Eiseres heeft ter zitting, ook desgevraagd, niet duidelijk kunnen maken waarom het voor haar niet mogelijk is om een juiste berekening te (laten) maken van de in rekening te brengen servicekosten.
4.12. Uit het dossier noch ter zitting is gebleken van feiten en omstandigheden als bedoeld
in artikel 4:84 van de Awb.
4.13. Het voorgaande betekent dat de beroepen tegen de bestreden besluiten in de zaken AWB 12/3890, 12/3892, 12/3893 BESLU ongegrond worden verklaard.
4.14. Aangezien de beroepen tegen de bestreden besluiten in de zaken AWB 12/3889, 12/3891, 12/3894 en 12/3895 BESLU gegrond verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, lid 1, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht (in de zaken AWB 12/3889 BESLU en AWB 12/3891 BESLU) van in totaal € 620,- te vergoeden. In de andere zaken heeft de rechtbank geen griffierecht geheven.
4.15. Tot slot ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.311,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift in samenhangende zaken en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1,5 wegens 4 of meer samenhangende zaken).
In de zaken AWB 12/3889, 12/3891 en 12/3895 BESLU
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- verklaart de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
In de zaak AWB 12/3894 BESLU
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de uitspraak van 26 maart 2012 voor zover deze uitspraak een beschikking inhoudt dat eiseres € 450,- aan leges dient te betalen;
- stelt het bedrag aan leges vast op € 25,- ;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
In de zaken AWB 12/3890, 12/3892 en 12/3893 BESLU
- verklaart de beroepen ongegrond.
In de zaken AWB 12/3889, 12/389, 12/3894 en 12/3895 BESLU
- veroordeelt verweerder in de hiervoor omschreven proceskosten, begroot op € 1.311,-, te betalen door verweerder aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 620,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, voorzitter, en de mrs. G.M. Beunk en S.E. Reichert, leden, in aanwezigheid van mr. H. van Hoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2013.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB