ECLI:NL:RBAMS:2013:CA1758

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/997003-11 (A), 13/997011-11 (B) en 13/997011-12 (C) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak met ernstige misdrijven waaronder poging tot moord, brandstichting en oplichting

In deze meervoudige strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 mei 2013 uitspraak gedaan in een complexe zaak waarin de verdachte, samen met mededaders, betrokken was bij een reeks ernstige misdrijven. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot moord op [persoon 1], waarbij een vuurwapen werd gebruikt, en het voorbereiden van deze moord. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het medeplegen van brandstichting in een loods in Zaandam en in een expositiehal in Maastricht, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook schuldig was aan oplichting, waarbij hij [persoon 3] en andere rechtspersonen heeft bewogen tot de afgifte van aanzienlijke geldbedragen door middel van listige kunstgrepen en valse voorwendselen. De verdachte werd verder beschuldigd van gewoontewitwassen van de ontvangen bedragen, die afkomstig waren van de gepleegde misdrijven. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij deze misdrijven bewezen, mede op basis van verklaringen van getuigen en medeverdachten, alsook op basis van technische onderzoeksresultaten. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie zwaar liet meewegen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een spil was in een netwerk van ernstige criminaliteit, waarbij hij anderen manipuleerde en misbruik maakte van hun afhankelijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/997003-11 (A), 13/997011-11 (B) en 13/997011-12 (C) (Promis)
Datum uitspraak: 3 mei 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1958],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1], [postcode plaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring "[locatie]" te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11, 12, 15, 18, 20, 22, 25 en 27 februari 2013 en 1, 6, 11, 13, 15, 22, 27 en 29 maart 2013 en 12 en 22 april 2013.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, reeds gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. J. Plooij en J.J. Beliën en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.M. Moszkowics naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijzigingen ter terechtzittingen van 11 februari 2013 en 13 maart 2013 - ten laste gelegd dat
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2010 tot en met 21 juli 2010 te Gouda en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, na kalm beraad en rustig overleg, het volgende heeft gedaan:
verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s):
- heeft/hebben een plan opgevat en/of besproken en/of een besluit genomen en/of ingestemd met een plan/besluit om [persoon 1] om het leven te brengen, en/of
- is/zijn naar die [persoon 1] toe gegaan en/of
- heeft/hebben tegen die [persoon 1] (in het Engels en/of in het Nederlands) gezegd dat hij een bericht van mr. en/of [persoon 2] had, en/of
- heeft/hebben (vanaf korte afstand) een vuurwapen op die [persoon 1] gericht en/of
- heeft/hebben (vervolgens) de trekker van dat vuurwapen overgehaald, althans getracht de trekker van dat vuurwapen over te halen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
hij zich op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2010 tot en met 21 juli 2010 te Gouda en/of te Nijkerk en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft schuldig gemaakt aan voorbereiding van het misdrijf van moord (te plegen op [persoon 1]), hebbende verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) toen en daar opzettelijk een vuurwapen en/of munitie en/of een telefoon en/of een (vlucht)auto, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden gehad;
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2010 tot en met 21 juli 2010 te Gouda en/of te Nijkerk en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een (vuur)wapen van categorie III, te weten een pistool, met opschrift Walther, type PP, kaliber 7.65 mm, en/of (bijbehorende) munitie, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde
hij op of omstreeks 13 juni 2010 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk een handgranaat, althans een voorwerp bestemd voor het treffen van personen en/of zaken door middel van een ontploffing, van de pin ontdaan en vervolgens die handgranaat, althans dat voorwerp, bij een (bedrijfs)pand (perceel [perceel 1]) door een raam naar binnen gegooid, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat (bedrijfs)pand en/of zich in dat (bedrijfs)pand bevindende meubels en/of een zich in dat (bedrijfs)pand bevindende (houten) vloer en/of radiator en/of andere zich in dat (bedrijfs)pand bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Ten aanzien van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2010 tot en met 13 juni 2010 te Amsterdam en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een handgranaat, althans een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Ten aanzien van het in zaak A onder 6 ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 1 april 2011, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, te Amsterdam en/of Hattem en/of Nijkerk en/of Amstelveen en/of Utrecht, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander (en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon 3] en/of [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, te weten;
- € 250.000,-- op of omstreeks 25 maart 2010 en/of
- € 50.000,-- op of omstreeks 25 maart 2010 en/of
- € 50.000,-- op of omstreeks 28 april 2010 en/of
- € 7.500,-- op of omstreeks 10 mei 2010 en/of
- € 50.000,-- op of omstreeks 18 juni 2010 en/of
- € 23.000,-- op of omstreeks 13 september 2010 en/of
- € 5.195,-- op of omstreeks 12 november 2010 en/of
- € 5.195,-- op of omstreeks 16 februari 2011 en/of
- € 70.000,-- op of omstreeks 24 februari 2011 en/of
- € 4.000,-- op of omstreeks 7 maart 2011,
hebbende verdachte en/of (één of meer van) zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijke weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid op verschillende tijdstippen (onder meer):
- tegen [persoon 3] gezegd en/of doen/laten zeggen dat hij/zij een koper had(den) voor het softwareprogramma VTGM en/of aan die [persoon 3] contracten met een firma in Sofia, Bulgarije, getoond en/of
- tegen [persoon 3] gezegd en/of doen/laten zeggen dat hij/zij in contact stond(en) met een leverancier voor buitenboordmotoren en/of
- (meermalen) tegen [persoon 3] gezegd en/of doen/laten zeggen dat hij/zij in contact stond(en) met afnemers voor grote hoeveelheden goud en/of
- (meermalen) tegen [persoon 3] gezegd en/of doen/laten zeggen dat hij/zij in contact stonden met leveranciers van grote hoeveelheden goud uit Iran en/of Zuid-Korea en/of de Filippijnen en/of
- (meermalen) tegen [persoon 3] gezegd en/of doen/laten zeggen dat ene [persoon 4] goud en/of andere goederen wilde afnemen en/of
- tegen die [persoon 3] gezegd en/of doen/laten zeggen dat een betaling aan Israël aan de grens was tegengehouden en dat daarom de Israëlische afnemers van goud boos waren op [persoon 3] en/of
- [persoon 5] zich telefonisch in strijd met de waarheid voor laten doen als deze "[persoon 4]" en/of
- (meermalen) tegen [persoon 3] gezegd en/of doen/laten zeggen dat hij/zij een grote partij textiel (spijkerbroeken) aangeschaft had(den) en/of
- aan [persoon 3] en/of [rechtspersoon 2] een valse of vervalste factuur van [persoon 6] ter hoogte van € 477.000,-- betreffende spijkerbroeken, shirts, jassen en werkkleding toegezonden en/of overgelegd en/of
- aan [persoon 3] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 1] een valse of vervalste vrachtbrief op naam van vervoerder "[rechtspersoon 4]" toegezonden en/of overgelegd en/of
- aan [persoon 3] een koffertje getoond waarin een stapel briefjes met als bovenste een biljet van € 500 opgeborgen was,
ten gevolge waarvan [persoon 3] en/of [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3] (telkens) werd(en) bewogen tot voornoemde afgifte;
Ten aanzien van het in zaak A onder 7 ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 1 april 2011 te Amsterdam en/of Hattem en/of Nijkerk en/of Amstelveen en/of Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a) een geschrift valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, te weten:
een factuur, gedateerd 30 maart 2010, van [persoon 6] voor [rechtspersoon 2], in verband met een partij textiel ter hoogte van € 477.000, door deze valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid - op te maken terwijl er geen textiel was aangeschaft/geleverd,
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, en/of
b) eerdergenoemde vals en/of vervalst geschrift voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het in zaak A onder 8 ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2010 tot en met 1 april 2011, te Amsterdam en/of Hattem en/of Nijkerk en/of Amstelveen en/of Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een geldbedrag van:
- € 200.000 en/of
- € 130.000 en/of
- € 50.000 en/of
- € 7.500 en/of
- € 50.000 en/of
- € 23.000 en/of
- € 5.195 en/of
- € 5.195 en/of
- € 70.000 en/of
- € 4.000
en/of
- € 45.000 en/of
- € 55.925
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt,
terwijl hij wist dat deze geldbedragen - middellijk of onmiddellijk - uit misdrijf, te weten oplichting en/of verduistering en/of afpersing en/of afdreiging, in elk geval uit enig misdrijf, afkomstig waren;
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2010 tot en met 1 april 2011 te Amsterdam en/of Hattem en/of Nijkerk en/of Amstelveen en/of Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geldbedrag van
- € 200.000 en/of
- € 130.000 en/of
- € 50.000 en/of
- € 7.500 en/of
- € 50.000 en/of
- € 23.000 en/of
- € 5.195 en/of
- € 5.195 en/of
- € 70.000 en/of
- € 4.000
en/of
- € 45.000 en/of
- € 55.925,
heeft verworven en/of overgedragen en/of omgezet en/of voorhanden gehad en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze geldbedrag(en) - middellijk of onmiddellijk - uit misdrijf, te weten oplichting en/of verduistering en/of afpersing en/of afdreiging, in elk geval uit enig misdrijf afkomstig was/waren;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde
(ZD01)
[persoon 5] op of omstreeks 15 december 2004 te Zaandam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een loods/ pand, gelegen aan de [perceel 2], immers heeft eerdergenoemde [persoon 5] en/of diens mededader(s) opzettelijk, via één of meer pijpdoorvoer(en) en/of ontluchtingsgat(en) een hoeveelheid benzine, althans een brandbare vloeistof, in die loods/dat pand gegoten en/of in die loods/dat pand benzine, althans een brandbare vloeistof, gesprenkeld, en/of (vervolgens) die benzine, althans die brandbare vloeistof, aangestoken, althans (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen) in die loods/dat pand, ten gevolge waarvan in die loods/dat pand brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de/het eerdergenoemde loods/pand en/of een in dat pand aanwezige handelsvoorraad en/of goederen, en/of een of meer pand(en) in de directe nabijheid van die loods/dat pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
welk feit hij, verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 15 december 2004 te Cuijk en/of Zaandam en/of/althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te weten door met zijn mededader(s), althans alleen
-aan die [persoon 5] te vragen of hij een brandje wilde maken en/of
-die [persoon 5] een geldbedrag toe te zeggen voor die brandstichting en/of
-het in brand te steken pand aan die [persoon 5] te tonen en/of
-het tijdstip van de brand aan die [persoon 5] mede te delen en/of
-tegen die [persoon 5] te zeggen dat het moest gebeuren en dat [persoon 5] zijn mond moest houden anders zou de rol plastic al klaar liggen en/of
-aan die [persoon 5] een mes te tonen en/of
-tegen die [persoon 5] te zeggen dat verdachte iemand had vermoord en/of een film te tonen betreffende een door verdachte gepleegde moord en/of
-ervoor te zorgen dat er een grote hoeveelheid brandbaar materiaal in het in brand te steken pand aanwezig was;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 15 december 2004 te Zaandam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een loods/pand, gelegen aan de [perceel 2], immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk, via één of meer pijpdoorvoer(en) en/of ontluchtingsgat(en) een hoeveelheid benzine, althans een brandbare vloeistof, in die loods/dat pand gegoten en/of in die loods/dat pand benzine, althans een brandbare vloeistof, gesprenkeld, en/of (vervolgens) die benzine, althans die brandbare vloeistof, aangestoken, althans (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen) in die loods/dat pand, ten gevolge waarvan in die loods/dat pand brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die loods/dat pand en/of een in die loods/dat pand aanwezige handelsvoorraad en/of goederen, en/of een of meer pand(en) in de directe nabijheid van die loods/dat pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 december 2004 tot en met 30 april 2005 te Zaandam en/of Amstelveen en/of Rijswijk, en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, verzekeringsmaatschappij [verzekeringsmaatschappij 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 148.750 euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- bij eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij een melding gedaan ter zake van brandschade aan perceel [perceel 2] te Zaandam en/of de in dit perceel aanwezige goederen en/of
- een of meer facturen, althans schriftelijke bescheiden, met betrekking tot eerdergenoemde brandschade ter beschikking gesteld aan die verzekeringsmaatschappij, en/of
- daarbij opzettelijk verzwegen dat die brandschade het gevolg was van een (mede) door hem/hen, verdachte en/of zijn mededaders, veroorzaakte brandstichting,
waardoor die verzekeringsmaatschappij werd bewogen tot eerdergenoemde afgifte;
en/of
hij op of omstreeks 15 december 2004 te Zaandam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar [verzekeringsmaatschappij 1], wederrechtelijk te bevoordelen brand heeft gesticht in een loods/pand, gelegen aan de [perceel 2] en de in dit pand aanwezige inventaris en/of goederenvoorraad, immers heeft hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
via één of meer pijpdoorvoer(en) en/of ontluchtingsgat(en) een hoeveelheid benzine, althans een brandbare vloeistof, in die loods/dat pand gegoten en/of in die loods/dat pand benzine, althans een brandbare vloeistof, gesprenkeld, en/of (vervolgens) die benzine, althans die brandbare vloeistof, aangestoken, althans (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen) in die loods/dat pand, ten gevolge waarvan in die loods/dat pand en aan de in die loods/dat pand aanwezige inventaris en/of goederenvoorraad brand is ontstaan, welk(e) inventaris en/of goederenvoorraad was/waren verzekerd bij eerdergenoemde verzekeraar;
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde
(ZD02)
[persoon 5] in of omstreeks de periode van 12 tot en met 13 januari 2007 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in (een ruimte van) een expositiehal/pand, gelegen aan het Forum 100 (MECC-gebouw), immers heeft eerdergenoemde [persoon 5] en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk in (die ruimte van) die hal/dat pand een tas met één of meer brandbare stof (fen) gebracht en/of neer gezet en/of (die) in die hal/dat pand gebrachte en/of aanwezige brandbare
stof(fen) (al dan niet op afstand) tot ontbranding gebracht, ten gevolge waarvan in die hal/dat pand brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die hal/dat pand en/of zich daarin bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
welk feit hij, verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2006 tot en met 12 januari 2007 te Cuijk en/of Amstelveen en/of Maastricht en/of/althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te weten door met zijn mededader(s), althans alleen
-die [persoon 5] (een) geldbedrag (en) te geven en/of toe te zeggen en/of
-tegen die [persoon 5] te zeggen dat hij zich beschikbaar moest houden en/of tegen die [persoon 5] te zeggen dat hij een ontploffing of brand moest veroorzaken in het MECC-gebouw en/of
-aan die [persoon 5] een tas/doos met (een) brandbare stof(fen) en/of een ontstekingsmechanisme te (doen en/of laten) geven en/of
-die [persoon 5] naar het MECC-gebouw te (doen en/of laten) vervoeren en/of
-die [persoon 5] bij het MECC gebouw naar binnen te (doen en/of laten) loodsen en/of
-die [persoon 5] te (doen en/of laten) tonen waar de tas/doos met (een) brandbare stof(fen) en/of een ontstekingsmechanisme moest(en) worden geplaatst;
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 12 tot en met 13 januari 2007 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in (een ruimte van) een expositiehal/pand, gelegen aan het Forum 100 (MECC-gebouw), immers heeft verdachte opzettelijk in (die ruimte van) die hal/dat pand een tas met één of meer brandbare stof(fen) gebracht en/of neer gezet, en/of heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk (die) in die hal/dat pand gebrachte en/of aanwezige brandbare stof(fen) (al dan niet op afstand) tot ontbranding gebracht, ten gevolge waarvan in die hal/dat pand brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die hal/dat pand en/of zich daarin bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Ten aanzien van het in zaak B onder 4 ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2007 tot en met 31 mei 2007 te Maastricht en/of Amsterdam en/of Amstelveen, en/of/althans (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, verzekeringsmaatschappij [verzekeringsmaatschappij 2] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en), hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
in of omstreeks de periode van 12 januari 2007 tot en met 30 maart 2007
- bij die verzekeringsmaatschappij een melding gedaan ter zake van brandschade aan goederen in (een ruimte van) een expositiehal/pand, gelegen aan het Forum 100 (MECC-gebouw) en/of
- een of meer facturen, althans schriftelijke bescheiden, met betrekking tot eerdergenoemde brandschade ter beschikking gesteld aan die verzekeringsmaatschappij, en/of
- daarbij opzettelijk verzwegen dat die brandschade het gevolg was van een (mede) door hem/hen, verdachte en/of zijn mededaders, veroorzaakte brandstichting,
waardoor eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij werd bewogen tot de afgifte van een bedrag van (ongeveer) 68.739,44 euro, in elk geval van enig geldbedrag,
en/of (vervolgens)
in of omstreeks de periode van 1 april 2007 tot en met 31 mei 2007
- ten aanzien van de brandschade bij die verzekeringsmaatschappij een melding gedaan dat een of meer tijdens de brand beschadigde glazen sculptu(u)r(en) reeds voorafgaande aan die brand was/waren verkocht en/of besteld tegen een hogere waarde dan de waarde welke eerder was vastgesteld en/of
- een of meer valselijk opgemaakte orderformulier(en) betreffende de verkoop/bestelling van een of meer (van die) glazen sculptu(u)r(en) ter beschikking gesteld aan die verzekeringsmaatschappij en/of
- (een) medewerker(s) van die verzekeringsmaatschappij medegedeeld dat eerdergenoemde sculptu(u)r(en) was/waren verkocht en/of besteld en als gevolg van eerdergenoemde brand verloren was/waren gegaan, althans niet konden worden geleverd,
waardoor eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij werd bewogen tot de afgifte van een bedrag van (ongeveer) 42.000 euro, in elk geval van enig geldbedrag,
en/of
hij in of omstreeks de periode van 12 tot en met 13 januari 2007 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar [verzekeringsmaatschappij 2], wederrechtelijk te bevoordelen brand heeft gesticht in (een ruimte van) een expositiehal/pand, gelegen aan Forum 100 (MECC-gebouw), en de in dit perceel aanwezige inventaris en/of goederenvoorraad,
immers heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) in (die ruimte van) die hal/dat pand een tas met één of meer brandbare stof(fen) gebracht en/of neer gezet, en/of (die) in die hal/dat pand gebrachte en/of aanwezige brandbare stof(fen) (al dan niet op afstand) tot ontbranding gebracht, ten gevolge waarvan in die hal/dat pand en aan de in die hal/dat pand aanwezige inventaris en/of goederenvoorraad brand is ontstaan,
welk(e) inventaris en/of goederenvoorraad (gedeeltelijk) was/waren verzekerd bij eerdergenoemde verzekeraar;
Ten aanzien van het in zaak B onder 5 ten laste gelegdei
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 mei 2007 te Maastricht en/of Amstelveen en/of Gorssel en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) orderformulier(en) van het bedrijf [rechtspersoon 5], betreffende de (ver)koop en/of bestelling van een of meer (glazen) sculptu(u)r(en), te weten een orderformulier, gedateerd 9 december 2006, ten name van [persoon 7], en/of een orderformulier, ongedateerd, ten name van [persoon 8], en/of een orderformulier, gedateerd 8/9 december 2006, ten name van [persoon 9], en/of een orderformulier, gedateerd 12 januari 2006, ten name van [persoon 10], - zijnde/althans (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) op dat/die orderformulier(en) vermeld of doen vermelden dat het daarop vermelde schulptuur was verkocht en/of besteld, terwijl de telkens in dat orderformulier vermelde glassculptu(u)r(en) in werkelijkheid niet aan/door de tenaamgestelde van dat formulier was/waren verkocht en/of besteld tegen de in dat formulier vermelde prijs, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken en/of
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van eerdergenoemd(e) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) dat/die geschrift(en) doen toekomen aan verzekeringsmaatschappij [verzekeringsmaatschappij 2] in het kader van een verzekeringsclaim, en/of eerdergenoemde vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en) afgeleverd en/of voorhanden gehad;
Ten aanzien van het in zaak B onder 6 ten laste gelegde
(ZD05)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2010 tot en met 1 november 2010 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Utrecht en/of Hattem en/of Nijkerk en/of althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander (en) wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld en/of door bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaarmaking van een geheim, [persoon 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en), te weten een geldbedrag van 45.000 euro, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan eerdergenoemde [persoon 3] en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld en/of welke bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaarmaking van een geheim hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
-die [persoon 3] (onder valse voorwendselen) heeft uitgenodigd voor een gesprek in een kantoor en/of
-die [persoon 3] in dit kantoor heeft geconfronteerd met zichzelf, verdachte, en (één of meer van) zijn mededader(s) en/of aldus voor die [persoon 3] een dreigende en/of intimiderende situatie heeft opgeroepen en/of
