vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM KORT GEDING
Zaaknummer: 14417746 KK EXPL 13-393
Vonnis van 22 april 2013
F. no 923
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
[Eiser]
wonende te [plaats] (Spanje)
eiser
nader te noemen [eiser]
gemachtigde: mr. E.W. Kingma
de besloten vennootschap NOVACOM EUROPE B.V.
gevestigd te Amsterdam
nader te noemen: Novacom
gedaagde
gemachtigde: mr. J. Bruins
Bij dagvaarding van 21 maart 2013 heeft [eiser] een voorziening gevorderd.
Ter terechtzitting van 8 april 2013 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter zitting zijn verschenen: [eiser] en zijn gemachtigde, en namens Novacom: haar gemachtigde en mr. T. Quint. Beide partijen hebben voorafgaande aan de zitting producties overgelegd. [eiser] en de gemachtigden hebben het woord gevoerd, de laatsten mede aan de hand van een pleitnota, die zij hebben overgelegd. Vonnis is bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1.[eiser] is op 14 juni 1991 in dienst getreden van de rechtsvoorganger van Novacom. Sinds 1 mei 2010 vervulde hij de functie van Managing Director. Zijn laatste salaris bedroeg € 16.689,90 bruto exclusief vakantietoeslag. [eiser] bezit de Belgische nationaliteit, is woonachtig in Spanje en verrichtte zijn werkzaamheden gedurende 3 á 4 dagen per week in Amsterdam.
2.In 1992 heeft Novacom [eiser] laten weten dat zijn functie wegens bedrijfsorganisatorische redenen zou vervallen per 1 januari 2013. Novacom heeft [eiser] een voorstel gedaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, welk voorstel hij niet heeft aanvaard.
3.Op 29 augustus 2012 heeft Novacom via haar advocaat aan het UWV WERKbedrijf (hierna: het UWV) toestemming gevaagd om de arbeidsverhouding met [eiser] op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen en wegens een verstoorde arbeidsrelatie. [eiser] heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd. [eiser] heeft onder meer aangevoerd dat het UWV niet bevoegd was om een oordeel te geven over de rechtsverhouding tussen [eiser] en Novacom, gelet op het bepaalde in artikel 20 van de EEX Verordening 44/2001 (EEX-Vo). De Raad van bestuur van het UWV heeft aanvankelijk op 22 november 2012 en vervolgens na correctie op 26 november 2012 Novacom toestemming verleend de arbeidsverhouding op te zeggen, welke toestemming is verleend “voor zover rechtens vereist, voor zover het BBA van toepassing is.” Daarbij is overwogen dat, nu werknemer en Novacom twijfelen c.q. betwisten dat het BBA van toepassing is en ook bij UWZ zelf die twijfel bestaat, het aan de bevoegde rechter is daarover een bindende uitspraak te doen omdat het UWV zich volgens haar beleidsregels in een dergelijk geval van een oordeel over die toepasselijkheid dient te onthouden.
4.Bij brief van 27 november 2012 aan [eiser] heeft de gemachtigde van Novacom de arbeidsovereenkomst opgezegd op beide hierboven genoemde gronden tegen 28 februari 2013.
5.Bij aangetekende brief van 27 februari 2013 aan Novacom heeft de gemachtigde van [eiser] onder meer de vernietigbaarheid van de opzegging ex artikel 9 BBA ingeroepen, namens [eiser] de overeengekomen arbeid aangeboden en aanspraak gemaakt op doorbetaling van diens salaris na 28 februari 2013.
6.[eiser] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, Novacom te veroordelen tot nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst met hem en in dat kader maandelijks een bedrag van € 16.689,90 bruto aan [eiser] over te maken, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente en met veroordeling van Novacom in de proceskosten.
7.[eiser] stelt daartoe, samengevat, het volgende. De procedure ex artikel 6 BBA is een burgerlijke of handelszaak, waarop de EEX-Vo van toepassing is (artikel 1 van de EEX-Vo). Artikel 20 EEX-Vo bepaalt dat een vordering van de werkgever slechts kan worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft, in dit geval: Spanje. Het UWV is daarom niet bevoegd van het verzoek van Novacom kennis te nemen. Dit had moeten worden gebracht voor een Spaanse rechter, die - omdat Nederlands (arbeids)recht van toepassing is - op basis van het Ontslagbesluit het verzoek had moeten toetsen en beoordelen of er reden was om de gevraagde toestemming te verlenen. Het besluit van het UWV is daarom door een onbevoegde rechter genomen en moet als nietig worden beschouwd, althans [eiser] heeft met succes de vernietigbaarheid daarvan ingeroepen. Het dienstverband is niet rechtsgeldig beëindigd en [eiser] heeft daarom aanspraak op doorbetaling van loon, zo stelt hij. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiser] desgevraagd meegedeeld de vordering niet (langer) te baseren op de nietigheid van de opzegging wegens strijd met het opzegverbod wegens overgang van onderneming.
