3.1.3. Seba c.s.:
I.a. te verklaren voor recht dat artikel 6 van de AB-en,
voor zover het artikel ziet op herziening van de canon, nietig of vernietigbaar is, althans zakenrechtelijke werking mist;
I.b. te verklaren voor recht dat artikel 6 van de AB-en, voor zover het artikel ziet op
herziening van de canon, onvoldoende bepaalbaar is en in strijd met de formele
rechtszekerheid;
I.c. te verklaren voor recht dat artikel 6 van de AB-en, voor zover het artikel ziet op
herziening van de canon, vernietigbaar is wegens schending van het gelijkheidsbeginsel;
I.d. te verklaren voor recht dat de deskundigenberichten die zijn opgesteld conform de
richtlijn van de MvA, althans zoals op de wijze die nu gebruikelijk is, nietig of vernietigbaar
zijn;
II.a. te verklaren voor recht dat artikel 5 van de AB1915 en artikel 6 van de AB1934 en de
AB1937, voor zover zij zien op wijziging van de algemene bepalingen, onredelijk
bezwarend zijn en daarmee nietig of vernietigbaar;
II.b. te verklaren voor recht dat artikel 5 van de AB1915 en artikel 6 van de AB1934 en de
AB1937 niet toelaten dat de Gemeente geheel nieuwe algemene bepalingen van toepassing
verklaart;
II.c. te verklaren voor recht dat artikel 25 van de AB1934 en artikel 26 van de AB1937
slechts wijziging van de algemene bepalingen toelaat in overeenstemming tussen partijen;
II.d. te verklaren voor recht dat artikel 5 van de AB1915 en artikel 6 van de AB1934 en de
AB1937 geen eenzijdige wijziging van kernbedingen toelaat; waarbij als kernbedingen te
beschouwen zijn de artikelen 4, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 15, 16, 17, 20, 22, 24, 26, 28 en 33
van de AB1994 en de artikelen 5, 7, 8, 9, 11, 12, 15, 16, 19, 22, 23, 25, 26, 29 en 34 van de
AB2000, althans één of enkele daarvan;
II.e. artikelen 25 en 29 van de AB1915, artikelen 26 en 30 van de AB1934, artikelen 27 en
31 van de AB1937, artikelen 20, 26, 28 en 33 van de AB1994 en artikelen 19, 26, 29 en 34
van de AB2000, althans één of enkele daarvan, te vernietigen;
III. te verklaren voor recht dat de erfpachters op grond van artikel 7 van de AB1915 noch de
AB1934 noch de AB1937 verplicht zijn mee te werken aan het opnemen in de
herzieningsakte van iets anders dan de herziene canon en de gewijzigde algemene
bepalingen;
IV. te verklaren voor recht dat:
primair: de redelijkheid en billijkheid eist dat de toeslag van 7% van de jaarlijks betaalde canon vanaf eerste uitgifte tot datum herziening, naar heden contant gemaakt, althans berekend op een wijze door deze rechtbank in goede justitie bepaald, aan de erfpachters wordt terugbetaald;
subsidiair: de Gemeente door ontvangst van een toeslag van 7% van de jaarlijkse canon ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van de erfpachters;
V. te verklaren voor recht dat de Gemeente jegens de erfpachters onrechtmatig handelt, door
hen te houden aan de door de deskundigen vastgestelde canon terwijl zij hen niet tijdig en
voldoende heeft geïnformeerd over de wijziging van de canonberekeningsgrondslag, en dat
de Gemeente gehouden is de als gevolg van deze onrechtmatige daad ontstane schade te
vergoeden;
VI. veroordeling van de Gemeente tot betaling van buitengerechtelijke kosten van
€ 6.422,00 voor Seba c.s. gezamenlijk, dan wel per eiser een evenredig gedeelte daarvan, alsmede veroordeling van de Gemeente in de proceskosten, waaronder de nakosten.