-aan die [persoon 3] een of meer cd's heeft getoond en/of daarbij heeft gezegd dat deze cd's opnamen bevatten van een gesprek inhoudende de planning en/of uitvoering van een moord, bij welk gesprek die [persoon 3] als (één van de) gespreksdeelnemer(s) aanwezig was en/of
-tegen die [persoon 3] heeft gezegd dat hij 45.000 euro moest betalen en dat als die [persoon 3] deze 45.000 euro niet zou betalen er dan voor gezorgd zou worden dat hem iets zou overkomen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
-die [persoon 3] vervolgens heeft bezocht in of bij zijn woning, waarna die [persoon 3] tot betaling is overgegaan;
Ten aanzien van het in zaak B onder 7 ten laste gelegde
(ZD05)
hij op of omstreeks 4 februari 2011 te Amstelveen en/of Voorschoten en/of althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaarmaking van een geheim [persoon 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 55.925 euro, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan eerdergenoemde [persoon 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), immers heeft hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
-tegen die [persoon 2] gezegd dat hij opnames inzake een gesprek inhoudende de planning en/of uitvoering van een moord, bij welk gesprek die [persoon 2] (één van de) gespreksdeelnemer(s) was, bekend zou maken aan zijn partner, althans de inhoud van deze opnames bekend zou maken aan een of meer andere perso(o)n(en) en/of tegen die [persoon 2] gezegd dat hij 55.925 euro moest betalen, althans woorden van gelijke strekking;
Ten aanzien van het in zaak B onder 8 ten laste gelegde
(ZD06)
hij op of omstreeks 07 juli 2011 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Smith & Wesson, serienummer [serienummer]), en/of munitie van categorie III, te weten 199 patronen (kaliber .38 special), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Ten aanzien van het in zaak B onder 9 ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 juni 2011 tot en met 7 juli 2011 te Amstelveen en/of Heerhugowaard en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) overzicht(en) van gewerkte uren en/of werkzaamheden, te weten: één of meer urenbriefje(s), betreffende de periode van 9 t/m 10 juni 2011, en/of de periode van 14 t/m 17 juni 2011, en/of de periode van 20 t/m 24 juni 2011, en/of de periode van 27 t/m 31 juni 2011, zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) (telkens) de aanvangs- en/of vertrektijden en/of het aantal gewerkte uren en/of de aard van de werkzaamheden op dat/die overzicht(en) vermeld terwijl die tijden en/of gewerkte uren en/of werkzaamheden niet de werkelijke tijden en/of gewerkte uren en/of werkzaamheden waren, en/of
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van eerdergenoemd(e) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en) en/of eerdergenoemde vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en) heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) dat/die overzicht(en) (telkens) overhandigd aan, althans ter beschikking gesteld van, (een) medewerker(s) van de Penitentiaire Inrichting "Westlinge" te Heerhugowaard;
Ten aanzien van het in zaak B onder 10 ten laste gelegde
(ZD08)
hij op of omstreeks 4 mei 2009 te Huissen ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in/aan een woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats], althans een gebouw, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning, en/of (een deel van) de inboedel van die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
-een plan heeft opgevat/gemaakt om brand te stichten in die woning, en/of
-zich een toegang tot eerdergenoemde woning heeft verschaft en/of
-een (plastic) fles en/of een (plastic) oliecontainer met daarin een hoeveelheid kerosine en/of ethanol en/of benzine, althans (een) brandbare stof(fen) , in welke fles en/of oliecontainer (een) slagpijpje(s), althans een explosief en/of brandbaar voorwerp, was aangebracht, in de keuken en/of de woonkamer van die woning heeft geplaatst en/of
-eerdergenoemd(e) slagpijpje(s) middels slagdraad heeft verbonden met een tijdschakelaar en/of
-eerdergenoemde tijdschakelaar op een bepaald tijdstip heeft ingesteld, waarna eerdergenoemd(e) slagpijpje(s) zijn ontploft en/of ontbrandt;
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 26 november 2008 te [plaats] en/of/althans (elders) in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [persoon 5] door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te bewegen om opzettelijk brand te stichten in/aan een woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats], althans een gebouw, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning, en/of (een deel van) de inboedel van die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was
-aan die [persoon 5] heeft gevraagd brand te stichten in/aan een woning en/of
-die [persoon 5] een geldbedrag heeft toegezegd voor die brandstichting en/of
-de in brand te steken woning aan die [persoon 5] heeft getoond, althans samen met
die [persoon 5] naar [plaats] is gereden teneinde die woning te lokaliseren en/of
observeren;
Ten aanzien van het in zaak B onder 11 ten laste gelegde
[persoon 5] in of omstreeks de periode van 1 december 2009 tot en met 6 januari 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een pand/galerie gelegen aan de [adres 3] heeft weggenomen een of meer schilderijen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 12] en/of [persoon 13], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [persoon 5] en/of zijn mededader(s), waarbij die [persoon 5] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door een of meer (schuif)slot(en) te forceren en/of door een (cilinder)slot te verbreken en/of te verwijderen en/of door een nieuw (cilinder)slot te plaatsen, in elk geval door middel van braak en/of verbreking en/of (een) valse sleutel(s),
welk feit hij, verdachte, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2009 tot en met 6 januari 2010 te Amstelveen en/of te Amsterdam en/of/althans (elders) in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te weten door:
- die [persoon 5] (al dan niet gebruik makend van (psychisch) overwicht dat hij, verdachte, over hem had) opdracht te geven dat feit te plegen en/of de in dat pand gevestigde galerie leeg te halen, en/of
- die [persoon 5] opdracht te geven de weg te nemen spullen te verkopen en een deel van de opbrengst daarvan (als beloning) in het vooruitzicht te stellen, en/of
- die [persoon 5] gereedschap ter beschikking te stellen, bestemd voor de uitvoering van die diefstal;
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2009 tot en met 6 januari 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een perceel gelegen aan de [adres 3] heeft weggenomen een of meer schilderijen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 12] en/of [persoon 13], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door een of meer (schuif)slot(en) te forceren en/of door een (cilinder)slot te verbreken en/of te verwijderen en/of door een nieuw (cilinder)slot te plaatsen, in elk geval door middel van braak en/of verbreking en/of (een) valse sleutel(s);
Ten aanzien van het in zaak B onder 12 ten laste gelegde
(ZD09)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 januari 2010 tot en met 2 maart 2010 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander (en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon 12] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van (ongeveer) 17.337,50 euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-een inbraak in perceel [adres 3] te Amsterdam in scene gezet en het doen voorkomen alsof daarbij goederen waren gestolen, welk(e) goed(eren) door verdachte en/of zijn mededader(s) althans (het bedrijf van) zijn echtgenote [persoon 14] aan voornoemde [persoon 12] in consignatie was/waren gegeven en/of
-bij voornoemde [persoon 12] een melding gedaan ter zake van eerdergenoemde ontvreemde goederen en/of
-een brief met daarin een opgave van de geleden schade als gevolg van die ontvreemde goederen naar voornoemde [persoon 12] verzonden of doen verzenden en/of
-aan voornoemde [persoon 12] een vergoeding gevraagd voor die schade, waardoor [persoon 12] werd bewogen tot eerdergenoemde afgifte;
Ten aanzien van het in zaak B onder 13 ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 november 2009 tot en met 08 december 2009 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Rotterdam en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels
verzekeringsmaatschappij [rechtspersoon 6] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van (ongeveer) 2.450 euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-tegen (een) medewerker(s) van eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij gezegd en/of die medewerker(s) een verklaring ter beschikking gesteld inhoudende, dat [persoon 15] op het moment van het veroorzaken van de schade aan het winkelen was en/of dat verdachte en/of zijn vrouw [persoon 14] enerzijds en [persoon 15] anderzijds elkaar niet kenden, terwijl die [persoon 15] op dat moment voor verdachte en/of zijn vrouw [persoon 14] werkzaam was en/of terwijl die [persoon 15] en verdachte elkaar al geruime tijd kenden en/of
-een (valse of vervalste) nota betreffende de inkoop van een glazen sculptuur ad 2.450 euro aan (een) medewerker(s) van eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij ter beschikking gesteld, althans getoond, terwijl die sculptuur in werkelijkheid een veel lagere inkoopwaarde vertegenwoordigde,
waardoor eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij werd bewogen tot eerdergenoemde afgifte;
Ten aanzien van het in zaak B onder 14 ten laste gelegde
(ZD11)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 september 2009 tot en met 30 oktober 2009 te Utrecht en/of Amstelveen en/of Amsterdam en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander (en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, verzekeringsmaatschappij [verzekeringsmaatschappij 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 55.357 euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-een aanrijding in scene gezet en/of
-bij eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij een schade gemeld ter zake van beschadiging van een of meer beeldjes/kunstwerken veroorzaakt door eerdergenoemde aanrijding en/of een of meer valse verklaringen ter beschikking gesteld aan en/of afgelegd ten overstaan van (een) medewerker(s) van eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij en/of
-een of meer factu(u)r(en) en/of certifica(a)t(en) en/of schadeformulier(en) en/of overeenkomst(en) en/of foto('s) met betrekking tot eerdergenoemde aanrijding en/of beschadiging en/of schade aan eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij ter beschikking gesteld,
waardoor verzekeringsmaatschappij [verzekeringsmaatschappij 2] werd bewogen tot eerdergenoemde afgifte;
Ten aanzien van het in zaak B onder 15 ten laste gelegde
(ZD12)
hij in of omstreeks de periode van 7 maart 2008 tot en met 7 oktober 2008 te Alphen aan de Rijn en/of te Gorssel en/of Amstelveen en/of Laren en/of Voorthuizen en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een schilderij van [kunstenaar] heeft verworven en/of overgedragen en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed (eren) betrof;
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 november 2010 tot en met 11 november 2010 te Leiden en/of Amsterdam en/of Amstelveen, en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon 16] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 30.000 euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- eerdergenoemde [persoon 16] voorgehouden/verteld dat hij verdachte en/of zijn mededader(s) bezig was/waren met een (lucratieve) goudtransactie en/of dat die transactie hem en/of zijn mededader(s) binnen 2 à 3 maanden, althans binnen een betrekkelijk korte termijn een omvangrijk rendement zou opleveren, en/of dat hij en/of zijn mededader(s) voor deze goudtransactie nog een (voor)financiering nodig had(den), en/of
- die [persoon 16] gevraagd om een geldbedrag van 30.000 euro over te maken en/of in te leggen, waarbij hij, verdachte, die [persoon 16] heeft beloofd (naar keuze) dat geld binnen een week terug te betalen met een rendement van 10% dan wel dat geld binnen 3 maanden terug te betalen met een (nog) veel groter rendement, waardoor die [persoon 16] werd bewogen tot eerdergenoemde afgifte;
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 november 2010 tot en met 27 september 2012 te Leiden en/of Amsterdam en/of Amstelveen, en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van (ongeveer) 30.000 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 16], althans aan (een) ander(en) dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), welk geldbedrag hij en/of zijn mededader(s) in het kader van een (voor)financiering van een (goud)transactie, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3. Voorvragen
De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie - zoals hierna uitgebreider wordt toegelicht - is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. De afspraak tussen de Staat der Nederlanden en [persoon 5]
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de op artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering gebaseerde afspraak tussen de Staat der Nederlanden en [persoon 5] (hierna: [persoon 5]), door of namens partijen ondertekend op tijdstippen in juni 2011 - hierna: de afspraakii - binnen de grenzen van het recht is gebleven.
De rechtbank dient de rechtmatigheid van de afspraak te beoordelen aan de hand van de feiten en omstandigheden op het moment dat de afspraak tussen partijen tot stand kwam. Feiten en omstandigheden die na de totstandkoming van de afspraak hebben plaatsgevonden, kunnen de rechtmatigheid van de afspraak niet aantasten.
De afspraak
[persoon 5] heeft zich verbonden om (als getuige) onvoorwaardelijk, zonder voorbehoud, volledig en naar waarheid zijn medewerking te verlenen aan het afleggen van verklaringen over een zevental in de afspraak aangeduide gepleegde strafbare feiten, te weten:
- het (mede)plegen van het teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen in Amsterdam;
- het (mede)plegen van poging tot moord, subsidiair het plegen van voorbereiding tot moord op [persoon 1] (hierna: [persoon 1]);
- het (mede)plegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in een loods in Zaandam;
- het (mede)plegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in een expositiehal in Maastricht;
- met betrekking tot het eerste feit: het (mede)plegen van het voorhanden hebben van een handgranaat en een gestolen auto;
- met betrekking tot het tweede feit: het (mede)plegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en een gestolen auto;
- het (mede)plegen van diefstal met braak en oplichting.
De Staat der Nederlanden heeft zich verbonden om [persoon 5] door de officier van justitie te laten vervolgen voor genoemde feiten en [persoon 5] de toezegging te doen dat bij onverkorte nakoming van de afspraak door [persoon 5] voor diens aandeel in die feiten een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren zal worden geëist, uitgaande van een basis strafeis van twaalf jaren cel. Bovendien is afgesproken dat de officier van justitie positief zal adviseren indien [persoon 5] een verzoek tot gratie indient van een nog openstaande taakstraf van 200 uren en een geldboete van € 900,-.
Rechtmatigheid van de afspraak
De rechtbank toetst of de afspraak in dit geval rechtmatig was en zal daarnaast ingaan op gevoerde verweren met betrekking tot de afspraak. Ofschoon de afspraak niet in een gerechtelijk vooronderzoek tegen alle verdachten is gemaakt en niet alle raadslieden zich achter de nader te noemen verweren hebben geschaard, acht de rechtbank het aangewezen dat in elk vonnis, dat dit proces [X] voortbrengt, de gevoerde verweren met betrekking tot de rechtmatigheid van de afspraak worden besproken.
Het standpunt van de verdediging over de afspraak
Namens enkele verdachten is naar voren gebracht dat de route naar de afspraak en de bereidheid tot het afleggen van verklaringen niet geheel te toetsen is in het voorliggende dossier, dat er geen dringende noodzaak voor de afspraak was, dat niet is voldaan aan de proportionaliteitseis en dat de basis strafeis te laag is gesteld.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie over de afspraak
Het Openbaar Ministerie heeft naar voren gebracht dat het volledige openheid van zaken heeft gegeven over de onderhandelingen met [persoon 5], over zijn kluisverklaringen en over wat aan hem toegezegd is in ruil voor zijn verklaringen. Uit het dossier blijkt niet van bemoeienissen van [persoon 5]s broer of van [persoon 17] bij wat [persoon 5] met het Openbaar Ministerie en de politie heeft besproken. De noodzakelijkheid van de - toen nog te maken - afspraak is getoetst door de rechter-commissaris en die heeft de voorgenomen afspraak rechtmatig geoordeeld. De afspraak was nodig voor een succesvolle vervolging van [verdachte] (hierna: [verdachte]) en [persoon 18] (hierna: [persoon 18]). Tot slot is de strafeis tegen [persoon 5] door het Openbaar Ministerie uitgelegd. Die is passend en het Openbaar Ministerie blijft daarbij.
Beoordeling door de rechtbank
De beoordeling houdt in of de afspraak met [persoon 5] dringend noodzakelijk was om de opsporing, voorkoming of beëindiging van strafbare feiten mogelijk te maken die anders niet of niet tijdig zou plaatsvinden, of er een redelijke verhouding was tussen het belang van de te verkrijgen informatie en de te leveren tegenprestatie en of de afspraak ook overigens binnen de grenzen van het recht is gebleven.
Naast de wettelijke regels waaraan de afspraak van artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering moet voldoen, dient de officier van justitie zich te houden aan de regels, neergelegd in de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (hierna: Aanwijzing), in werking getreden op 1 april 2006. Hierin heeft het College van procureurs-generaal beleidsregels geformuleerd over de toepassing van de artikelen 226g en volgende van het Wetboek van Strafvordering. De Aanwijzing schrijft voor dat de officier van justitie bij het doen van de toezegging rekening dient te houden met de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit, zorgvuldigheid en interne openbaarheid. De Aanwijzing voorziet in duidelijke procedurele waarborgen doordat de Centrale Toetsingscommissie, het College van procureurs-generaal en zo nodig de Minister van Justitie de voorgenomen afspraak toetsen alvorens deze tot stand komt. De wet en de Aanwijzing voorzien in transparantie over de (totstandkoming van de) gemaakte afspraken naar de rechter en de verdediging en in toetsing van de uiteindelijke afspraak door de rechter-commissaris en de zittingsrechter aan de eisen van onder meer proportionaliteit en subsidiariteit.
Gelet op de wetsgeschiedenis is het maken van een afspraak als de onderhavige alleen toelaatbaar als uiterste redmiddel in zaken van georganiseerde criminaliteit of in zaken van leven en dood. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [persoon 5] over het teweegbrengen van een ontploffing, (de voorbereiding van) een poging tot moord op [persoon 1] en de brandstichtingen in Zaandam en Maastricht betrekking hebben op misdrijven als bedoeld in artikel 226g, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank komt tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie het op goede gronden dringend noodzakelijk heeft geacht om tot een afspraak met [persoon 5] te komen. [persoon 5] kon immers verklaren over een aantal ernstige tot zeer ernstige strafbare feiten waarvan aannemelijk was dat zonder die verklaringen niet binnen afzienbare tijd tot inhoudelijk relevante opsporing en vervolging van verdachten kon worden overgegaan. Zo was - ten tijde van de totstandkoming van de afspraak - met betrekking tot de aanslag op [persoon 1] in Gouda uitsluitend [persoon 5] in beeld en dan alleen voor wat betreft bedreiging. Voor de aanslag met de handgranaat was zelfs nog niemand in beeld van politie en justitie. Verder betroffen de verklaringen van [persoon 5] niet alleen vermeende uitvoerders en vermeende tussenpersonen, maar ook vermeende opdrachtgevers.
[persoon 5] heeft verklaard zelf de uitvoerende rol te hebben gespeeld in het zwaarste delict dat het dossier [X] kent: de poging tot moord op [persoon 1]. [persoon 5] heeft ook verklaard betrokken te zijn geweest bij de in zwaarte opvolgende delicten in dit dossier. De rechtbank overweegt ambtshalve dat deze omstandigheid geen overschrijding van de grenzen van juiste proporties meebrengt, nu [persoon 5] kon verklaren over vermeende opdrachtgevers van dit feit die eerder geheel buiten beeld van politie en justitie waren gebleven. Het spreekt voor zich dat een getuige die vanuit het criminele circuit zo uitgebreid kan verklaren over een reeks van strafbare feiten over een reeks van jaren, zelf veelal ook ernstige strafbare feiten zal hebben begaan. De wetgever heeft de mogelijkheid van een afspraak met een criminele getuige echter juist met het oog op de bestrijding van zeer ernstige criminaliteit in het leven geroepen.
Onder deze omstandigheden heeft het Openbaar Ministerie zonder overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit een afspraak met [persoon 5] kunnen sluiten waarbij hem de maximaal mogelijke strafkorting werd toegezegd.
Het verweer van de verdediging dat zij zich geen goed beeld kan vormen over de route naar de afspraak, is expliciet gevoerd met het oog op bewijsuitsluiting. Voor zover ook is beoogd te betogen dat mogelijk sprake is geweest van een rechtens onaanvaardbare externe beïnvloeding van [persoon 5] bij het maken van de afspraak, vindt dat betoog geen steun in het dossier in het algemeen en de resultaten van de verhoren van de broer van [persoon 5] en [persoon 17] in het bijzonder. Met betrekking tot het verhoor van de broer van [persoon 5] zij hier tot slot nog opgemerkt dat door diverse raadslieden is nagelaten om gebruik te maken van de door de rechter-commissaris geboden gelegenheid om vragen op te geven voor het verhoor, dat om medische redenen buiten aanwezigheid van het Openbaar Ministerie en de verdediging moest plaatsvinden.
De verdediging heeft gesteld dat de tegen [persoon 5] geformuleerde basis strafeis van twaalf jaren niet in verhouding is met de door hem gepleegde feiten of de tegen medeverdachte [verdachte] geëiste straf en dat feitelijk sprake is van 'een toezegging van een kwart van de in die lijn te eisen straf'. De verdediging stelt zich hier kennelijk op het standpunt dat de basis strafeis verhoudingsgewijs zo laag is dat sprake is van een verkapte toezegging voor het afleggen van verklaringen. De rechtbank overweegt op dit punt als volgt.
Ook voor de tegen een kroongetuige te formuleren basis strafeis geldt dat het Openbaar Ministerie een ruime beoordelingsvrijheid heeft, welke de rechter heeft te eerbiedigen. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat een toegezegde basis strafeis zo onbegrijpelijk laag is dat het verschil met een reguliere strafeis niet anders kan worden opgevat dan als tegenprestatie voor af te leggen verklaringen. De rechter dient in verband daarmee te toetsen of het Openbaar Ministerie, gelet op alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van zijn ruime beoordelingsvrijheid, in redelijkheid tot de toegezegde basis strafeis heeft kunnen komen.