8.Novacom heeft verweer gevoerd. Kort samengevat stelt zij dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, dat het BBA niet van toepassing is gelet op het internationale karakter van de arbeidsverhouding, dat de EEX-Vo niet van toepassing is op de BBA-procedure, dat eventuele onbevoegdheid van het UWV niet tot vernietiging van de opzegging kan leiden en dat [eiser] geen recht heeft op loon omdat hij zich niet beschikbaar heeft gehouden voor arbeid.
9.De kantonrechter acht het spoedeisend belang van [eiser] gegeven, nu zijn stelling dat hij geen inkomsten, of geen inkomsten van betekenis heeft uit zijn werkzaamheden als zelfstandig consultant of uit andere bron door Novacom niet of onvoldoende is weersproken.
10.Of überhaupt het toestemmingsvereiste en de criteria daarvoor zoals neergelegd in het BBA en daaraan gekoppelde regelgeving van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen partijen kan thans in het midden blijven. Veronderstellenderwijs aannemende dat dat het geval is (ook Novacom is daarvan kennelijk uitgegaan door onvoorwaardelijk een ontslagvergunning aan te vragen, voorts zijn partijen het er wel over eens dat Nederlands recht van toepassing is nu zij in de arbeidsovereenkomst daarover een uitdrukkelijke rechtskeuze hebben gemaakt), acht de kantonrechter het voorshands niet zó aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat het UWV onbevoegd was de ontslagvergunning te verlenen dat daarop thans kan worden vooruitgelopen, nog daargelaten of die onbevoegdheid tot de conclusie moet leiden dat in strijd met artikel 6 BBA (en dus vernietigbaar ex artikel 9 BBA) is opgezegd. Veeleer zijn er gronden om aan te nemen dat het UWV wel degelijk bevoegd was. Artikel 1 lid 1 van de EEX-Vo bepaalt dat de verordening van toepassing is in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht. Zij heeft met name geen betrekking op fiscale zaken, douane zaken of administratiefrechtelijke zaken. In de literatuur en jurisprudentie wordt aangenomen dat artikel 20 slaat op door de werkgever gestarte procedures, zowel dagvaardingsprocedures als verzoeken ex artikel 6:685 BW en wordt het standpunt gehuldigd dat de EEX-Vo niet op de BBA-procedure van toepassing is, zo heeft Novacom met vermelding van voorbeelden en vindplaatsen terecht opgemerkt.
11.In de onderhavige zaak heeft het UWV zich niet expliciet uitgelaten over haar eigen positie en bevoegdheid en in het midden gelaten of het BBA van toepassing is. In een eerdere zaak heeft de rechtsvoorganger van het UWV (het CWI) in een vergelijkbaar geval, waarin de werknemer eveneens niet in Nederland woonachtig was, zich wel uitdrukkelijk uitgesproken over zijn bevoegdheid en geoordeeld dat een verzoek om een ontslagvergunning een aanvraag is in de zin van artikel 4:1 AWB, gericht aan een bevoegd bestuursorgaan (beslissing van 29-12-2006, LJN BA5200). Anders dan door [eiser] betoogd is, dient aan dat oordeel wel degelijk gewicht te worden toegekend. Immers, hij bepleit zelf dat het oordelend orgaan een gerecht is in de zin van artikel 20 EEX-Vo en het oordeel daarvan dient bij gebreke van andersluidende jurisprudentie, zeker in het kader van een kort geding, zwaar te wegen. Van een aperte juridische misslag, waardoor van dat oordeel zou moeten worden afgeweken, is volgens de kantonrechter geen sprake. In de betreffende beslissing wordt terecht gewezen op het wezenlijke verschil in karakter van een ontslagprocedure bij de (kanton)rechter en de procedure bij de UWV en het verschil in de aard en effect van de door de respectieve instanties gegeven beslissingen. Hoewel er zeker overeenstemmende aspecten zijn – de afweging van de belangen van werkgever en werknemer zal in procedures ex artikel 6:685 of artikel 6:681 BW en procedures ex 6 BBA soms dezelfde zijn - zijn er ook wezenlijk verschillen. In het eerste geval wordt door de rechter op vordering of verzoek van de ene partij de arbeidsovereenkomst beëindigd of ontbonden (en dus rechtstreeks ingegrepen in hun rechtsbetrekking) en in het andere geval wordt door een “gerecht” een ontheffing van een administratiefrechtelijk verbod gegeven, waarvan één partij (de werkgever) gebruik kan, maar niet behoeft te maken, zodat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan partijen zelf wordt overgelaten. Het feit dat bij een verzoek ex artikel 6 BBA de directe belangen van een derde, de werknemer, in hoge mate zijn betrokken, maakt nog niet dat daarmee van een civielrechtelijke procedure sprake is. Dat is immers in tal van administratief/bestuursrechtelijke zaken het geval, waarbij het administratief orgaan of de bestuursrechter met die belangen, afhankelijk van de aard en het gewicht daarvan, zo nodig rekening kan houden.
12.Uit het voorgaande volgt dat de vordering niet zal worden toegewezen. [eiser] zal als in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen.
-wijst af de vordering van [eiser];
-veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op heden bepaald op € 400,- aan salaris gemachtigde;
-verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. R.C. Schlingemann, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.