Bij de vaststelling van de basis strafeis heeft het Openbaar Ministerie bij requisitoir in de zaak tegen [persoon 5] in de eerste plaats de ernst van de feiten in aanmerking genomen, met de volgende opbouw van deze strafeis: voor de twee gevallen van brandstichting twee jaar cel, voor de diefstal met braak drie maanden cel, voor de granaataanslag één jaar en negen maanden cel en voor de poging tot moord acht jaar cel. Daarnaast is rekening gehouden met het feit dat [persoon 5] een zelfmelder was en eigener beweging een groot aantal strafbare feiten heeft opgebiecht, de opsporing waarnaar hij niet alleen heeft geholpen maar die hij ook heeft geïnitieerd, omdat voor bijna alle strafbare feiten geen daderindicatie bestond. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie overwogen dat [persoon 5] onder druk en dreiging tot het plegen van de strafbare feiten is overgegaan, er financieel nauwelijks wijzer van is geworden, en dat met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening diende te worden gehouden.
Dit overziende acht de rechtbank de basis strafeis van twaalf jaren niet zo onverklaarbaar laag dat kennelijk sprake zou zijn van een verkapte tegenprestatie voor het afleggen van verklaringen. Derhalve acht de rechtbank de afspraak met [persoon 5] ook op dit punt niet onrechtmatig. De verweren worden verworpen.
Samenvatting en conclusie
De afspraak met [persoon 5] heeft betrekking op feiten als bedoeld in artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering. Het Openbaar Ministerie heeft het maken van de afspraak op goede gronden dringend noodzakelijk geacht en heeft de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet overschreden. Uit de omvang van de vervolging noch uit de strafeis kan worden afgeleid dat aan [persoon 5] verboden toezeggingen zijn gedaan in ruil voor het afleggen van verklaringen. De rechtbank concludeert dat zij geen redenen ziet om aan te nemen dat de officier van justitie zich niet aan de wet of de Aanwijzing zou hebben gehouden. De afspraak is rechtmatig.
5. Oordeel over de bruikbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige
5.1 Het Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat aan de verklaringen van de kroongetuige [persoon 5] om meerdere redenen gewicht toekomt. Ten eerste zijn zij onder ede bevestigd. Ten tweede heeft [persoon 5] zijn levensverhaal vanaf ongeveer 2003 in de zomer van 2010 uitgebreid op schrift gezet, voordat iemand hem er op attendeerde dat hij ermee naar de politie zou kunnen gaan. Vastgesteld kan worden dat de brief van augustus 2010 authentiek van inhoud is. Een dergelijk document kan de latere verklaringen extra gewicht en overtuigende kracht geven. Ten derde heeft hij zelf de misdrijven bekend, dat maakt hem een getuige van het dichtst bij het vuur.
Daarnaast worden zijn verklaringen op veel punten bevestigd en - enkele vergissingen in datum of tijd daargelaten - op geen enkel punt wezenlijk ontkracht. In die bevestiging van zijn verklaringen per zaaksdossier, de consistentie en de onderlinge samenhang van zijn verklaringen over alle zaaksdossiers waarin hij een rol speelt, kan de rechtbank de bijzondere redenen vinden voor het gebruik van zijn verklaringen voor het bewijs, welke redenen op grond van artikel 360, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering nodig zijn in de motivering van het vonnis.
Het Openbaar Ministerie is van mening dat geen sprake is van enig vormverzuim met betrekking tot de rechtmatigheidtoets van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft alle vorderingen tot gerechtelijk vooronderzoek in de zaak tegen verdachte onder parketnummer 13/997003-11 toegewezen. Voorts heeft de rechter-commissaris in de beschikking van 10 juli 2011 in elk van de zaken waarin zijn oordeel was gevraagd, waaronder dus de zaak tegen verdachte, overwogen dat de voorgenomen afspraak aan de wettelijke eisen voldoet, en zijn oordeel deugdelijk gemotiveerd.
De rechter-commissaris is niet gehouden in de zaak 13/997011-11 een rechtmatigheidtoets te verrichten, aangezien de afspraak met [persoon 5] op die zaak geen betrekking heeft. [persoon 5] heeft over deze feiten geen verklaringen afgelegd.
Het Openbaar Ministerie merkt nog op dat een eventueel vormverzuim in het oordeel van de rechter-commissaris over de rechtmatigheid, of het feit dat een vordering tot gerechtelijk vooronderzoek niet is toegewezen, er niet toe kan leiden dat de verklaringen van de (kroon)getuige niet voor het bewijs zouden kunnen worden gebruikt. In dat geval zou slechts sprake zijn van een vormverzuim dat de strafzaak van de kroongetuige zelf raakt. Als na het ondertekenen van de overeenkomst, ook als daarbij een vorm zou zijn verzuimd, de verklaringen van de getuige voor tactisch onderzoek beschikbaar komen, staat aan het gebruik daarvan niets in de weg.
Het Openbaar Ministerie is van mening dat geen grond bestaat voor de stelling van de verdediging dat het motief van [persoon 5] om zich tot de politie te wenden is dat hij bang zou zijn geweest dat zijn DNA zou worden herkend.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De beschikking van de rechter-commissaris van 10 juni 2011 waarin hij de afspraak met de kroongetuige rechtmatig acht kan geen betrekking hebben op de zaak Maastricht, nu zich geen toewijzingsbeschikking van het GVO in die zaak in het dossier bevindt, zodat de door [persoon 5] afgelegde verklaring in die zaak niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Overigens kan geen enkele verklaring van [persoon 5] tot het bewijs worden toegelaten. Op basis van de beschikkingen van 10 juni 2011 valt niet te toetsen of aan de proportionaliteits- en subsidiariteitsvereisten is voldaan. Op 6 juni 2011 zijn door de rechter-commissaris met [persoon 5] tien vorderingen GVO doorgenomen, maar niet blijkt welke dat waren, in het bijzonder niet de vier tegen verdachte. De afspraak is niet meer rechtmatig te noemen en de verklaringen van de kroongetuige zijn niet langer bruikbaar.
Mocht de rechtbank daar anders over denken, dan staat vast dat op hoogstens vier GVO's door de rechter-commissaris is beschikt. Het in 2012 geopende GVO met nummer 13/997011-11 ging niet gepaard met een rechtmatigheidstoets, dus zijn de betreffende verklaringen van [persoon 5] niet bruikbaar.
Als de rechtbank, in weerwil van de geopperde bezwaren tegen de status van [persoon 5], toch van oordeel is dat de verklaringen van [persoon 5] bruikbaar zijn, doet de verdediging het voorwaardelijke verzoek [persoon 5] alsnog te horen, maar dan zonder enige beperking.
Het motief van [persoon 5] om te verklaren is volgens de verdediging de angst van [persoon 5] om ontmaskerd te worden aan de hand van achtergelaten DNA-materiaal. Het was in zijn belang om iemand naar voren te schuiven die hem zou hebben aangestuurd en onder wiens invloed hij tot de feiten is gekomen. Opmerkelijk is dat [persoon 5] na het incident met de granaat nog een aanslag zou plegen op het leven van [persoon 1]. Het is niet reëel te veronderstellen dat iemand zich om reden van welke druk dan ook zou willen inlaten met dergelijke feiten.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Het onderwerp van de bruikbaarheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [persoon 5] is door zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging aan de orde gesteld. Een kritische benadering van de verklaringen van een kroongetuige ligt voor de hand nu hij van het Openbaar Ministerie een tegenprestatie krijgt in ruil voor zijn verklaringen. Deze bijzondere positie maakt dat de verklaringen van [persoon 5] met extra behoedzaamheid dienen te worden benaderd.
Bruikbaarheid van de verklaringen van [persoon 5]
Artikel 360, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat de rechter een bijzondere motiveringsplicht heeft indien de verklaringen van de kroongetuige voor het bewijs worden gebruikt. De enige begrenzing die de wetgever geeft aan het gebruik van de verklaring van een kroongetuige tot het bewijs, ligt besloten in artikel 344a, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering. Dit voorschrift houdt in dat de ondersteuning van de verklaring van een kroongetuige niet mag worden gevonden in de verklaring van een andere kroongetuige. Voor het overige gelden voor het gebruik van de verklaringen van een kroongetuige de gebruikelijke regels van het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. Voor zover de verdediging zich op het standpunt stelt dat de verklaringen van [persoon 5] minder bruikbaar zijn en hooguit als steunbewijs kunnen dienen, wordt dat, gelet op het voorgaande, door de rechtbank niet onderschreven. Waar het de de auditu-verklaringen van [persoon 5] betreft, zijn deze in beginsel bruikbaar voor bewijs, indien de verdediging de gelegenheid heeft gehad om [persoon 5] te bevragen. Dat heeft zij, zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting. Het zou dan ook te ver gaan om in het algemeen aan de verklaringen van [persoon 5] reeds daarom op voorhand slechts de waarde van steunbewijs toe te kennen, temeer daar de belangrijkste beweerde bron van de de auditu-verklaringen, [verdachte], zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot het enkel ontkennen van de beweringen van [persoon 5].
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [persoon 5]
Op de rechtbank is [persoon 5], in zijn wijze van verklaren bij de politie en bij de rechter-commissaris maar ook ter terechtzitting, zelfverzekerd, helder en in grote lijnen consistent overgekomen. Aan deze algemene positieve indruk draagt bij dat [persoon 5] zichzelf heeft belast in zaken waarin hij tot op dat moment bij politie en justitie in het geheel niet in beeld was gekomen en dat zijn, op punten gedetailleerde, verklaringen grotendeels bevestiging krijgen in overige onderzoeksbevindingen. Dat dat niet voor alle onderzoeksbevindingen geldt, is niet verwonderlijk nu [persoon 5] over vele feiten heeft verklaard, die soms flink in het verleden lagen.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van enig vormverzuim met betrekking tot de rechtmatigheidtoets van de rechter-commissaris die verdachte zou kunnen baten. In het algemeen merkt de rechtbank op dat eventuele verzuimen in dit traject niet vanzelf leiden tot onbruikbaarheid van de verklaringen van de (kroon)getuige voor het bewijs in de zaak van een medeverdachte. In het bijzonder constateert de rechtbank dat de rechter-commissaris alle vorderingen tot het openen van gerechtelijk vooronderzoek in de zaak tegen verdachte onder parketnummer 13/997003-11 heeft toegewezen. Voorts heeft de rechter-commissaris in de beschikking van 10 juni 2011 in elk van de zaken waarin zijn oordeel was gevraagd, waaronder de zaak tegen verdachte, overwogen dat de voorgenomen afspraak aan de wettelijke eisen voldoet, en heeft hij zijn oordeel deugdelijk gemotiveerd. Het verweer dat de rechter-commissaris gehouden was om in de zaak met parketnummer 13/997011-11 een rechtmatigheidtoets te verrichten, treft geen doel, nu de afspraak met [persoon 5] op die zaak geen betrekking had. [persoon 5] heeft over deze feiten geen verklaringen afgelegd.
Ook dit verweer treft geen doel.
Voorwaardelijk verzoek om [persoon 5] te horen:
De verdediging heeft verzocht om alsnog kroongetuige [persoon 5] zonder enige beperking als getuige te horen indien de rechtbank van oordeel is dat de verklaringen van [persoon 5] bruikbaar zijn. Het motief van [persoon 5] om te verklaren, is volgens de verdediging de angst van [persoon 5] om ontmaskerd te worden aan de hand van achtergelaten DNA-materiaal. Het was in zijn belang om iemand naar voren te schuiven die hem zou hebben aangestuurd en onder wiens invloed hij tot de feiten is gekomen. Opmerkelijk is dat [persoon 5] na het incident met de granaat nog een aanslag zou plegen op het leven van [persoon 1]. Het is niet reëel te veronderstellen dat iemand zich om reden van welke druk dan ook zou willen inlaten met dergelijke feiten.
De rechtbank, vaststellende dat de verklaringen van kroongetuige [persoon 5] bruikbaar zijn, wijst dit verzoek af nu zij geen noodzaak voor inwilliging daarvan ziet, gelet op de ter onderbouwing geponeerde stellingen, die overigens in een veel eerder stadium aan deze getuige hadden kunnen worden voorgelegd. Welke beperking van betekenis in dat stadium daarbij een rol van betekenis zou hebben gespeeld, heeft de verdediging evenmin aangegeven.
6. Verweer tot bewijsuitsluiting in verband met onrechtmatige doorzoeking
6.1 Standpunt verdediging
De verdediging acht het niet geloofwaardig dat de doorzoeking op 7 juli 2011 zich geconcentreerd zou hebben op valsheid in geschrift en oplichting en eventueel witwassen en voert hiertoe het volgende aan.
De afspraak met kroongetuige [persoon 5] en zijn verklaringen zijn niet los te zien van het tactische onderzoek met betrekking tot oplichting en valsheid in geschrift en de doorzoeking van 7 juli 2011 die in dat kader plaatsvond, waarbij deels dezelfde personen waren betrokken. Opvallend is dat op 27 juni 2011 de laatste handtekening onder de afspraak is gezet en een dag later het proces-verbaal aanvraag doorzoeking is opgemaakt. De doorzoeking stond dus niet los van de verklaringen van [persoon 5]. De bij de doorzoeking betrokken rechters-commissarissen wisten ook van de afspraak met [persoon 5] en over het feit dat de rechters-commissarissen meer wisten dan waarop de aanvraag tot de doorzoeking op 7 juli 2011 betrekking had, hebben zij in het kader van de doorzoeking geen rekening en verantwoording afgelegd.
De toewijzingsbeslissing van de doorzoeking van 7 juli 2011 van de rechter-commissaris bevindt zich in de zaak van verdachte niet in het dossier. De doorzoeking in de zaak van verdachte is aldus niet rechtmatig te oordelen. De aanwezigheid van een rechter-commissaris bij de doorzoeking, zoals uit het dossier blijkt, kan dit gebrek niet sauveren omdat er een toewijzingsbeslissing in de zaak [persoon 14] (hierna: [persoon 14]) was die de aanwezigheid van de rechter-commissaris bij de doorzoeking verklaart.
Met betrekking tot het aangetroffen wapen is het ook een vreemde gang van zaken dat de vordering ter zake is uitgebreid met een overtreding van de Wet wapens en munitie op basis van een proces-verbaal van de KLPD van na de doorzoeking. Het naar de doorzoeking meenemen van ongeveer twintig man personeel onder wie de wapenspecialist [persoon 19], nota bene degene die het wapen - de rechtbank begrijpt: dat [persoon 5] zou hebben gebruikt bij de aanslag in Gouda - van [persoon 5] in beslag heeft genomen, en de aanwezigheid van een explosievenhond passen evenmin bij een doorzoeking die gericht was op valsheid in geschrift en oplichting en eventueel witwassen.
Ook zijn verbalisanten direct op de geheime bergplaats van het aangetroffen wapen afgestevend. Daaraan moet informatie ten grondslag hebben gelegen die niet in het proces-verbaal van aanvraag is verantwoord. Ook bevreemdt het dat in het proces-verbaal van doorzoeking niet is gerelateerd dat officier van justitie Beliën aanwezig was, terwijl die heeft verklaard aanwezig te zijn geweest.
Voorts staat in de piketmelding van verdachte dat hij is aangehouden en in verzekering is gesteld onder de omschrijving 'handgranaat [straatnaam perceel 1]'. Dit bewijst dat de zaken niet gescheiden waren en de parketnummers in elkaar overvloeiden.
In strijd met de artikelen 6 en 8 van het EVRM en de artikelen 10 en 14 van de Grondwet is verdachte door het Openbaar Ministerie de kans op bewijs à décharge ontnomen door materiaal van verdachtes eigen beveiligingscamera's willens en wetens te vernietigen. Voor het wissen van dit materiaal bestond geen wettelijke grondslag. Het Openbaar Ministerie kan zich er niet op beroepen dat verdachte zijn belang bij de beelden moet schetsen, aangezien het Openbaar Ministerie de onrechtmatigheid heeft begaan.
Voornoemde verzuimen kunnen niet worden hersteld en bewijsuitsluiting dient te volgen. Nuancering naar welk in beslag genomen materiaal nu wel en niet van het bewijs zou moeten worden uitgezonderd, is gelet op de aangegeven verzuimen niet aan de orde. De uitsluiting moet alle resultaten van deze doorzoeking van 7 juli 2011 treffen.
Tot slot is aangevoerd dat medeverdachte [persoon 2] te lang zijn verdachtenstatus en dus de zijn uit die status voortvloeiende rechten is onthouden.
6.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat deze verweren dienen te worden verworpen.
Eind juni, begin juli 2011 was inderdaad een breder onderzoek tegen verdachte gaande dan waarvoor de doorzoeking begin juli 2011 is gevraagd en dat wisten de twee betrokken rechters-commissarissen ook. Dat toen door het Openbaar Ministerie enkel is gevraagd om de doorzoeking te doen op de in het proces-verbaal van aanvraag genoemde verdenking van valsheid in geschrift en oplichting, twee dagen voor de doorzoeking aangevuld met de verdenking van witwassen, laat zich verklaren. Het onderzoek op basis van de kluisverklaringen moest nog helemaal op gang komen en het Openbaar Ministerie wilde niet het risico lopen dat bewijsmateriaal van de actuele verdenking van oplichting zou verdwijnen als bij verdachte bekend zou worden dat [persoon 5] inmiddels was aangehouden en gedetineerd zat in verband met de aanslagen in Gouda en op de [straatnaam perceel 1]. Uit tactisch oogpunt is op 7 juli 2011 dus niet gezocht naar bewijs voor andere feiten. Overigens is aan deze doorzoeking geen enkele informatie van [persoon 5] ten grondslag gelegd.
Wat het aangetroffen wapen betreft, heeft [persoon 5] verklaard daar niet van te hebben geweten en de verdediging heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Het is niet zo dat verbalisanten direct naar de geheime bergplaats zijn gelopen. En waarom zou het Openbaar Ministerie de kunstgreep uithalen om via een verdenking van oplichting naar een wapen te gaan zoeken, terwijl de politie op basis van de Wet wapens en munitie terzake zelfstandig kan optreden?
Uit de aanwezigheid van inspecteur van politie [persoon 19], een forensisch opsporingsdeskundige, kan niet worden afgeleid dat de recherche vermoedde een wapen aan te treffen, nu bij uitgebreidere doorzoekingen doorgaans een forensisch opsporingsdeskundige aanwezig is.
De vermelding 'handgranaat [straatnaam perceel 1]' op de piketmelding berust op een begrijpelijke fout: het deelonderzoek naar de oplichting werd in feite toen verricht door het Amsterdamse Bureau Financieel Economische Recherche waar de zaak, anders dan bij de Nationale Recherche, bekend stond als betrekking hebbend op de zaak van de [straatnaam perceel 1]. Ook op grond hiervan kan niet worden geconcludeerd dat het doel van de doorzoeking een andere is geweest dan in de stukken naar voren is gebracht.
Het Openbaar Ministerie is van mening dat verdachte door het wissen van de beveiligingsbeelden niet in enig verdedigingsbelang is geschaad. De verdediging heeft niet onderbouwd wat zij met de beveiligingsbeelden denkt te kunnen aantonen. Het gaat om beelden buiten de woning en het is onduidelijk gebleven wat de beelden zouden kunnen zeggen over het al dan niet binnen in de woning direct doorlopen naar de ruimte waar het wapen is gevonden. Deze beelden worden standaard uit oogpunt van veiligheid en afscherming van de identiteit van de bij een doorzoeking aanwezige opsporingsambtenaren gewist. Niet kan worden gezegd dat de beelden zijn gewist met bewuste en grove veronachtzaming van de belangen van verdachte. Daarbij heeft de verdediging tijdens het vooronderzoek geen onderzoek gedaan naar de gang van zaken tijdens de doorzoeking, terwijl zij die mogelijkheid wel had, bijvoorbeeld door het bevragen van getuigen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het eerste deel van het verweer als te zijn gericht tegen de omstandigheid dat de rechter-commissaris bij het verlenen van de machtiging om te doorzoeken wetenschap zou hebben gehad van (een deel van) de verklaringen van de kroongetuige [persoon 5] die over andere, ernstiger zaken dan valsheid in geschrift, oplichting en witwassen gingen.
Er staat geen rechtsregel in de weg aan het verlenen van een machtiging tot doorzoeking voor bepaalde feiten terwijl de rechter-commissaris wetenschap heeft van overige verdenkingen tegen een verdachte. De stelling dat de rechter-commissaris daar - de rechtbank begrijpt: eigener beweging - rekening en verantwoording over zou moeten afleggen, vindt geen steun in het recht. Het toepasselijke criterium is of de vordering van de officier van justitie, gebaseerd op een proces-verbaal van aanvraag, die verlening kan dragen. De inhoud van dit proces-verbaal van aanvraagiii kon de machtiging tot doorzoeking, gericht op de verdenking van valsheid in geschrift en oplichting en (later) witwassen, zeker dragen.
Ook de rechtbank mist in haar dossier de schriftelijke beslissing tot doorzoeking van 7 juli 2011 van de rechter-commissaris in de zaak tegen verdachte. Wel bevinden zich in het dossier:
- de schriftelijke bevestiging van 28 juli 2011 van de mondelinge beslissing tot uitbreiding van de doorzoeking, gelet op de aanvullende verdenking ter zake van de Wet wapens en munitie;
- het op de doorzoeking betrekking hebbende 'Verslag van binnentreden en proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming' van 14 juli 2011 van de rechter-commissaris, waarin deze verklaart dat deze doorzoeking is verricht in de onderzoeken tegen verdachte en [persoon 14] 'op bevel van deze rechter-commissaris'.
Op grond van deze stukken kan worden vastgesteld dat ook in de strafzaak tegen verdachte sprake is geweest van een beslissing tot doorzoeking van diens woning op 7 juli 2011, zodat het verweer, dat de bedoelde doorzoeking in de zaak tegen verdachte niet als rechtmatig valt te beoordelen, geen doel treft.
Het proces-verbaal van de Koninklijke Landelijke Politiediensten van na de doorzoeking betreft de schriftelijke onderbouwing en bevestiging van de tijdens de doorzoeking door de officier van justitie gedane nadere vordering tot uitbreiding van de verdenking, gelet op de vondst van het wapen. In deze gang van zaken valt geen verzuim te ontdekken. De stelling dat verbalisanten bij de doorzoeking direct naar de geheime bergplaats van het aangetroffen wapen zijn afgestevend, wetende van die bergplaats, vindt haar weerlegging in het proces-verbaal dat naar aanleiding van die stelling is opgemaakt: de zoekende verbalisanten wisten voorafgaand aan de doorzoeking niet van de geheime bergplaats, die pas ongeveer vijf kwartier na aanvang van de doorzoeking werd aangetroffen.iv Uit de aanwezigheid van forensisch opsporingsdeskundige [persoon 19] en een explosievenhond bij de doorzoeking, de vermelding 'handgranaat [straatnaam perceel 1]' op het piketformulier noch het in het proces-verbaal van de doorzoeking onvermeld laten van de aanwezigheid van officier van justitie Beliën bij de doorzoeking, kan worden afgeleid dat de recherche vermoedde een wapen aan te treffen, nog los van de vraag welk steekhoudend motief politie en justitie zouden hebben gehad om de vermeende werkelijke reden van de doorzoeking, het ophalen van een wapen, te verhullen. Ten aanzien van de vermelding op het piketformulier merkt de rechtbank nog op dat in het proces-verbaal van aanvraag voor de doorzoeking expliciet melding wordt gemaakt van de granaataanslag op de [straatnaam perceel 1]: deze vermelding kwam dus niet uit de lucht vallen.
In het licht dat hetgeen namens verdachte hiervoor naar voren is gebracht, is hij door het wissen van de beveiligingsbeelden niet in enig rechtens te respecteren verdedigingsbelang geschaad, bij gebreke van onderbouwing van wat de verdediging met de beelden van buiten de woning had kunnen aantonen.
Het verweer dat medeverdachte [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) een tijd lang de verdachtenstatus is onthouden, treft geen doel reeds omdat niet is gesteld welk door het vermeende verzuim verkregen materiaal in de zaak tegen verdachte van het bewijs zou moeten worden uitgesloten. Dit nog los van het feit dat van derdenwerking van de Schutznorm hier geen sprake is.
De verweren van de verdediging worden verworpen.
7. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde (Zaaksdossier 4)
7.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht het medeplegen van een poging tot moord in de periode 1 mei tot en met 21 juli 2010 te Gouda bewezen. Deze poging heeft aldus vorm gekregen dat allereerst een plan is opgevat om [persoon 1] om het leven te brengen, dat dit plan vervolgens is besproken, dat een besluit is genomen en dat een vijfde medepleger is aangetrokken om het besluit ten uitvoer te leggen.
Op grond van de verklaringen van [persoon 5], [persoon 18] en [persoon 1] alsmede op grond van de geluidsopname van 24 juni 2010, de fotoconfrontatie en de technische bevindingen betreffende het vuurwapen, kan het ten laste gelegde worden gekwalificeerd als een poging tot moord en kan verdachte als medepleger betiteld worden.
Uit het rapport van de technische recherche blijkt dat het wapen geschikt was om kogels mee af te schieten. Uit de verklaringen van [persoon 5] en [persoon 18] volgt dat [persoon 5] beoogde [persoon 1] dood te schieten. Aldus kan worden uitgesloten dat [persoon 5] de trekker bewust niet heeft overgehaald. Dat [persoon 1] in zijn verklaringen de mogelijkheid niet uitsluit van een bedreiging dan wel waarschuwing doet daaraan niet af. [persoon 1] heeft verklaard dat hij zag dat zijn belager het wapen vlakbij zijn gezicht had, de vinger bij de trekker.
Het Openbaar Ministerie acht voorts het onder 2 en 3 ten laste gelegde bewezen: het medeplegen van voorbereiding van het misdrijf moord door destijds, tezamen en in vereniging, een vuurwapen met munitie, een telefoon en een auto ter voorbereiding voorhanden te hebben, en daarnaast het feit van het voorhanden hebben van een pistool.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij pleidooi betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken en puntsgewijs onderdelen aangegeven die aantoonbaar onjuist zijn.
Verdachte heeft tijdens de inhoudelijke behandeling verklaard dat het [persoon 2] was, die hem en ook [persoon 18] wilde aanzetten tot de moord op [persoon 1]. Dat is de reden waarom verdachte het gesprek in Nijkerk heeft opgenomen, namelijk om vast te stellen hoe ver [persoon 2] wilde gaan. Verdachte besefte dat het gesprek op de band ook belastend voor hem zelf kon uitpakken, maar dat nam hij op de koop toe. Als je iets op de band wilt krijgen, dan moet je nu eenmaal zelf initiatieven nemen. Er was trouwens al een eerder gesprek geweest waarin [persoon 2] had voorgesteld om [persoon 1] wat aan te doen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
7.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[persoon 5] heeft verklaard dat op 6 juli 2010 [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) en [persoon 18] (de rechtbank begrijpt: [persoon 18]) langskwamen op de camping in Terwolde. Er werd duidelijk gemaakt dat [persoon 5] op iemand moest schieten als tegenprestatie voor het feit dat [verdachte] [persoon 5] zou redden van de gebroeders [persoon 20 en persoon 21] te Cuijk. Hierop heeft [persoon 5] 'ja' gezegd. Op 9 juli 2010 kwam [persoon 18] [persoon 5] ophalen op de camping en zij zijn vervolgens naar Utrecht gereden om een nieuwe telefoon te kopen. [persoon 18] heeft de telefoon gekocht voor [persoon 5]. Door [verdachte] en [persoon 18] werd besloten dat [persoon 18] een onderkomen moest vinden voor [persoon 5]. Het werd [hotel 1]. Op 12 juli 2010 werd [persoon 5] opgehaald door [persoon 18] en [verdachte] en zij lieten hem een huis in Gouda zien. Voordat het huis gepasseerd werd, zeiden [verdachte] en [persoon 18] tegen [persoon 5] dat hij goed moest opletten.v
Op 18 juli 2010 kwam [verdachte] langs in het hotel. [verdachte] vertelde dat [persoon 18] in principe van [persoon 2] de opdracht had aangenomen voor deze liquidatie en de opdracht was opgenomen op een voicerecorder.vi Op 20 juli 2010 vernam [persoon 5] van [verdachte] dat de auto was aangekomen en dat [persoon 5] de volgende dag moest uitchecken. Duidelijk was dat de liquidatie aanstaande was. [persoon 5] vroeg aan [verdachte] of hij alles geregeld had: nieuw navigatiesysteem, een nieuwe mobiele telefoon, een vuurwapen dat door [verdachte] en [persoon 18] ter beschikking gesteld zou worden en de handschoenen. Deze zouden door [persoon 18] geregeld worden. [verdachte] vertelde dat alles geregeld was en dat [persoon 5] de volgende dag opgehaald zou worden. Op 21 juli 2010 kwamen [verdachte] en [persoon 18] met de auto en zij zijn vervolgens met zijn drieën naar Utrecht gereden. Eerst werd er langs een dumpstore gereden om een schoonmaaksetje voor een vuurwapen te kopen. Rond 16.00 uur waren zij bij de woning van [persoon 18] en [persoon 5] zag dat [persoon 18] een vuurwapen op tafel legde. [verdachte] heeft vervolgens het vuurwapen uit elkaar gehaald en schoongemaakt. [verdachte] heeft in overleg met [persoon 18] acht patronen in het magazijn (de rechtbank begrijpt: de patroonhouder) van het vuurwapen gedaan. [verdachte] heeft het vuurwapen vervolgens doorgeladen. Ook heeft hij gekeken of de pal op rood stond, de vergrendeling. Vervolgens zette hij een demper op het vuurwapen en overhandigde het wapen aan [persoon 5] en wees de veiligheidspal aan en zei dat deze naar beneden moest, waardoor het schietklaar zou zijn. Na te hebben gepind en een tas gekocht te hebben, werd de auto opgehaald. Tijdens de rit van het winkelcentrum naar de Golf toe heeft [verdachte] de naam gezegd van de persoon die geliquideerd moest worden. Nadat de auto was opgehaald, zijn [verdachte] en [persoon 18] [persoon 5] gaan voorrijden naar een hotel in Bodegraven. Dit hotel had [persoon 5] gereserveerd. vii
[persoon 5] is naar de woning in Gouda gereden. Na enige tijd zag hij dat de voordeur geopend werd. Omdat [persoon 5] de woning in wilde om de opdracht van [verdachte] en [persoon 18] uit te voeren zei hij dat hij een message had van [persoon 2]. Terwijl hij dit zei duwde hij tegen de voordeur en probeerde binnen te komen. [persoon 5] ervoer weerstand en moest kracht zetten. Op datzelfde moment pakte hij met zijn rechterhand het doorgeladen vuurwapen uit de tas en richtte het doorgeladen vuurwapen op de man. Op het moment dat [persoon 5] het vuurwapen op de man richtte begon de man te krijsen en te schreeuwen. [persoon 5] haalde vervolgens de trekker over en richtte het vuurwapen op de borst van de man. Nadat de trekker was overgehaald merkte [persoon 5] dat het vuurwapen niet af ging. [persoon 5] raakte in paniek en rende weg.viii [persoon 5] had van [verdachte] gehoord dat de persoon dood moest. [verdachte] vertelde dat [persoon 5] hem drie of vier keer in zijn borst moest schieten en vervolgens nog een schot in zijn hoofd.ix
Op 21 juli 2010 doet [persoon 1] aangifte. Op 21 juli 2010 deed [persoon 1] tussen 21.00 uur en 21.15 uur de deur van zijn woning te Gouda open. Hij zag een man staan die Engels tegen [persoon 1] sprak. [persoon 1] wilde de deur dicht doen, maar zag dat de man vervolgens een stap/sprong naar voren maakte en half in de deuropening kwam te staan. De man praatte vervolgens Nederlands en zei 'wacht even ik heb een message van meneer [persoon 2]'. [persoon 1] probeerde vervolgens de man naar buiten te duwen. De man had een doosje bij zich en [persoon 1] zag dat de man een pistool uit het doosje haalde, een zwart pistool met een demper. [persoon 1] zag vervolgens dat de man het pistool op hem probeerde te richten. Dit ging lastig omdat hij tussen de deur klem zat. [persoon 1] begon vervolgens hard om hulp te roepen en de man rende weg.x [persoon 1] heeft in de loop gekeken van het pistool.xi
Het vuurwapen (Walther, type PP, serienummer [serienummer]) is door [persoon 5] ingeleverd.xii Dit wapen is onderzocht. Het betrof een pistool met geluiddemper. Kaliber 7.65mm. Het is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Het magazijn was gevuld met zeven onbeschadigde kogelpatronen met het kaliber 7.65mm. Op 18 oktober 2010 zijn proefschoten met het pistool verricht. Bij deze poging ging het wapen niet af. Bij nader onderzoek aan het pistool bleek de slede niet volledig gesloten. Na het sluiten werden probleemloos vier schoten afgevuurd.xiii
[persoon 18] heeft verklaard dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]), [persoon 2] (de rechtbank begrijpt: [persoon 2]) en [persoon 3] (de rechtbank begrijpt: [persoon 3]) regelmatig gesprekken hadden over de problemen met [persoon 1]. Van [verdachte] begreep [persoon 18] dat zij [persoon 1] uit de weg wilden ruimen.xiv Het gesprek waarin dit besloten was had al plaatsgevonden en later is dit nogmaals besproken, waarbij dit is opgenomen. Het idee om het op te nemen kwam bij [verdachte] vandaan.xv [persoon 18] werd door [verdachte] geïnstrueerd over wat hij moest zeggen tijdens de bespreking op het kantoor van [persoon 3] in Nijkerk. [persoon 18] moest zich voordoen als specialist, de huurmoordenaar. [persoon 18] moest heel duidelijk gif, neerpoffen en langeafstandsgeweer zeggen. Het moest een soort bevestiging worden van de bedoelingen van [persoon 2] en [persoon 3]. [persoon 18] had een opname-apparaatje bij zich.xvi
[verdachte] heeft ter terechtzitting erkend aan het gesprek van 24 juni 2010 deelgenomen te hebben. Een eerder gesprek was niet opgenomen en het initiatief van het tweede gesprek kwam bij [verdachte] vandaan.xvii
Naast deze twee gespreksdeelnemers, deden [persoon 2]xviii en [persoon 3] mee in het gesprek dat plaatsvond in het kantoor van [rechtspersoon 1] te Nijkerk.xix
Het opgenomen [naam 1] is uitgewerkt:
24.41.8 S2 Kijk, dat van de straat aftrekken is geen optie meer, want hij heeft
gewoon bescherming (...) Dat hebben we geconstateerd en dat is gewoon extra gevaarlijk. Nou ja, vergiftigen zou een optie zijn geweest als we 'm ergens heen konen lokken (...) Dat is ook geen optie meer. (...) Dus dan blijven er twee dingen over. En dan mogen jullie daar ook wel over meedenken, maar ik denk [persoonlijk] [je kan 'm]
25.15.7 S1 neerpoffen
25.16.6 S2 Simpelweg [neerpoffen], ja [...] en doorrijden, motor in de brand en
weg. Ja dan wordt ie wel gevonden. Ja, shit happens, vertelt ie ook in
ieder geval niets meer. (...) Dat is optie één. (...)
25.34.2 S2? [optie twee is] van een afstand [...] en dan schiet [...]
25.38.5 S2 met een lange afstandsgeweer, pof, en dan maar laten liggen en dan
heeft [persoon 18] alle tijd om weg te komen. (...) Ik vind wel dat we dit
moeten overleggen, want kijk [...] het is niet jullie verantwoordelijkheid hoe [persoon 18] het gaat doen (...) maar ik wil niet achteraf horen: Ja, hoe hebben jullie dat zo kunnen doen.
(...)
27.48.1 S2 Het verschil zit 'm hierin. Bij een drive-by-shoot, shooting, dan zullen
ze veel eerder in z'n directe kring gaan zoeken en dan zullen ze veel
eerder gaan kijken naar jou en naar [persoon 3] en zeggen, oke, met wie
gaan die mannen om, wat zijn de belangen, waarom en waarvoor en
huppelepup.
28.8.3 S1 Dat is gewoon liquidatie.xx
[persoon 18] heeft verklaard dat [persoon 5] kort na deze bespreking in beeld kwam. [persoon 18] had van [verdachte] de opdracht gekregen om [persoon 5] ergens onder te brengen, dat werd uiteindelijk [hotel 1]. [persoon 18] moest er bijna dagelijks naar toe van [verdachte] en [persoon 5], om geld te brengen en kleding op te halen.xxi
Op 12 juli 2010 heeft [persoon 18] samen met [verdachte] [persoon 5] de woning van [persoon 1] getoond. [persoon 5] wilde de zaak verkennen. [persoon 18] heeft een Volkswagen Golf geregeld. Die auto is op 21 juli 2010 opgehaald door [verdachte], [persoon 5] en [persoon 18]. Hiervoor was het wapen opgehaald bij de woning van [persoon 18], waar [persoon 18] het wapen voor [verdachte] bewaarde. [verdachte] haalde het wapen uit elkaar en zette het weer in elkaar en legde aan [persoon 5] uit hoe het wapen werkte. Het wapen werd gepoetst. [verdachte] heeft het wapen met demper aan [persoon 5] overhandigd. Nadat de Golf was opgehaald, zijn ze in de richting van Bodegraven gereden. Onderweg zijn [persoon 18] en [persoon 5] uit elkaar gegaan. Eén of twee dagen later hoorde [persoon 18] van [verdachte] dat het mislukt was. [verdachte] was kwaad en riep dat [persoon 5] het verkloot had.xxii
7.3.2 De bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte, als medepleger, op 21 juli 2010 te Gouda samen met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gepoogd om [persoon 1] van het leven te beroven. Verder acht de rechtbank bewezen dat verdachte tezamen met zijn mededaders de voorbereidingshandelingen, zoals onder 2 is ten laste gelegd, heeft verricht, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij het vuurwapen met munitie, een telefoon en een auto voorhanden heeft gehad. Deze voorwerpen waren bestemd tot het begaan van een moord. Gelet op de verklaring van [persoon 5] dat hij in de woning van [persoon 18] het wapen door verdachte overhandigd kreeg, dat daar door verdachte was schoongemaakt, geladen en doorgeladen en van een demper was voorzien en de verklaring van [persoon 18] dat hij het wapen in zijn woning voor verdachte bewaarden, acht de rechtbank bewezen dat verdachte het vuurwapen tezamen met zijn mededaders, voorhanden heeft gehad, zoals ten laste gelegd onder 3.
Het standpunt van verdachte dat [persoon 2] de motor achter het voornemen was, kan verdachte niet baten. Zo daarvan al sprake was, neemt dat verdachtes strafbare betrokkenheid als medepleger van dit feit niet weg.
De suggestie van de verdediging dat het ervoor moet worden gehouden dat sprake is geweest van een schijnaanslag, wordt niet door bewijsmiddelen ondersteund. En waar het verdachte is, die zich op diverse momenten krachtig heeft uitgesproken ten gunste van moord, waarbij zijn stellige bewoordingen geen ruimte voor twijfel overlieten, en waarbij hij zich vervolgens intensief heeft bemoeid met de uiteindelijke uitvoering, had het op de weg van verdachte gelegen om de suggestie dat het allemaal maar schijn was, vanuit zijn opzet helder te onderbouwen. Dat heeft hij op geen enkele wijze gedaan. De rechtbank gaat dan ook aan dit verweer voorbij.
Ook de suggestie dat verdachte met de geluidsopname van 24 juni 2010 de gespreksdeelnemers alleen maar had willen afpersen is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
8. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak A onder 4 en 5 ten laste gelegde (Zaaksdossier 3)
8.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van mening dat het onder 4 (medeplegen van het teweeg brengen van een ontploffing) en 5 (medeplegen van het voorhanden hebben van de handgranaat) in zaak A ten laste gelegde, bewezen kan worden. De verklaring van [persoon 5] stemt vrijwel overeen met de bekennende verklaring van [persoon 18]. Deze twee verklaringen vormen het dragende bewijs.
De verklaring van verdachte - inhoudende de ontkenning en de uitdrukkelijke suggestie dat [persoon 18] de aanslag in opdracht van [persoon 2] heeft gepleegd - kan niet in het minst overtuigen. Zijn aanval op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [persoon 5] mist doel, te meer daar de verklaringen van [persoon 5] en [persoon 18] ook door andere bevindingen worden bevestigd, zoals het verblijf van [persoon 5] in [hotel 2] te Amsterdam en de verklaring van getuige [persoon 11].
Daarnaast kan steun worden gevonden in de verklaring van [persoon 2] voor het door [persoon 18] genoemde motief voor de aanslag. Immers, aanvankelijk zouden de Israëlische kopers van goud op vrijdag 11 juni 2010 bij [persoon 2] op kantoor komen, terwijl [persoon 5] de dag daarvoor de granaat naar binnen moest gooien. Later is de afspraak verzet naar maandag 14 juni 2010, maar na de aanslag, op zondag 13 juni 2010, kwamen de kopers niet meer. Medeverdachte [persoon 2] heeft verklaard dat de kopers volgens [verdachte] waren afgeschrikt.
Verdachte heeft het plan bedacht, de anderen opdracht gegeven, de granaat ter beschikking gesteld en bepaald wanneer het moest gebeuren.
Ten aanzien van de handgranaat kan ambtshalve vastgesteld worden dat het beschreven en door [persoon 5] herkende voorwerp een voorwerp is bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, zoals bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [persoon 5] niet geloofwaardig kunnen zijn, en heeft in het kader daarvan gewezen op diens standpunt inzake de herkomst van de handgranaat en de herkomst van de auto die [persoon 5] ter beschikking was gesteld.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
8.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Volgens [persoon 5] begon het verhaal in mei 2010. [verdachte] en [persoon 18] kwamen langs op de camping in Terwolde en [verdachte] zei: 'Ik ga je wat vragen en er is slechts 1 antwoord mogelijk'. [persoon 5] moest klusjes doen: ergens een handgranaat naar binnen gooien en ergens anders een magazijn leegschieten. Nadat [persoon 5] hierop ja antwoordde, zei [verdachte] dat [persoon 5] het goede antwoord had gegeven en dat [persoon 5] hiervoor € 10.000,- zou krijgen.xxiii Op 3 juni 2010 kwamen [persoon 18] en [verdachte] langs op de camping in Terwolde. [persoon 18] haalde uit zijn zwarte heup/buideltasje een blauwe poetsdoek en daaruit kwam een handgranaat tevoorschijn. De handgranaat had een donkere kleur, een ring, een beugel en een pen. [verdachte] vertelde dat het binnenkort moest gebeuren; [persoon 5] hoefde alleen nog maar de handgranaat op de [straatnaam perceel 1] naar binnen te gooien. [persoon 5] kreeg de handgranaat van [verdachte], die deze van [persoon 18] had ontvangen, en [verdachte] zei daarbij dat [persoon 5] de handgranaat goed moest opbergen. 7 juni 2010 vertelde [verdachte] op de carpoolplaats Bunschoten-Spakenburg aan [persoon 5] dat hij wilde dat het donderdagavond gebeurde, want dan had [verdachte] een alibi. [verdachte] benadrukte dat het donderdagavond goed moet gebeuren anders wist [persoon 5] wat er zou gaan gebeuren.xxiv
Donderdagavond 10 juni 2010 besloot [persoon 5] de handgranaat niet te gooien, nu er mensen in het kantoorpand aanwezig waren. Toen [persoon 5] op 11 juni 2010 door [verdachte] werd gebeld, begon [verdachte] gelijk te vloeken en te tieren en uitte doodsbedreigingen. [verdachte] zei dat, doordat [persoon 5] de aanslag niet had uitgevoerd, het hem tweeënhalve ton zou kosten in euro's. [persoon 18] begon na aankomst op de camping ook gelijk te vloeken en te tieren. Nadat [persoon 5] had uitgelegd waarom hij de aanslag niet had gepleegd en [persoon 18] gekalmeerd was, zei [persoon 18] tegen [persoon 5] dat hij nog één kans kreeg van [verdachte] en [persoon 18]. De granaataanslag moest nu op zondag 13 juni 2010 uitgevoerd worden.xxv
Nadat een op het terrein aanwezige BMW Cabrio op zondag 13 juni 2010 rond 18.30 uur wegreed van het kantoorpand, besloot [persoon 5] de granaat te gooien, en daarmee te voldoen aan de opdracht van [verdachte] en [persoon 18]. De hoek waarin [persoon 5] moest gooien, was hem op 11 juni 2010 door [persoon 18] exact verteld, aangezien in de andere hoek een camera hing. Bij het kantoorpand aangekomen, stapte [persoon 5] uit, pakte de handgranaat en trok de pin eruit. Met zijn andere hand pakte [persoon 5] de hamer en sloeg vervolgens een klein ruitje in. Nadat hij de vitrage opzij had geduwd met de hamer, gooide [persoon 5] de handgranaat naar binnen. [persoon 5] rende terug naar zijn auto en hoorde een enorme knal. Later heeft [persoon 5] het motief gehoord om de granaat te gooien: [verdachte] wilde tijd rekken door onrust te zaaien.xxvi
[verdachte] had de opdracht om in het pand aan de [straatnaam perceel 1] een handgranaat te gooien in eerste instantie aan [persoon 18] gegeven. [verdachte] en [persoon 2] hadden onenigheid over een verloren rechtszaak en [verdachte] wilde onder de gouddeal uitkomen die hij met [persoon 2] en [persoon 3] had. [verdachte] zei dat hij kopers had, maar dat was een gebakken lucht-verhaal. Het idee van [verdachte] was dat de kopers zich terug zouden trekken vanwege de granaataanslag op het pand aan de [straatnaam perceel 1]. [verdachte] wilde dat alle schijnwerpers op de [straatnaam perceel 1] kwamen te liggen en [persoon 5] moest het klusje opknappen. [persoon 18] heeft in opdracht van [verdachte] aan [persoon 5] twee panden, namelijk de één aan de [straatnaam perceel 1] te Amsterdam en verder het pand van [persoon 2] in Gouda, getoond zodat [persoon 5] kon bepalen bij welk pand hij de opdracht zou uitvoeren. Daarnaast heeft [persoon 18] in opdracht van [verdachte] een auto geregeld, die door [persoon 5] is opgehaald samen met [persoon 18]. Ten aanzien van de handgranaat heeft [persoon 18] verklaard dat hij die van [verdachte] ontving, voordat [verdachte] en hij op de camping arriveerden, en in zijn buideltasje heeft gedaan. Op de camping is de handgranaat aan [persoon 5] gegeven en werd besproken hoe [persoon 5] van plan was om die granaat naar binnen te gooien. [persoon 5] vertelde dat hij geld nodig had voor een hotel en dat heeft [verdachte] hem gegeven.xxvii
[persoon 22] heeft aangifte gedaan van vernieling, bedreiging en poging tot moord c.q. doodslag. Op 13 juni 2010, omstreeks 19.25 uur, is er door een onbekende een explosief door het raam van het kantoor in de [perceel 1A] (de rechtbank begrijpt: [perceel 1]) te Amsterdam gegooid. Het explosief is in het kantoor ontploft en daardoor is er schade ontstaan aan het raam van het kantoor en in het kantoor zelf. In het pand was gevestigd [rechtspersoon 7] en een maatschap van advocaten en notarissen '[rechtspersoon 8]'.xxviii
Uit het onderzoek uitgevoerd door het Bureau Recherche Expertise blijkt dat het perceel [perceel 1] een vrijstaand kantoorpand betrof. In de kantoorruimte achter het geperforeerde glas werd een beugel van een handgranaat aangetroffen en aan de bovenzijde van de beugel stond het nummer 8444. Voor de ramen hing vitrage. In de onderste ruit van het geperforeerde raam bevond zich een grotere opening waardoor de handgranaat mogelijk naar binnen zou kunnen zijn geworpen, omdat deze opening zich het dichtst bij het punt van de ontploffing bevond. Daarnaast werd, nadat een boek was opgetild, een gat in de vloer zichtbaar en werden stukjes metaal aangetroffen, mogelijk toebehorend aan de handgranaat. Verspreid door de kamer werden kleine kogeltjes en stukjes metaal dan wel kunststof aangetroffen. De verbalisanten zagen dat de radiator onder het geperforeerde raam was ontzet en op enkele plaatsen was beschadigd waardoor deze was gaan lekken.xxix
Uit onderzoek van de aangetroffen resten in perceel [perceel 1] kan bijna met zekerheid geconcludeerd worden dat het hier om een Joegoslavische handgranaat model M75 ging. Dit is een verdedigingsgranaat.xxx
8.3.2 De bewijsoverwegingen
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [persoon 5] geloofwaardig is, mede gelet op hetgeen over de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van zijn verklaringen is geoordeeld in het begin van dit vonnis. Bovendien wordt zijn verklaring in dit zaaksdossier op essentiële punten en grote lijnen bevestigd door de verklaringen van [persoon 18] en overigens ook door andere bewijsmiddelen, zoals hiervoor weergegeven. Het verblijf van [persoon 5] in het [hotel 2] op 10-11 juni 2010xxxi wordt bevestigd door de gegevens van het hotel.xxxii Concluderend is de rechtbank derhalve van oordeel dat zijn verklaringen geloofwaardig zijn.
Ten aanzien van de levering van de handgranaat gaat de rechtbank uit van de verklaring van [persoon 18] dat hij de handgranaat van verdachte heeft gekregen. De rechtbank ziet geen reden om op dit punt van de verklaring van [persoon 18] af te wijken, die op overige punten wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen in het dossier. Uit de verklaring van [persoon 5] dat hij de handgranaat uit handen van [verdachte] ontvangen heeft, volgt dat verdachte de handgranaat voorhanden had.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat zij haar overtuiging mede ontleent aan het door [persoon 5] en [persoon 18] genoemde motief, namelijk het creëren door [verdachte] van een reden waarom de zogenaamde [persoon 4] zijn afspraak met betrekking tot een bezoek aan [persoon 2] niet kon nakomen. Dit vindt bevestiging in de verklaring van [persoon 2] waar deze verklaart dat het tijdsverloop ten aanzien van de granaataanslag opvallend is. [verdachte] had namelijk tegen [persoon 2] gezegd dat [persoon 4] en twee familieleden op 11 juni 2010 op het kantoor van [persoon 2] aan de [straatnaam perceel 1] zouden komen om de goudzaak te bespreken. Die dag kwam er echter niemand. [verdachte] vertelde vervolgens dat zij het vliegtuig gemist hadden en pas zondag konden vliegen in verband met de Sabbat en nu op 14 juni 2010 zouden komen. Die maandagochtend kwam er weer niemand.xxxiii Deze data komen geheel overeen met de niet uitgevoerde aanslag op 10 juni en vervolgens de opdracht om de aanslag op 13 juni 2010 uit te voeren.
Alles overwegende concludeert de rechtbank dat verdachte tezamen en in vereniging met [persoon 18] en [persoon 5] de granaataanslag op 13 juni 2010 heeft gepleegd en een handgranaat voorhanden heeft gehad. Het dossier bevat weliswaar geen categorie in de zin van de Wet wapens en munitie, maar genoegzaam uit het dossier blijkt dat de handgranaat een voorwerp is bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing. Uit het dossier blijkt dat na het opbranden van de vertragingslading, het slagpijpje detoneertxxxiv (ontploft) hetgeen ook is gebeurd, gelet op de ontstane schade in het kantoorpand aan de [straatnaam perceel 1].
9. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak A onder 6 ten laste gelegde (Zaaksdossier 5)
9.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte [persoon 3] heeft opgelicht voor de op 25 maart 2010 betaalde bedragen van € 250.000,- en € 50.000,-, het op 28 april 2010 betaalde bedrag van € 50.000,- en het op 10 mei 2010 betaalde bedrag van € 7.500. Het Openbaar Ministerie heeft daartoe aangevoerd dat er nimmer sprake is geweest van een werkelijke goudtransactie. Verdachte heeft alles uit zijn duim gezogen. De verhalen en handelingen van verdachte, door tegen [persoon 3] te zeggen dat hij in contact stond met afnemers van goud en dat ene [persoon 4] goud wilde afnemen, vormen een samenweefsel van verdichtsels en listige kunstgrepen en waren gericht op het doen van betalingen door [persoon 3].
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte is niets gevonden dat duidt op werkelijke contacten met [persoon 4] en [persoon 5] heeft verklaard dat hij zich in opdracht van verdachte tegenover [persoon 2] moest voordoen als [persoon 4], hetgeen wordt bevestigd door sms-berichten. De enkele verwijzing naar [persoon 23], die stelt ene [persoon 4] te kennen, is volstrekt onvoldoende om het bestaan van [persoon 4] aannemelijk te maken. Feit is dat verdachte een aanzienlijk deel van de investeringen van [persoon 3] aantoonbaar direct in eigen zak heeft gestoken, en uit geen enkel gegeven in het dossier blijkt dat er ook maar iets door hem of [persoon 18], die volgens verdachte betaald zou zijn voor 'beveiligingswerk', is gedaan in het kader van de voorbereidingen van een gouddeal.
Ten aanzien van de overige betalingen:
Ten aanzien van de op 18 juni 2010 door [rechtspersoon 3] aan verdachte betaalde € 50.000,-, heeft het Openbaar Ministerie vrijspraak gevorderd. Het Openbaar Ministerie heeft daartoe aangevoerd dat dit bedrag niet betaald is als gevolg van oplichting door verdachte, maar dat het een aanbetaling van [persoon 3] aan verdachte betreft voor de moord op [persoon 1]. Het Openbaar Ministerie heeft daartoe aangevoerd dat [persoon 5] heeft verklaard dat [persoon 18] € 100.000,- zou krijgen voor de aanslag op de man in Gouda en dat hij daarvan al € 50.000,- had ontvangen en dat [persoon 3] in zijn eigen verklaring over zijn betalingen aan verdachte het in juni 2010 betaalde bedrag van € 50.000,- in het geheel niet noemt.
De op 13 september 2010 door [rechtspersoon 2] aan verdachte overgemaakte € 23.000,-, zijn betaald onder invloed van het verzonnen verhaal dat er textiel (spijkerbroeken) was aangeschaft, dat [persoon 3] de BTW nog moest betalen die al door '[persoon 5]' (in werkelijkheid verdachte [persoon 27]) zou zijn afgedragen, waarbij een valse factuur van € 477.000,- van [persoon 6] en een valse vrachtbrief zijn overgelegd. Dat [persoon 3] had kunnen vermoeden of zelfs weten dat er helemaal geen textiel was aangeschaft, doet er niets aan af dat [persoon 3] door oplichting is bewogen tot de betaling van deze € 23.000,-.
Ten aanzien van de op 12 november 2010 door [persoon 3] aan verdachte betaalde € 5.195,- heeft het Openbaar Ministerie zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat dit als gevolg van oplichting door [persoon 3] is betaald. Het Openbaar Ministerie heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaring van [persoon 3], die deels door [persoon 2] wordt bevestigd, volgt dat verdachte, in aanwezigheid van [persoon 2] en de man die zich [persoon 5] noemde, zei dat hij met [persoon 5] € 700.000,- had opgehaald in verband met de gouddeal, dat hij [persoon 3] toen een koffertje liet zien met bovenop een briefje van € 500,-, dat verdachte zei dat [persoon 5] dat geld ging overmaken maar dat eerst € 77.000,- overgemaakt moest worden voor de BTW van de textiel en dat [persoon 3] toen € 5.195,- heeft overgemaakt om goed over te komen. Hieruit volgt dat [persoon 3] onder invloed van een onnavolgbaar verhaal van verdachte en na het tonen van een koffertje met een biljet van € 500,-, dit bedrag heeft overgemaakt, hetgeen is aan te merken als oplichting.
Ten aanzien van de op 16 februari 2011 door [persoon 3] aan verdachte overgemaakte € 5.195,- heeft het Openbaar Ministerie naar voren gebracht dat uit het dossier niet duidelijk wordt waarom deze betaling is gedaan, maar heeft aan dat standpunt geen conclusie verbonden.
Ten aanzien van de op 24 februari 2011 door [rechtspersoon 2] aan verdachte overgemaakte € 70.000,- heeft het Openbaar Ministerie zich op het standpunt gesteld dat [persoon 3] hiermee is opgelicht door verdachte en [persoon 2] met een verzonnen verhaal over bedrijven in Bulgarije die geïnteresseerd zouden zijn in het softwareprogramma VTGM en dat [persoon 2] dit verhaal bevestigde. [persoon 3] heeft verklaard dat hij voor deze transactie € 70.000,- moest overmaken.
Ten aanzien van het door [persoon 3] aan verdachte op 7 maart 2011 betaalde bedrag van € 4.000,- onder vermelding van "autokosten" heeft het Openbaar Ministerie vrijspraak van de ten laste gelegde oplichting gevorderd, nu hier weliswaar mogelijk sprake is geweest van oplichting door verdachte door [persoon 3] voor te houden dat hij autopech had en dat [persoon 3] de kosten moest voorschieten, maar dat de tenlastelegging geen gedragingen bevat die in het licht van deze betaling als een samenweefsel van verdichtsels gezien kunnen worden.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De rechtbank begrijpt het verweer van de verdediging, weergegeven in de pleitnota als puntsgewijs commentaar op het requisitoir, voor zover van belang voor de ten laste gelegde oplichting van [persoon 3] aldus:
Getuige [persoon 23] heeft [persoon 4] gezien, er wordt in telefoongesprekken aan [persoon 4] gerefereerd en verdachte heeft aangegeven [persoon 4] aan de telefoon gehad te hebben. Gegeven dit alles had de officier van justitie op zijn minst genomen de mogelijkheid open moeten houden dat [persoon 4] bestond. Er is geen bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij [persoon 5] die zich zou hebben voorgedaan als [persoon 4].
Het initiatief voor de gouddeal is niet van verdachte maar van medeverdachte [persoon 2] uitgegaan. [persoon 3] heeft zelf verklaard dat de eerste € 400.000,- die door hem zijn aanbetaald voor logistiek, derhalve voor de smokkel van het goud, waren bedoeld.
Er is geen sprake van oplichting van [persoon 3] met betrekking tot de textieldeal, want [persoon 3] wist dat het geld bestemd was om schulden mee te betalen. De spijkerbroeken hebben nooit bestaan.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
9.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[persoon 3] is (mede)eigenaar van de bedrijven [rechtspersoon 1]xxxv, [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 2]xxxvi Op 25 maart 2010 is vanaf de rekening van [rechtspersoon 1] € 250.000,- overgemaakt en vanaf de rekening van [rechtspersoon 2] € 50.000,- naar de derdenrekening van [persoon 2], onder vermelding van "security deposit gold contract". Op 26 maart 2010 maakt [persoon 2] € 200.000,- en € 130.000,- over van zijn derdenrekening naar de privérekening van [verdachte].xxxvii De privérekening van [verdachte] heeft het rekeningnummer [rekeningnummer 1].xxxviii
Op 28 april 2010 werd vanaf de rekening van [rechtspersoon 2] € 50.000,- overgemaakt naar de privérekening van [verdachte] onder vermelding van "spoedoverboeking".xxxix
Op 10 mei 2010 maakt [persoon 3] vanaf zijn privérekening € 7.500,- over naar de privérekening van [verdachte] onder vermelding van "spoedoverboeking". xl
Op 18 juni 2010 werd vanaf de rekening van [rechtspersoon 3] € 50.000,- overgemaakt naar de privérekening van [verdachte] onder vermelding van "spoedoverboeking". xli
In een aan [verdachte] gerichte brief, gedateerd 8 februari 2010, ondertekend door [persoon 2] en [persoon 3] staat - onder meer - geschreven:
"(...) Het doel van de aan jou te betalen, en door jou vervolgens ter fine van de samenwerkingsovereenkomst aan te wenden gelden is, kort gezegd, (a) de inkoop door jou van goederen en (b) het maken van allerlei verkoopkosten in de ruimste zin (...).
Gezamenlijk zullen we conform afspraak de komende maanden de volgende bedragen naar jou overmaken:
Investering Beoogde periode Bedrag
[persoon 3] ([rechtspersoon 2]) maart € 300.000,-
[persoon 2] ([rechtspersoon 9]) maart € 30.000,-
[verdachte] (privé) maart € 30.000,-
[persoon 3] ([rechtspersoon 2]) april € 7.500,-
[persoon 3] ([rechtspersoon 2]) april € 50.000,-
[persoon 2] ([rechtspersoon 9]) april € 10.000,-
[persoon 3] ([rechtspersoon 2]) mei € 7.500,-
[persoon 3] ([rechtspersoon 2]) juni € 50.000,-
(...)"xlii
[persoon 2] heeft verklaard dat ze (de rechtbank begrijpt: [verdachte], [persoon 3] en [persoon 2]) bezig waren met een gouddeal die volgens hem volkomen legaal was.xliii
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat alle bedragen die door [persoon 3] aan hem zijn betaald, betaald zijn in het kader van de smokkel van goud.xliv
Ter terechtzitting heeft [persoon 3] verklaard dat de € 300.000,- die hij op 25 maart 2010 heeft overgemaakt naar de derdenrekening van [persoon 2] bedoeld waren voor het logistieke proces voor de gouddeal. xlv
[persoon 3] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte], die bij hem was geïntroduceerd door [persoon 2], rijke vrome joden vertegenwoordigde die goud wilden afnemen. Er moest geïnvesteerd worden in logistiek en daarvoor moest hij, [persoon 3], € 350.000,- inleggen. De opbrengst van de gouddeal zou voor hun drieën samen 140 miljoen euro bedragen. [persoon 3] heeft verder verklaard dat [persoon 4] de vrome jood was die het goud zou gaan kopen, maar dat hij nooit iemand heeft gezien van de zijde van de kopers. Het bedrag van € 50.000,- dat hij in april 2010 aan [verdachte] heeft overgemaakt, heeft vermoedelijk ook te maken met de gouddeal en ook de bedragen van € 7.500,- en € 50.000,- hebben daarmee te maken. [persoon 3] heeft verklaard dat [verdachte] had verteld dat de betaling voor het goud bij de grens was tegengehouden, dat de Israëliërs daarom boos waren en dat er daarom € 50.000,- naar [verdachte] overgemaakt moest worden.xlvi [persoon 2] was de directeur en [persoon 3] vertrouwde hem. [persoon 2] zou het allemaal regelen en de grote bedragen maakte [persoon 3] allemaal over op verzoek van [persoon 2].xlvii
[persoon 5] heeft verklaard dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) vertelde dat hij, [persoon 5], naar iemand moest bellen en zich moest voordoen als [persoon 4] of [persoon 24], een buitenlander met een Israëlische achtergrond, die gebrekkig Engels sprak, dat hij de tekst van [verdachte] gedicteerd kreeg en dat het om een zakelijk gesprek ging, inhoudende dat het uitgesteld moest worden omdat de papieren nog niet klaar waren. [persoon 5] weet dat er werd opgenomen door [persoon 2]. [persoon 5] heeft verder verklaard dat hij later, in de auto langs de weg van Uithoorn naar Mijdrecht weer gebeld heeft naar [persoon 2] en zich moest voordoen als [persoon 4] of [persoon 24].xlviii
[persoon 3] heeft verklaard dat hij geld heeft afgedragen voor investeringen die hij nooit had gedaan als hij alle feiten had gekend, dat hij door list en bedrog op het verkeerde been is gezet, waardoor hij geïnvesteerd heeft in zaken die op niets zijn uitgelopen.xlix
9.3.2 De bewijsoverwegingen ten aanzien van de in maart tot en met juni 2010 betaalde bedragen
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte [persoon 3] door oplichting heeft bewogen tot betaling van de in maart tot en met juni 2010 overgemaakte bedragen van € 250.000,-, € 50.000,-, € 50.000,-, € 7.500,- en € 50.000,-. Uit de verklaring van [persoon 3] volgt dat deze bedragen aan verdachte, al dan niet via de derdenrekening van [persoon 2], zijn overgemaakt ten behoeve van het logistieke proces van de gouddeal. Dat [persoon 4] geen verzinsel was, maar wel degelijk zou hebben bestaan, en dat hij de aan hem overgemaakte bedragen wel degelijk zou hebben aangewend ten behoeve van de, weliswaar illegale gouddeal, is door verdachte op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Integendeel. De verklaring van [persoon 5] dat hij zich meerdere malen in opdracht van verdachte telefonisch tegenover [persoon 2] als [persoon 4] heeft moeten voordoen, sterkt de rechtbank in de overtuiging dat het bestaan van deze [persoon 4] met wie de grote gouddeal gesloten zou worden, volledig door verdachte verzonnen is.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [persoon 3], waardoor deze bewogen is tot afgifte van de hiervoor genoemde bedragen. Anders dan het Openbaar Ministerie acht de rechtbank ook bewezen dat de door [persoon 3] in juni 2010 overgemaakte € 50.000,- als gevolg van oplichting door verdachte is betaald. [persoon 3] heeft bij de politie over dit bedrag expliciet verklaard dat dit in het kader van de gouddeal is betaald, meer in het bijzonder, nadat door verdachte zou zijn verteld dat bij de grens de busjes met contant geld aangehouden waren. Bovendien wordt in de brief van 8 februari 2010, waarin de bedragen worden opgesomd die in het kader van de samenwerking aan verdachte betaald dienen te worden, welke betalingen volgens de verklaring van [persoon 2] bedoeld waren voor de gouddeal, het bedrag van € 50.000,- te voldoen in juni 2010, expliciet genoemd.
De rechtbank acht, net als het Openbaar Ministerie, niet bewezen dat verdachte [persoon 3] tezamen en in vereniging met een ander, heeft opgelicht. Weliswaar volgt uit het dossier dat [persoon 3] alle bedragen naar verdachte op verzoek van [persoon 2] overmaakte, die hij naar zijn zeggen volledig vertrouwde, nadat hij hem, als zijn voormalig advocaat, had aangesteld als managing director van [rechtspersoon 3], laatstelijk tegen betaling van € 25.000,- per maand, maar tevens blijkt uit het dossier dat [persoon 2] in die periode eveneens heilig in de gouddeal geloofde, zodat - bij gebreke van het oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling - van oplichting door [persoon 2] destijds geen sprake was.
9.3.3 Vrijspraak
Anders dan het Openbaar Ministerie acht de rechtbank niet bewezen dat [persoon 3] door oplichting is bewogen tot afgifte van de € 23.000,- op 13 september 2010 en spreekt verdachte daarom van dat deel van de tenlastelegging vrij. [persoon 3] heeft bij de politie over de betaling van deze € 23.000,- verklaard dat in de zomer van 2010 verdachte hem vertelde dat het geld (de rechtbank begrijpt: het door [persoon 3] ten behoeve van de gouddeal overgemaakt geld) verantwoord moest worden, dat hij toen samen met een zekere [persoon 5] en [persoon 18] in het [hotel 3] in Amsterdam kwam met een factuur van € 477.000,- voor een textieltransactie, dat [persoon 5] € 23.000,- 'voor de moeite' wilde hebben, dat verdachte later ook een vrachtbrief had, dat [persoon 2] alles zou hebben gecontroleerd en dat verdachte en deze [persoon 5] enige tijd later bij hem thuis kwamen en dat het betalen van de € 23.000,- hem toen werd opgelegd. Ter terechtzitting heeft [persoon 3] over deze factuur, waarvan verdachte ter terechtzitting heeft gezegd dat het een 'Donald Duck factuur' (de rechtbank begrijpt een nep-factuur) is, verklaard dat hem door verdachte was toegezegd dat hij door middel van deze factuur zijn geld kon terugkrijgen. Gelet op de verklaringen van [persoon 3] en verdachte over deze factuur van € 477.000,-, in het bijzonder de verklaring van [persoon 3] ter terechtzitting waaruit volgt dat hij niet zozeer betaalde omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat daadwerkelijk een partij textiel was aangeschaft en verscheept, maar meer omdat hem door verdachte was toegezegd dat hij op deze manier zijn geld zou terugkrijgen (hetgeen als oplichtingshandeling niet ten laste is gelegd) is oplichting door middel van de handelingen zoals ten laste gelegd, ten aanzien van deze betaling niet bewezen.
Anders dan het Openbaar Ministerie acht de rechtbank oplichting door verdachte ook niet bewezen ten aanzien van de door [persoon 3] op 12 november 2010 overgemaakte € 5.195,-. [persoon 3] heeft hierover bij de politie verklaard dat hij op een gegeven moment naar het [hotel 4] in Breukelen moest komen en dat verdachte, [persoon 2] en een zekere [persoon 5] daar waren. Daar werd verteld dat verdachte en [persoon 5] net in Luxemburg € 700.000,- euro hadden opgehaald, waarop [persoon 3] een koffertje werd getoond met daarin een stapel briefjes met bovenop een briefje van € 500,-. [persoon 5] zou het geld gaan overmaken, maar dan moest eerst door [persoon 3] € 77.000,- overgemaakt worden. [persoon 2] heeft dit verhaal bevestigd. [persoon 3] heeft verklaard dat hij dit geld niet had en dat hij toen om goed over te komen € 5.195,- heeft overgemaakt. Weliswaar volgt uit het voorgaande dat [persoon 3] naar aanleiding van een, zoals het Openbaar Ministerie het noemt, onnavolgbaar verhaal is bewogen tot betaling, maar aan verdachte is als oplichtingshandeling slechts ten laste gelegd "het tonen van een koffertje waarin een stapel briefjes met als bovenste een biljet van € 500 opgeborgen was", hetgeen naar het oordeel van de rechtbank niet het middel is geweest op grond waarvan [persoon 3] overgegaan is tot betaling, maar slechts in combinatie met 'het onnavolgbare verhaal'. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte ten aanzien van de betaling van € 5.195,- op 12 november 2010 wordt vrijgesproken.
Nu uit het dossier niet blijkt op grond waarvan de betaling van € 5.195,- door [persoon 3] aan verdachte op 16 februari 2011 is gedaan en hierover door het Openbaar Ministerie ook geen standpunt is ingenomen, is niet vast te stellen dat [persoon 3] door oplichting bewogen zou zijn tot deze betaling. Ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging wordt verdachte derhalve vrijgesproken.
Anders dan het Openbaar Ministerie acht de rechtbank oplichting door verdachte evenmin bewezen ten aanzien van de door [persoon 3] op 24 februari 2011 betaalde € 70.000,-. Niet alleen biedt het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun voor de stelling van het Openbaar Ministerie dat er een verband bestaat tussen het, al dan niet verzonnen, verhaal over een koper voor het VTGM softwareprogramma en deze betaling. Ook volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaring van [persoon 3], ondersteund door de door [persoon 3] aan de politie overgelegde e-mails, dat niet verdachte maar juist [persoon 2] zich bemoeide met de verkoop van het VTGM-programma en dat [persoon 2], aldus [persoon 3], de contracten inzake VTGM pas aan [persoon 3] wilde overhandigen na betaling van de door [persoon 2] geclaimde achterstallige managementfee, hetgeen weer niet in verband te brengen is met de betaling van € 70.000,- aan verdachte. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte van oplichting ten aanzien van de betaling van € 70.000,- wordt vrijgesproken.
Net als het Openbaar Ministerie acht de rechtbank oplichting door verdachte niet bewezen ten aanzien van de € 4.000,- die op 7 maart 2011 door [persoon 3] is overgemaakt en spreekt hem van dat deel van de tenlastelegging vrij. In de tenlastelegging worden geen oplichtingshandelingen en of -middelen genoemd die in verband zijn te brengen met deze betaling.
10. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak A onder 7 ten laste gelegde (Zaaksdossier 5)
10.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft vrijspraak gevorderd, voor zover het betreft het aan verdachte ten laste gelegde valselijk opmaken van de factuur van [persoon 6]. Weliswaar staat vast dat de factuur vals is, maar niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is die deze factuur valselijk heeft opgemaakt.
Het Openbaar Ministerie acht het ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van deze valse factuur wel bewezen, op grond van de verklaring van [persoon 3], zijn overlegging van de factuur en het feit dat een vrijwel gelijke factuur bij verdachte thuis is aangetroffen.
10.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van dit feit is door de verdediging geen verweer gevoerd.
10.3 Het oordeel van de rechtbank
10.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de factuur van [persoon 6] betreffende een partij textiel ter hoogte van € 477.000,- vals is (een 'Donald Duck - factuur'), dat deze in zijn opdracht is opgemaakt door [persoon 5] en dat [persoon 3], aan wie hij de factuur overhandigd heeft teneinde het geld voor de goudsmokkel te kunnen verantwoorden, ook wist dat er helemaal geen spijkerbroeken waren.l [persoon 5] heeft verklaard dat hij in mei 2010 in opdracht van verdachte een valse factuur van [persoon 6], een zaak van [persoon 5], heeft opgemaakt, maar dat dit een andere factuur was dan die aan [persoon 3] is overhandigd.li [persoon 3] heeft verklaard dat om de € 400.000,- die was aanbetaald (de rechtbank begrijpt: voor de gouddeal) te verantwoorden in de boeken [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) met een factuur kwam voor textiel.lii Op deze factuur van [persoon 6] gericht aan [rechtspersoon 2] staat vermeld: partij textiel ter waarde van € 477.000,-.liii
10.3.2 De bewijsoverwegingen
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de valse factuur van [persoon 6] voorhanden heeft gehad. Nu niet is vast te stellen dat deze factuur door verdachte valselijk is opgemaakt, wordt verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijgesproken.
11. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak A onder 8 ten laste gelegde (Zaaksdossier 5)
11.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De bedragen die verdachte van maart tot en met mei 2010, al dan niet via de derdenrekening van [persoon 2] op zijn rekening gestort heeft gekregen (€ 200.000,-, € 130.000, € 50.000,- en € 7.500,-) zijn van misdrijf, te weten oplichting, afkomstig. Verdachte heeft deze bedragen verworven en voorhanden gehad, en deze bedragen omgezet en er gebruik van gemaakt, door deze naar zijn vrouw [persoon 14] over te maken, naar een garagebedrijf en veel contant op te nemen. Omdat het geld is vermengd met zijn banksaldo, geldt het gehele gebruik van zijn saldo als witwassen.
Het Openbaar Ministerie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van het bedrag van € 23.000,- en daartoe aangevoerd dat verdachte dit geld heeft verworven, voorhanden heeft gehad en gedeeltelijk heeft overgedragen door diezelfde dag delen ervan over te maken naar [persoon 27] (€ 7.866,67) en naar de vriendin van [persoon 18] (€ 5.016,67).
Ten aanzien van het bedrag van € 5.195, dat op 12 november 2010 door [persoon 3] aan verdachte is overgemaakt, acht het Openbaar Ministerie opzettelijk witwassen bewezen. Door [persoon 3] dit bedrag, dat het rechtstreekse gevolg is van de door hem gepleegde oplichting, aan hem te laten overmaken onder de vermelding "restant privé-lening" heeft verdachte aan deze betaling een legale schijn gegeven, hetgeen kan worden aangemerkt als enige handeling, gericht op het verhullen van de criminele herkomst van het goed.
Ten aanzien van het op 16 februari 2011 op de rekening van verdachte gestorte bedrag van € 5.195,- heeft het Openbaar Ministerie geen standpunt ingenomen.
Ten aanzien van het op 24 februari 2011 door [rechtspersoon 2] aan verdachte overgemaakte bedrag van € 70.000,- acht het Openbaar Ministerie witwassen door verdachte bewezen. De betaling is geschied onder de verhullende omschrijving "inkoop goederen".
Het Openbaar Ministerie heeft vrijspraak gevorderd voor witwassen voor zover het betreft het bedrag van € 4.000,-.
Het Openbaar Ministerie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van het bedrag van € 45.000,-. Verdachte heeft dit geld, waarvan hij wist dat het van misdrijf afkomstig was, verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en daarvan gebruik gemaakt.
Het Openbaar Ministerie acht bewezen dat verdachte het bedrag van € 55.925,- opzettelijk heeft witgewassen. Verdachte heeft dit bedrag afgedreigd van [persoon 2]. Door het geld via de rekening van [persoon 25] (hierna: [persoon 25]) naar verdachte en gedeeltelijk naar de vriendin van [persoon 18] door te laten storten is sprake van een verhullingshandeling.
Naar het oordeel van het Openbaar Ministerie geldt ten aanzien van alle bedragen dat sprake is van gewoontewitwassen, nu vastgesteld kan worden dat verdachte in de relevante periode meermalen opzettelijk crimineel geld heeft witgewassen en dit ook min of meer structureel heeft gedaan.
11.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van dit feit is door de verdediging geen verweer gevoerd.
11.3 Het oordeel van de rechtbank
11.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[persoon 3] is (mede)eigenaar van de bedrijven [rechtspersoon 1]liv, [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 2]lv Op 25 maart 2010 is vanaf de rekening van bedrijf [rechtspersoon 1] € 250.000,- overgemaakt en vanaf de rekening van bedrijf [rechtspersoon 2] € 50.000,- naar de derdenrekening van [persoon 2], onder vermelding van 'security deposit gold contract'. Op 26 maart 2010 maakt [persoon 2] € 200.000,- en € 130.000,- over van zijn derdenrekening naar de privérekening van [verdachte] onder vermelding van 'bemiddelingsfee' en 'bemiddelingsadvies'.lvi De privérekening van [verdachte] heeft het rekeningnummer [rekeningnummer 1].lvii
Op 27 maart 2010 maakt [verdachte] € 70.000,- over vanaf zijn privérekening naar de rekening van [rechtspersoon 5], (het bedrijf van [persoon 14]lviii) onder vermelding van 'tbv retour lening [rechtspersoon 5]' en € 50.000,- naar de rekening van [persoon 14] onder vermelding van 'reservering privé'. Op 30 maart 2010 wordt vanaf de privérekening van [verdachte] een kasopname van € 200.000,- gedaan.lix
Op 28 april 2010 maakt [persoon 3] vanaf de rekening van zijn bedrijf [rechtspersoon 2] € 50.000,- over naar de privérekening van [verdachte] onder vermelding van "spoedoverboeking".lx
Op 10 mei 2010 maakt [persoon 3] vanaf zijn privérekening € 7.500,- over naar de privérekening van [verdachte] onder vermelding van "spoedoverboeking". Op 16 mei 2010 maakt [verdachte] een bedrag van € 44.325,- over naar [rechtspersoon 10] onder vermelding van '367/028712 Audi'.lxi
Door [persoon 26], werkzaam voor [rechtspersoon 10] te Uithoorn, is verklaard dat [verdachte] in het bijzijn van zijn partner [persoon 14] op 18 mei 2010 een Audi A6 heeft gekocht. Na het raadplegen van het garagesysteem bleek dat de factuur destijds op naam van [persoon 14] was gezet en dat voor de auto een bedrag van € 44.325,- per bank betaald was.lxii
Op 18 juni 2010 maakt [persoon 3] van de rekening van zijn bedrijf [rechtspersoon 3] € 50.000,- over naar de privérekening van [verdachte] onder vermelding van "spoedoverboeking". Op 18 juni 2010 wordt vanaf de privérekening van [verdachte] € 10.000,- overgemaakt naar [rechtspersoon 5], € 10.000,- naar [rechtspersoon 11] (ook een bedrijf van [persoon 14]lxiii), en € 10.000,- naar [persoon 14]. Op 18 en 19 juni 2010 wordt middels acht kasopnames in totaal € 15.000,- opgenomen.lxiv
[persoon 3] heeft verklaard dat [verdachte] bij hem was geïntroduceerd als vertegenwoordiger van rijke vrome joden die goud wilden afnemen. Voor het logistieke proces moest [persoon 3] € 350.000,- inleggen.lxv Het bedrag van € 50.000,- in april 2010 en de bedragen van € 7.500,- en € 50.000,- hebben ook met de gouddeal te maken. [persoon 3] heeft verklaard dat hij geld heeft afgedragen voor investeringen die hij nooit had gedaan als hij alle feiten had gekend, dat hij door list en bedrog op het verkeerde been is gezet, waardoor hij geïnvesteerd heeft in zaken die op niets zijn uitgelopen.lxvi
Op 12 november 2010 maakt [persoon 3] vanaf zijn privérekening € 5.195,- over naar de privérekening van [verdachte], onder vermelding van 'spoedoverboeking restant privélening'.lxvii [persoon 3] heeft hierover bij de politie verklaard dat hij in september, oktober of november 2010 op een vrijdag naar het [hotel 4] in Breukelen moest komen en dat [verdachte], [persoon 2] en een zekere [persoon 5] daar waren. Voor de deal (de rechtbank begrijpt: de gouddeal) met de Filippijnen moest € 700.000,- op tafel komen en [verdachte] en deze [persoon 5] kwamen net terug uit Luxemburg en hadden € 700.000,- of € 750.000,- opgehaald. [verdachte] liet een koffertje zien en deed dat open en dicht. [persoon 3] zag toen een stapel briefjes en aan de bovenkant van de stapel zat een briefje van € 500,-. [persoon 5] zou het geld gaan overmaken, maar dan moest [persoon 3] wel eerst € 77.000,- overmaken voor de BTW van de textiel. Omdat [persoon 3] niets kon lenen heeft hij toen € 5.195,- overgemaakt om goed over te komen.lxviii [persoon 2] heeft hierover verklaard dat hij en [persoon 3] in november 2010 bezig waren om transportkosten te lenen en dat [verdachte] had aangegeven dat '[persoon 5]', naar later bleek de nep [persoon 5], een bedrag van € 700.000,- aan hen zou kunnen lenen, maar dat er dan wel iets van € 60.000,- als aanbetaling gedaan zou moeten worden. lxix
Op 1 november 2010 heeft [persoon 3] € 45.000,- overgemaakt op de privérekening van [verdachte] onder vermelding van 'spoedoverboeking Privé lening terugbetaling'. Diezelfde dag heeft [verdachte] vanaf zijn privérekening € 12.500,- overgemaakt naar de rekening van [persoon 14] onder vermelding van 'terug van lening privé', en zowel naar [persoon 27] als naar [persoon 28] (de rekening die [persoon 18] gebruiktelxx), een bedrag van € 14.916,66 overgemaakt, beide onder vermelding van 'terug van lening'.lxxi
[persoon 3] heeft verklaard dat hij tot betaling van deze € 45.000,- is overgegaan, na een bespreking op het kantoor van [persoon 2], waarbij naast [persoon 2] ook [verdachte] en een zekere [persoon 5] aanwezig waren. [verdachte] zou hier onder meer gezegd hebben dat [persoon 18] vast zat op verdenking van de poging tot moord op [persoon 1], dat het gesprek van 24 juni in Nijkerk (de rechtbank begrijpt: het gesprek waarbij de plannen voor moord op [persoon 1] werden besproken) was opgenomen, waarbij deze [persoon 5] cd's op tafel zou hebben gegooid en [persoon 2] bevestigd had dat hij de opname had beluisterd. [persoon 3] heeft verder verklaard dat [verdachte] zei dat [persoon 3] € 45.000,- moest betalen, als fee voor de opdracht tot moord op [persoon 1], en dat [persoon 18] hem iets zou aandoen als hij niet zou betalen. Toen [verdachte] en [persoon 5] enkele dagen later bij [persoon 3] op de stoep stonden, heeft [persoon 3] betaald.lxxii [persoon 2] heeft bevestigd dat er een gesprek heeft plaatsgevonden tussen deze personen (de rechtbank begrijpt: tussen [persoon 3], [verdachte] en '[persoon 5]') en dat [verdachte] en deze [persoon 5] eerst een dergelijk gesprek met hem gevoerd hadden en dat hij ook moest betalen voor de moord op [persoon 1]. [persoon 2] heeft verklaard dat hij geen geld had, dat hij dat ook aan [verdachte] heeft laten zien en dat hem duidelijk werd gemaakt dat iemand hem iets zou gaan aandoen. Het was erg intimiderend. Hij weet nog dat de cd's op tafel werden gegooid, maar heeft verklaard deze nooit gehoord te hebben.lxxiii
11.3.2 De bewijsoverwegingen
Vaststaat dat verdachte [persoon 3] en [persoon 2] door oplichting heeft bewogen tot de betaling van de in maart tot en met juni 2010 overgemaakte bedragen. Zoals onder punt 9.3 reeds overwogen zijn [persoon 3] en [persoon 2] met een verzonnen verhaal over [persoon 4], een rijke vrome jood, die grote hoeveelheden goud wilde afnemen tegen contante betaling, bewogen tot deze investeringen. De bedragen die verdachte op die manier heeft ontvangen zijn derhalve van misdrijf, te weten oplichting, afkomstig. Op grond van de huidige jurisprudentie is alvorens te kunnen spreken van witwassen bij geld dat van eigen misdrijf afkomstig is, vereist dat een extra handeling verricht is, die tot doel heeft de misdadige herkomst van het geld te verhullen. In dit geval zijn de eerste betalingen voor het gefingeerde goudtransport via de derdenrekening van [persoon 2] verlopen, alvorens terecht te komen op de rekening van verdachte. In de daaropvolgende dagen is dit geld deels (€ 200.000,-) contant opgenomen en deels doorgeboekt naar de bedrijven van [persoon 14]. Na overboeking van de bedragen op 28 april 2010 en 10 mei 2010 wordt op 16 mei 2010 bij [rechtspersoon 10] een auto gekocht die op naam wordt gezet van [persoon 14]. Uit de bankafschriften van verdachte blijkt niet van andere (legale) inkomsten van betekenis die zouden kunnen hebben bijgedragen aan de aanschaf van de auto.
Na ontvangst op zijn rekening van het bedrag van € 50.000,- op 18 juni 2010 wordt hiervan € 30.000,- direct overgemaakt naar [persoon 14] en haar bedrijven en wordt de rest nagenoeg geheel contant opgenomen.
Door overmakingen zonder gerechtvaardigde reden te laten lopen via de derdenrekening van [persoon 2], bedragen direct door te storten naar [persoon 14] en haar bedrijven, contant op te nemen en een auto aan te schaffen is sprake van handelingen, gericht op verhulling van de misdadige herkomst van het geld en is het witwassen van deze bedragen wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het op 12 november 2010 door [persoon 3] op de bankrekening van verdachte gestorte bedrag van € 5.195,-, staat vast dat [persoon 3] door oplichting, gepleegd door verdachte en [persoon 27], bewogen is tot deze betaling. Daarmee staat vast dat verdachte dit bedrag voorhanden heeft gehad en dat hij wist dat het van misdrijf, te weten oplichting gepleegd tezamen met [persoon 27], afkomstig was. De omstandigheid dat verdachte van deze oplichting vrijgesproken wordt, zoals elders uit dit vonnis blijkt, maakt dit niet anders, nu deze vrijspraak gelegen is in het feit dat de juiste oplichtingshandelingen niet ten laste waren gelegd. Door aan deze overboeking het kenmerk 'restant privélening' te doen geven, heeft verdachte een handeling verricht die gericht was op het veiligstellen van het van eigen misdrijf afkomstige geld. Het witwassen van dit bedrag is derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het op 1 november 2010 door [persoon 3] op de bankrekening van verdachte gestorte bedrag van € 45.000,- staat vast dat [persoon 3] door afpersing (de dreiging dat [persoon 18] hem iets zou aandoen als hij niet zou betalen) en afdreiging (door in het bijzijn van [persoon 3] cd's op tafel te gooien en te zeggen dat daarop het gesprek te horen was waarin de moord op [persoon 1] werd besproken) overgegaan is tot betaling van dit bedrag, zoals hierna onder punt 15.3 uitvoeriger aan de orde zal komen. Het bedrag is derhalve van misdrijf afkomstig en verdachte wist dit. Ook aan deze overboeking is - in strijd met de waarheid - het kenmerk 'Privé lening terugbetaling' gegeven, waarmee hij de werkelijke herkomst van het geld (een misdrijf) heeft proberen te verhullen. Het witwassen van dit bedrag is derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Het doorstorten van delen van de door misdrijf verkregen gelden naar de rekeningen van [persoon 14] en haar bedrijven en naar [persoon 27] en [persoon 28], wiens rekening [persoon 18] gebruikte, de contante opnames en de aanschaf van een auto zijn handelingen die zijn aan te merken als overdragen, omzetten en gebruik maken.
Aangezien verdachte in een periode van ruim een jaar meermalen aanzienlijke bedragen heeft witgewassen, is sprake van gewoontewitwassen.
11.3.3 Vrijspraak
Nu ten aanzien van de op 13 september 2010 ontvangen € 23.000,-, de op 16 februari 2011 ontvangen € 5.195,-, de op 24 februari 2011 ontvangen € 70.000,- en de op 7 maart 2011 ontvangen € 4.000,- niet is vast te stellen dat deze bedragen van enig misdrijf afkomstig zijn, zoals volgt uit het onder punt 10.3.3 overwogene, is witwassen ten aanzien van deze bedragen niet bewezen en wordt verdachte ten aanzien van die bedragen vrijgesproken.
Ook ten aanzien van het door [persoon 2] op 4 februari 2011 op rekening van [persoon 25] gestorte bedrag van € 55.925,-, waarvan zowel [persoon 2] als verdachte zelf verklaard hebben dat dit bedrag voor verdachte bedoeld was, geldt dat nu niet is vast te stellen dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is (de verklaring van [persoon 2] hierover vindt geen bevestiging in enig ander bewijsmiddel, zoals hierna onder punt 16.3 uitgebreider gemotiveerd zal worden), witwassen ten aanzien van dit bedrag ook niet bewezen kan worden. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van witwassen ten aanzien van dit bedrag.
Nu van nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen ten aanzien van het witwassen niet gebleken is, kan medeplegen niet bewezen worden verklaard en wordt verdachte ook ten aanzien van dat deel van de tenlastelegging vrijgesproken.
12. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde (Zaaksdossier 1)
12.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van mening dat bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde brandstichting heeft uitgelokt met de in de tenlastelegging genoemde middelen. In ieder geval heeft hij de brandstichting medegepleegd.
Het Openbaar Ministerie komt tot deze bewezenverklaring op grond van de uitgebreide en gedetailleerde verklaringen van [persoon 5], die in deze zaak worden gesteund door de resultaten van het technische onderzoek. Daarnaast worden zijn verklaringen ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals de verkoop van een jerrycan benzine en de telefonische contacten tussen [persoon 29] en verdachte. Ook uit andere details, zoals het gebruik van bepaalde typen en kleuren auto's is gebleken dat de herinnering van [persoon 5] na zes jaar goed is. Hieraan doet niet af zijn aanvankelijke verklaring over de tijdstippen die niet lijkt te kloppen met het alarm.
Naast deze bewijsmiddelen kan voor de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting worden geput uit het verzekeringsdossier. Verdachte heeft een claim ingediend die aanvankelijk veel hoger was dan op basis van de toen bekende administratie gerechtvaardigd was. Dit raakt indirect de tenlastelegging, het geeft de kracht van overtuiging aan wat [persoon 5] uit de eerste hand van zijn opdrachtgever heeft gehoord. Daar komt bij dat een ander belang van wie dan ook bij deze brandstichting ook niet is gesteld, noch aannemelijk geworden. Het feit dat verdachte twee jaar later onder vergelijkbare omstandigheden betrokken is geweest bij brandstichting kan als schakelbewijs worden gebruikt. Het zijn twee identieke misdrijven, brandstichting en oplichting.
De stelling van verdachte dat [persoon 5] de brand niet heeft gesticht maar zijn gedetailleerde kennis over de onderhavige zaak uit een dossier van hem moet hebben geput, is niet aannemelijk. [persoon 5] heeft de stelling gemotiveerd weersproken en daarnaast bevatten de verklaringen van [persoon 5] details die niet in de stukken terug te vinden zijn, zoals de aanschaf van jerrycans benzine.
Daarnaast heeft verdachte naar voren gebracht dat hij geen belang had bij de brand, omdat het bedrijf van zijn vrouw, destijds vriendin, was. Hij had echter wel degelijk een belang als directeur van het benadeelde bedrijf en als partner van de eigenaresse. De dreigementen die volgens de verzekeraar door verdachte zijn geuit tonen aan dat hij kennelijk weldegelijk - ook - een eigen belang bij de claim zag. Bij dit alles komt dat het oogmerk ook gericht kan zijn op wederrechtelijke bevoordeling van een ander.
Ook het verweer van verdachte dat hij geen druk op [persoon 5] heeft uitgeoefend, zoals zou blijken uit de omstandigheden dat verdachte hem altijd heeft beschermd en dat [persoon 5] bij verdachte heeft gewerkt en gewoond, ook na het incident, kan niet slagen, nu [persoon 5] juist heeft verklaard dat hij zich in toenemende afhankelijkheid liet kleineren en commanderen. Verdachte en zijn vrouw waren bij tijden goed voor hem, maar daar stond tegenover dat verdachte handig kon parasiteren op het feit dat [persoon 5] maatschappelijk een 'loser' was die er niet vies van was om tegen vergoeding hand- en spandiensten voor verdachte te verlenen.
De laatste tegenwerping van verdachte - dat [persoon 5] aantoonbaar heeft gelogen - treft eveneens geen doel. De verklaring van verdachte moet voorzichtig en kritisch worden gewogen, niet alleen omdat hij als verdachte een belang heeft bij zijn verklaring, maar ook omdat hij zich ten aanzien van dit feit langdurig op zijn zwijgrecht heeft beroepen en er geen aannemelijke verklaring voor heeft dat hij zijn visie zo lang voor zich heeft gehouden.
Bovendien worden de stellingen van verdachte door de bewijsmiddelen weerlegd, dan wel niet door stukken bevestigd. Aan de verklaring van [persoon 5] over de brandstichting en de wijze waarop hij dat heeft gedaan hoeft niet te worden getwijfeld, nu zijn verklaring door voldoende bewijsmiddelen wordt gesteund.
Het Openbaar Ministerie is voorts van mening dat op basis van de verklaringen van [persoon 5] en het dossier van de verzekeraar bewezen kan worden dat verdachte de onder 2 ten laste gelegde oplichting heeft begaan. Verdachte had het oogmerk om zichzelf en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Daarnaast is bewezen het alternatief ten laste gelegde: Verdachte heeft de brand mede gesticht met het oogmerk om zichzelf of een ander ten nadele van de verzekeraar wederrechtelijk te bevoordelen.
12.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft op enkele punten van de verklaringen van [persoon 5] inhoudelijk gereageerd en daarmee aangevoerd dat de verklaringen van [persoon 5] niet geloofwaardig zijn.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van [persoon 5], inhoudende dat er bontjassen in de loods aanwezig waren op de dag van de brand, en dat er die dag tweemaal een vrachtwagen Sisal zou hebben gelost, bewijsbaar onjuist zijn. Daarbij heeft [persoon 5] verklaard over één brandhaard terwijl er in het technisch onderzoek over drie brandhaarden is gesproken.
12.3 Het oordeel van de rechtbank
12.3.1 Vrijspraak ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde uitlokken en medeplegen van de brandstichting niet bewezen kan worden. Verdachte dient dan ook van het onder 1 in zaak B ten laste gelegde te worden vrijgesproken. De rechtbank acht de verklaringen van [persoon 5] over de brandstichting in de loods wel betrouwbaar; deze verklaringen worden, op het punt van de brandstichting en van de handelingen die [persoon 5] heeft uitgevoerd, ondersteund door andere bewijsmiddelen. Echter, op het punt van de betrokkenheid van verdachte vinden de verklaringen van [persoon 5] geen steun in andere bewijsmiddelen. Er wordt aldus niet voldaan aan het bewijsminimum. Dat verdachte een motief zou kunnen hebben om de brandstichting te laten plegen, zoals het Openbaar Ministerie stelt, maakt dit niet anders.
12.3.2 Vrijspraak ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het onder 2 in zaak B ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Nu niet is bewezen dat verdachte de brand heeft gesticht of [persoon 5] daartoe heeft uitgelokt, kan ook niet worden bewezen dat verdachte de verzekering met betrekking tot de brand heeft opgelicht en/of de verzekeraar door brand te stichten heeft benadeeld met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
13. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak B onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde (Zaaksdossier 2)
13.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van mening dat bewezen kan worden dat verdachte het medeplegen van de brandstichting, het onder 3 in zaak B ten laste gelegde, heeft uitgelokt, althans dat hij de brandstichting met [persoon 5] en/of één of meer anderen heeft medegepleegd.
Het Openbaar Ministerie komt tot deze bewezenverklaring op grond van de zeer gedetailleerde verklaringen van [persoon 5] over de locatie en de toedracht van de brandstichting. Deze komen volledig overeen met de bevindingen ter plaatse. Uit twee rapporten komt naar voren dat brandstichting waarschijnlijker is dan een technische oorzaak, terwijl verdachte overdreven sterk de nadruk op laatstgenoemde mogelijkheid legde. De tegenwerpingen van verdachte treffen geen doel. [persoon 5] heeft ze punt voor punt gemotiveerd weersproken. Ook vindt de verklaring van [persoon 5] over de betrokkenheid van de broers [persoon 20 en persoon 21] en van [persoon 30] enige bevestiging in wat bij doorzoekingen in Cuijk is aangetroffen en wat door [persoon 30] is verklaard. Dit is echter onvoldoende om deze drie personen te vervolgen, maar er kan niet gezegd worden dat de verklaringen van [persoon 5] op het punt van hun betrokkenheid onbetrouwbaar is gebleken. Zelfs is op een klein punt bevestiging te vinden in wat verdachte zelf in een tapgesprek heeft gezegd, namelijk dat hij met zijn personeel alle kostbaarheden in een kast had opgeborgen. Tot slot worden de verklaringen van [persoon 5] ondersteund door de verklaring van [persoon 18]. En kennelijk heeft verdachte zich ook tegenover getuige [persoon 47] zodanig uitgelaten over een truc met betrekking tot het MECC dat deze wel begreep dat de zaak niet koosjer was.
Dat verdachte geen motief zou hebben omdat de geclaimde schade binnen het bedrijf van zijn vrouw werd geleden, gaat niet op. Hier geldt hetzelfde als opgemerkt bij de zaak Zaandam. Vastgesteld kan worden dat [persoon 5] zelf geen enkel belang bij de brand in het nachthok had, anders dan dat hij voor zijn aandeel geld van de opdrachtgevers zou krijgen.
Tot slot draagt bij aan het bewijs dat verdachte achter de brandstichting zit, het feit dat hij niet alleen de nominale waarde van de verbrande goederen claimde, maar ook de waarde van goederen die blijkens correspondentie niet op de beurs aanwezig waren en dat hij een hogere waarde claimde door te doen voorkomen alsof de goederen verkocht waren.
Voorts kan oplichting worden bewezen doordat de brandschade is gemeld bij de verzekeraar en verzwegen is dat er sprake was van brandstichting. Daarnaast zijn valse orderformulieren ingediend om te doen voorkomen alsof de beelden voor de brand waren verkocht. Ook het alternatief ten laste gelegde brand stichten ten nadele van [verzekeringsmaatschappij 2] kan bewezen worden.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde - het valselijk opmaken van de drie valse orderformulieren (het formulier van [persoon 17] is niet vals) - kan geen bewezenverklaring volgen. Het al dan niet in vereniging voorhanden hebben en het gebruik maken van de drie valse formulieren - ook onder 5 ten laste gelegd - kan wel bewezen worden, nu verdachte de drie valse formulieren heeft gebruikt door ze in het kader van de claim te doen toekomen aan [verzekeringsmaatschappij 2].
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de verdediging zich heeft geconcentreerd op enkele ondergeschikte punten en dat daarmee de geloofwaardigheid van de verklaringen van [persoon 5] niet is aangetast.
13.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in zijn pleidooi op enkele punten inhoudelijk op de verklaringen van [persoon 5] gereageerd en daarmee aangevoerd dat de verklaringen van [persoon 5] niet geloofwaardig zijn. [persoon 5] heeft toegegeven het dossier te hebben gelezen tijdens het gezamenlijk verblijf in het Huis van Bewaring Grave. Voorts heeft [persoon 5] toegegeven gewerkt te hebben bij Stabilo, een beurs en standbouw bedrijf welke onder andere de Tefaf in het MECC opbouwt. Daarnaast heeft [persoon 5] verschillende verklaringen afgelegd over de al dan niet bij hem bestaande wetenschap over wat hij naar binnen zou brengen.
Verdachte heeft bij de behandeling ter terechtzitting steeds benadrukt dat hij geen belang had. Het bedrijf was van zijn overleden echtgenote en die regelde alle zaken.
13.3 Het oordeel van de rechtbank
13.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
In de periode van vrijdag 12 tot zondag 14 januari 2007 vond in het MECC (Maastricht Expositie & Congres centrumlxxiv), Forum 100 te Maastricht (hierna: MECC) een beurs 'interclassic en topmobiel' plaats. Een van de grote klanten was Topshops, die ruimtes verhuurde aan onder andere [rechtspersoon 5] De goederen van standhouders konden in een soort kast worden opgeborgen, maar dit was niet verplicht.lxxv In de nacht van 12 op 13 januari 2007 heeft er in het MECC brand gewoed. [persoon 31] heeft namens MECC Maastricht aangifte gedaan van brandstichting. In de berging van een stand bleken enkele jassen, kunstobjecten, glas, door het vuur te zijn vernield.lxxvi De brandmelding kwam om 01.38 uur binnen bij de brandweer. De brand was ontstaan in een kiosk.lxxvii
DGMR heeft onderzoek uitgevoerd naar de brand. Rond 01.15 uur hadden de bewakers een laatste controleronde door de drie beurshallen gelopen waarbij geen bijzonderheden waren waargenomen. Na het brandalarm zag een bewaker, die als eerste aankwam, vuur ruim boven de stand uit. Dit was een aanwijzing voor het gebruik van brandversnellende middelen. Een elektrische brandoorzaak in een verdeelkast kon op basis van het brandsporenonderzoek aan de resten van de kast worden uitgesloten. De enige elektrische gebruiker was een buiten de opslagruimte aanwezige koelkast. Er waren derhalve geen zware stroomverbruikers in bedrijf, overbelasting van elektrische bekabeling leek hierdoor onwaarschijnlijk. In de aangetroffen doeken zijn sporen van motorbenzine aangetoond. Op basis van de bekend zijnde gegevens leek brandstichting het meest waarschijnlijke scenario in onderhavige zaak.lxxviii Uit onderzoek is gebleken dat het monster (gordijn) duidelijke resten van grotendeels verdampte motorbenzine bevat.lxxix De assistent hoofdbeveiliger hoorde van de medewerkers van Expotech dat er gelukkig geen stroom stond op de verdeelkast die in de kiosk aanwezig was, anders hadden zij als gevolg van het bluswater geëlektrocuteerd kunnen worden.lxxx
[persoon 5] stichtte de brand in het MECC gebouw en heeft daarvoor in december 2006 € 1.000,- gekregen van [verdachte]. Daarnaast heeft hij nog een keer geld gekregen, voor het beschikbaar blijven voor [verdachte] voor het MECC verhaal, te weten € 1.000,-. De inleiding tot het plan was gegeven door [verdachte] in het bijzijn van de broers [persoon 20 en persoon 21]. Van de broers [persoon 20 en persoon 21] heeft hij instructies ontvangen. [persoon 5] heeft in het MECC op aanwijzing en in bijzijn van [verdachte] de bom, die hij naar binnen moest brengen en die tot ontploffing gebracht zou worden door middel van een mobiele telefoon, geplaatst. De ontploffing moest gebeuren omdat [verdachte] de verzekering wilde oplichten, verzekeringsgeld wilde beuren. Op de openingsdag van de beurs moest [persoon 5] op [persoon 20 en persoon 21] wachten, waarna [persoon 21] de bom in de Albert Heijn tas gereed maakte voor gebruik door wat draadjes met elkaar te verbinden. [persoon 5] kreeg ook een flesje parfum mee om de geur van de benzine te maskeren. Vervolgens werd [persoon 5] door de [persoon 20 en persoon 21]s teruggebracht naar zijn auto die vlakbij het MECC stond. Rond 20.00 uur belde [persoon 5] [verdachte] en hij moest van [verdachte] naar de ingang van het MECC komen. [verdachte] kwam [persoon 5] tegemoet en vertelde tegen de bewakers dat [persoon 5] bij [verdachte] hoorde. Er was een nachthok met de gezamenlijke standhouders en daarin sloeg [verdachte] zijn glazen sculpturen 's nachts op. Nadat [verdachte] had gewacht tot de andere standhouders hun spullen in het nachthok hadden geplaatst, wees [verdachte], om ontdekking te voorkomen, de plek aan waar [persoon 5] de bomtas neer moest zetten, tegen de zijkant van het nachthok en bij de goederen van [verdachte]. Om de bomtas heen werden door [persoon 5] en [verdachte] dozen gezet zodat de bomtas uit het oog bleef. Vervolgens zijn [persoon 5] en [verdachte] gezamenlijk vertrokken. [persoon 5] heeft gehoord dat de bomtas was ontploft en dat er brand ontstond doordat de broers [persoon 20 en persoon 21] met een telefoon naar de mobiele telefoon in de bomtas gebeld hadden.lxxxi
Verdachte heeft verklaard dat hij op de eerste avond van de beurs, op verzoek van de organisatie, de collectie samen met iemand anders, in zijn herinnering een werkstudent, heeft opgeruimd door deze in het nachthok te plaatsen. De volgende dag werd hij gebeld, nadat alles van de brand al was opgeruimd.lxxxii [verdachte] heeft de rechtszaak tegen het MECC verloren en dat heeft hem in totaal € 340.000,- euro gekost.lxxxiii
[persoon 18] heeft verklaard dat hij weet dat [verdachte] in het MECC expres de boel in de fik heeft gestoken, volgens hem voor de verzekering.lxxxiv Volgens [persoon 18] heeft [persoon 5] zich laten in sluiten in het gebouw MECC en toen de brand gesticht. De opdracht kwam, naar [persoon 18] aanneemt, bij een belanghebbende vandaan, dat is in dit geval [verdachte].lxxxv
[rechtspersoon 5], het bedrijf van de echtgenote van verdachte, heeft de schade gemeld bij haar verzekeraar [verzekeringsmaatschappij 2].lxxxvi Voor de eerste definitieve schadeopstelling ter hoogte van € 68.739,44 was de eerste, door de verzekeringnemer, ingediende claim het uitgangspunt. Ten aanzien van de verkochte, door brand verwoeste glazen objecten, konden de mogelijk gerealiseerde verkoopwaarden niet gecontroleerd worden door het gebrek aan overgelegde betalingsbewijzen.lxxxvii Op 14 maart 2007 is € 45.000,- overgemaakt door [verzekeringsmaatschappij 2] aan [rechtspersoon 5] (verder te noemen [rechtspersoon 5]) en op 28 maart 2007 € 23.239,44.lxxxviii
Op 16 april 2007 ontving [verzekeringsmaatschappij 2] een aantal orderformulieren waaruit de verkoop van een vijftal beelden zou blijken. Verzekerde gaf aan dat vier van deze vijf verkochte beelden onherstelbaar beschadigd waren.lxxxix Bij een bespreking stelde de verzekerde dat vier beelden reeds waren verkocht, op het moment dat de schade ontstond.xc In mei 2007 werd besloten om op basis van de verkoopwaarde van de vier beelden uit te keren.xci Vervolgens wordt op 1 juni 2007 € 42.000,- overgemaakt door [verzekeringsmaatschappij 2] aan [rechtspersoon 5].xcii
[persoon 32], werkzaam bij [verzekeringsmaatschappij 2], heeft verklaard dat [persoon 14] verzekerd was voor de som van € 250.000,-. [persoon 32] benaderde zowel telefonisch als middels mailverkeer mensen om te vragen of ze daadwerkelijk de beelden hadden gekocht. Dit werd bevestigd, alleen konden er geen financiële stukken worden getoond. Als [verzekeringsmaatschappij 2] had geweten dat [persoon 7] volgens een getuige in opdracht van [verdachte] een aantal facturen valselijk heeft laten opmaken met als doel een hogere claim neer te kunnen leggen bij [verzekeringsmaatschappij 2], dan had [verzekeringsmaatschappij 2] verder kunnen gaan met het onderzoek en dat zou als gevolg kunnen hebben dat de hele claim zou worden afgewezen. Dan zou er ook aangifte gedaan zijn van poging tot oplichting dan wel valsheid in geschrifte.xciii De nota's van [persoon 10] en [persoon 9] zijn gecontroleerd.xciv
Op een orderformulier van [rechtspersoon 5] staat:
"Sculpture pc price € specials:
Coppia al mar Uomo 1 17.500 12500 kopie?
(...)
Name: [persoon 7]
Address: [adres 4]
Country: [postcode] delivery: [plaats]
Date: 9/12/06"
Onder 'signature' is een handtekening geplaatst.xcv
Op 25 mei 2007 bevestigde [persoon 7] aan de heer [persoon 32] dat het een aanschaf betrof in privé van zijn broer en hemzelf. Het beeld was inderdaad de liggende vrouw en kon niet geleverd worden. Gekocht voor € 12.500,- (korting) inclusief BTW en afleverkosten. Het beeld had [persoon 7] op de Miljonair Fair gekocht.xcvi De broer van [persoon 7] wist van niets.xcvii
Op een orderformulier van [rechtspersoon 5] staat:
"Sculpture pc price € specials:
Ballare 1 29.500
(...)
Name: [persoon 9]
Address: [adres 5]
Country: [postcode plaats] delivery: 20 januari 2007
Date: 8/9/12/06"
Onder 'signature' is een handtekening geplaatst.xcviii
[persoon 9] (hierna: [persoon 9]) heeft op 27 april 2012 verklaard, nadat hem de nota was getoond, dat hij zijn handtekening herkende en dat hij de naam en adresgegevens heeft ingevuld, maar de geschreven '1' en het bedrag van € 29.500,- zeggen hem niets. [persoon 9] heeft geen beeld 'Ballare' besteld, maar twee beelden van hemzelf in een karatepak voor een vriendenprijs van € 2.500,-. De aanbetaling van € 500,- heeft hij teruggekregen, omdat de beelden nooit zijn geleverd. [persoon 7] had verteld dat alle voorraad was weggenomen door een inbraak. [persoon 9] bestelde de beelden bij [persoon 7] en onderhield contact met [persoon 7].xcix [persoon 7] erkent dat de factuur via hem ging, omdat hij [persoon 9] en [persoon 14] goed kende.c Op 31 augustus 2007 mailde [persoon 14] aan [persoon 7] met de vraag of hij deze (attachment credit mail [persoon 9].doc en [rechtspersoon 5] fakt.71014 [persoon 9] credit.doc) door kan geven. In de mail wordt besproken dat het beeld niet geleverd kon worden en dat [persoon 9] besloten heeft het beeld niet af te nemen. [persoon 14] hoopt dat de koffieafspraak blijft staan.ci Deze mail zegt [persoon 9] niets.cii
Op het orderformulier ten name van [persoon 10] van 12 januari 2006 staan twee beelden vermeld, 'Pantera Ballo' ter waarde van € 5000,- en 'Caravella Calcedonia' ter waarde van € 4.500,-.ciii [persoon 10] erkent twee beelden bij [verdachte] besteld te hebben voor een paar honderd euro, hij moest betalen bij levering. Hij koopt geen glassculpturen van € 9.500,-. Hetgeen achter artikelnummer 1021 en 1051 is geschreven, is niet door hem geschreven.civ
Van [verdachte] heeft [persoon 5] gehoord dat [persoon 7] betrokken is bij het opmaken van meerdere valse facturen ten aanzien van de sculpturen na de MECC brand. Het waren zogenaamde koopcontracten, de mensen hadden spullen bij [verdachte] gekocht en die konden niet geleverd worden. Vervolgens claimde [verdachte] schadeverlies inkoop verkoop bij de verzekering.cv [persoon 7] zocht de klanten voor [verdachte] die zogenaamd meewerkten aan de aankoop van dure glassculpturen die door de brand niet meer geleverd konden worden. De klanten waren op de hoogte van het vuile spel en zouden hiervoor geld krijgen. [verdachte] betaalde echter niet en [persoon 7] sprak in het bijzijn van [persoon 5] [verdachte] hierop aan. Het doel van deze valse facturen was schade claimen bij de verzekering om zo het verzekeringsgeld te innen.cvi [persoon 18] hoorde van [verdachte] dat hij schadeclaims had gekocht, omdat [verdachte] verwachtte er geld mee te winnen.cvii
Op 13 augustus 2007 mailt [persoon 14] aan [mailadres 1] dat de beelden van [persoon 9] en Mars niet mee zijn geweest naar de beurs.cviii [persoon 7] mailde op 13 januari 2007 aan [persoon 14] 'Ha [persoon 14], nog even gekeken, het is wellicht wat ongewoon om onder rembours tienduizenden euro's cash te betalen en vooraf betalen bij een glazen beeld...ik zou het nooit doen natuurlijk. Betaling achteraf per bank lijkt me normaler, desgewenst cash bij levering. [persoon 7].'cix
13.3.2 De bewijsoverwegingen
13.3.2.1 Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde - de uitlokking van de brandstichting - bewezen.
De opmerkingen van de verdediging ten aanzien van de verklaringen van [persoon 5] doen niets af aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van zijn verklaringen. Zijn verklaringen worden ten aanzien van deze feiten genoegzaam ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals de technische rapporten, de verklaring van [persoon 18] en de verklaring van verdachte zelf, inhoudende dat hij de avond voor de brand met iemand de spullen van zijn stand in het nachthok heeft opgeborgen. Nu de verklaring van [persoon 5] op de meeste onderdelen bevestigd wordt door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, volgt de rechtbank [persoon 5] ook in zijn verklaring ten aanzien van het onderdeel dat hem door verdachte geld was beloofd in ruil voor het plaatsen van de tas met de brandbom. Dit geldt te meer daar niet valt in te zien dat bij [persoon 5] een ander motief heeft bestaan voor het stichten van de brand dan de geldelijke beloning die hem door verdachte in het vooruitzicht was gesteld.
Een op zichzelf staand motief kan wel bij verdachte vastgesteld worden. Het verzekerde bedrijf [rechtspersoon 5] was weliswaar het bedrijf van zijn (overleden) vrouw, maar verdachte was, zo blijkt het gehele dossier, nauw betrokken bij het bedrijf en de afhandeling met de verzekeraar, inclusief de rechtszaak. Bovendien kan iemand een brand (laten) stichten om een ander, in dit geval (het bedrijf van) zijn vrouw, wederrechtelijk bevoordelen. De omstandigheid dat de brand in het MECC verdachte en/of het bedrijf van zijn echtgenote uiteindelijk veel geld gekost heeft, zoals verdachte meerdere malen naar voren heeft gebracht, doordat minder uitgekeerd werd dan gehoopt en de civiele rechtszaak tegen het MECC werd verloren, doet niets af aan het oorspronkelijke motief dat verdachte bij het stichten van de brand geacht moet hebben gehad.
Het dossier bevat tegenstrijdige rapporten ten aanzien van de oorzaak van de brand - de verdediging heeft hier geen punt van gemaakt - maar de rechtbank ziet zich genoodzaakt hier wel op in te gaan. [rechtspersoon 12] - in opdracht van [rechtspersoon 13], verzekeraar van MECC - concludeert dat elektra op goede gronden als oorzaak uitgesloten kan wordencx en het onderzoek door [verzekeringsmaatschappij 2] - verzekeraar van [rechtspersoon 5] - concludeert dat het wel degelijk aannemelijk dat is het om een elektrisch opgetreden gebrek gaatcxi. De rechtbank is op grond van de rapporten van [rechtspersoon 12] en DGMR, zoals hiervoor onder 14.3.1 is opgenomen, van mening dat een elektrische oorzaak niet aannemelijk is, mede gelet op de verklaring van [persoon 5] dat hij een 'brandbom' naar binnen heeft gebracht en de verklaring van de beveiliger dat er gelukkig geen stroom stond op de verdeelkast. Bewezen kan worden dat er sprake was van brandstichting, uitgelokt door verdachte.
13.3.2.2 Ten aanzien van het in zaak B onder 4 en 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen - en het aangetoonde belang van verdachte zoals hiervoor is overwogen - het onder 4 en 5 ten laste gelegde bewezen.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde is de rechtbank - met het Openbaar Ministerie en de verdediging - van oordeel dat alleen het opzettelijk gebruik maken van de valse geschriften bewezen kan worden, namelijk door deze ter onderbouwing van de valse claim aan [verzekeringsmaatschappij 2] te overleggen en niet het valselijk opmaken, nu niet is vast te stellen dat verdachte de documenten zelf heeft opgemaakt. De rechtbank merkt daarnaast op dat uit de bewezenverklaring volgt dat voldaan is aan het bestanddeel 'weten of redelijkerwijs vermoeden dat het geschrift bestemd is voor zodanig gebruik'.
14. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak B onder 6 ten laste gelegde (Zaaksdossier 5)
14.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en afdreiging van [persoon 3]. Het Openbaar Ministerie heeft daartoe aangevoerd dat [persoon 3] heeft verklaard dat verdachte hem op het kantoor van [persoon 2] in Amsterdam in aanwezigheid van [persoon 2] en de man die hij kende als [persoon 5] vertelde dat hij het gesprek van 24 juni 2010 in Nijkerk had opgenomen, dat [persoon 5] cd's op tafel gooide, dat [persoon 2] bevestigde dat [persoon 3] op dit gesprek te horen was en dat als hij geen € 45.000,- zou betalen, [persoon 18] ervoor zou zorgen dat hem iets zou overkomen. Toen verdachte en de man die hij kende als [persoon 5] drie dagen later bij hem op de stoep stonden, heeft [persoon 3] dit bedrag naar verdachte overgemaakt. De verklaring van [persoon 3] wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 2] en gedeeltelijk ook door [persoon 18].
14.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van dit feit is door de verdediging geen verweer gevoerd.
14.3 Het oordeel van de rechtbank
14.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 1 november 2010 heeft [persoon 3] € 45.000,- gestort op de privérekening van [verdachte] met als omschrijving: 'Betreft: Spoedoverboeking Prive lening terugbetaling.'cxii De privérekening van [verdachte] heeft het rekeningnummer [rekeningnummer 1].cxiii
Op 13 december 2011 heeft [persoon 3] tegenover de politie verklaard dat hij door [persoon 2] gevraagd werd naar zijn kantoor in Amsterdam te komen. [persoon 2] gaf aan goed nieuws te hebben in het kader van de handelstransacties. Toen [persoon 3] aan kwam op het kantoor van [persoon 2] aan de [straatnaam perceel 1] in Amsterdam zag hij tot zijn verbazing dat niet alleen [persoon 2], maar ook [verdachte] en die [persoon 5] van de textiel aanwezig waren. In de vergaderruimte zaten rechts van de tafel [verdachte] en [persoon 5]. Tegenover [verdachte] zat [persoon 2] en die probeerde [persoon 3] plaats te laten nemen tegenover [verdachte] en [persoon 5] door zelf op te staan en elders plaats te nemen. [persoon 3] voelde toen al de dreiging. Er werd hem door [verdachte] direct verteld dat [persoon 18] (de rechtbank begrijpt: [persoon 18]) was aangehouden en in de gevangenis zat op verdenking van de poging tot moord op [persoon 1] (de rechtbank begrijpt: [persoon 1]). [persoon 18] had het gesprek van 24 juni in Nijkerk opgenomen, zei [verdachte] en [persoon 5] gooide de cd's daarvan op tafel. [persoon 2] vertelde [persoon 3] dat hij de cd's had beluisterd en bevestigde dat het zo was. [verdachte] zei tegen [persoon 3] dat hij € 45.000,- moest betalen. [verdachte] vertelde [persoon 3] daarbij letterlijk dat als hij de € 45.000,- niet zou betalen, [persoon 18] ervoor zou zorgen dat [persoon 3] iets zou overkomen. De € 45.000,- was zijn fee voor zijn vermeende opdracht tot de moord op [persoon 1]. [verdachte] en [persoon 5] wilden meteen bewijs dat [persoon 3] het zou overmaken. Binnen twee dagen stonden [verdachte] en die [persoon 5] bij [persoon 3] op de stoep in Hattem. [persoon 3] heeft toen direct het geld naar de rekening van [verdachte] overgemaakt onder vermelding van schadevergoeding.cxiv [persoon 3] heeft ter terechtzitting van 18 februari 2013 verklaard dat hij de op de zitting aanwezige verdachte [persoon 27] herkende als de '[persoon 5]' over wie hij bij de politie heeft verklaard.cxv
De politie heeft [persoon 2] bovenstaande politieverklaring van [persoon 3] voorgehouden en [persoon 2] heeft bevestigd dat er een gesprek heeft plaatsgevonden tussen voornoemde personen. [persoon 2] heeft verklaard dat [verdachte] en [persoon 5] eerst een dergelijk gesprek met hem hadden gehad en dat hij ook moest betalen voor de aanslag op [persoon 1]. [persoon 2] weet niet meer of hij [persoon 3] heeft uitgenodigd op zijn kantoor, maar wel dat die cd's daadwerkelijk op tafel werden gegooid en zij er dus allebei mee werden gechanteerd.cxvi [persoon 2] heeft voorts verklaard dat hij de [persoon 5] over wie [persoon 3] verklaarde toen hij de € 45.000,- moest betalen om [persoon 18] schadeloos te stellen, heeft herkend op de door hem getoonde foto 12.cxvii Op deze foto staat verdachte [persoon 27].cxviii
Als [persoon 18] door de politie wordt voorgehouden dat hij heeft verklaard te weten van de afkomst van de € 14.916,66 die door [verdachte] op 1 november 2010 op de rekening van [persoon 28] is gestort en de politie hem vraagt naar de reden van het overmaken van geld door [persoon 3] naar [verdachte], verklaarde [persoon 18] dat hij van [verdachte] gehoord had dat [verdachte] en [persoon 27] naar [persoon 3] zijn geweest met het verhaal dat [persoon 18] vast zou zitten vanwege de aanslag van Gouda. Zij hebben toen tegen [persoon 3] gezegd dat er geld moest komen, om de vrouw van [persoon 18] te onderhouden.cxix
14.3.2 De bewijsoverwegingen
De rechtbank is, met het Openbaar Ministerie, van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen het ten laste gelegde medeplegen van afpersing en van afdreiging kan worden bewezen. Immers, hieruit is af te leiden dat [persoon 3] het geldbedrag heeft overgemaakt nadat hij is afgeperst door verdachte en [persoon 27] (er werd gedreigd dat hem iets zou overkomen) en werd afgedreigd door te dreigen met het openbaar maken van een geluidsopname.
15. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak B onder 7 ten laste gelegde (Zaaksdossier 5)
15.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [persoon 2] heeft afgedreigd. Daartoe is aangevoerd dat [persoon 2] heeft verklaard dat verdachte hem op 4 februari 2011 vertelde dat [persoon 2] die dag voor hem een schuld aan [persoon 25] moest aflossen, dat hij het geld binnen één week via [persoon 4] zou terugkrijgen, en dat als hij niet zou betalen, verdachte Linda (de rechtbank begrijpt: de echtgenote van [persoon 2]) zou vertellen over de bandopname van het gesprek van 24 juni 2010. Diezelfde dag zijn twee geldbedragen vanaf de rekening van [rechtspersoon 14] per spoedbetaling overgemaakt op een rekening op naam van [persoon 25], die heeft verklaard dat hij op verzoek van de echtgenote van verdachte zijn rekening ter beschikking had gesteld. Verdachte heeft over deze betaling geen verklaring afgelegd.
15.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van dit feit is door de verdediging geen verweer gevoerd.
15.3 Het oordeel van de rechtbank
Anders dan het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat op grond waarvan de aan verdachte ten laste gelegde afdreiging van [persoon 2] bewezen kan worden verklaard. De verklaring van [persoon 2] dat hij op 4 februari 2011 in totaal € 55.925,- op de rekening van [persoon 25], ten behoeve van verdachte heeft overgemaakt, wordt ondersteund door de betreffende bankafschriften en de verklaring van [persoon 25]. Echter, de verklaring van [persoon 2] over de wijze waarop hij is overgegaan tot betaling van de bedragen op 4 februari 2011, te weten na afdreiging door verdachte, door middel van de mededeling dat als [persoon 2] niet zou betalen verdachte de echtgenote van [persoon 2] zou inlichten over de bandopname van het gesprek op 24 juni 2010, wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Daarmee is niet voldaan aan het bewijsminimum en wordt verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
16. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak B onder 8 ten laste gelegde (Zaaksdossier 6)
16.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van mening dat het voorhanden hebben van een wapen en munitie, die bij de doorzoeking van 7 juli 2011 zijn gevonden, bewezen kan worden. Aan de drie vereisten voor 'voorhanden hebben' - aanwezigheid, machtsrelatie en bewustheid - is voldaan. Op basis van de verklaring van [persoon 18] kan worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van de verborgen ruimte en dat verdachte over het wapen beschikte. Daarnaast komen de uitlatingen van verdachte tegenover [persoon 2] erop neer dat hij over een wapen beschikte. Nu de munitie van hetzelfde kaliber en bij het wapen is gevonden, mag en moet ervan worden uitgegaan dat [verdachte] ook de munitie voorhanden heeft gehad.
[verdachte] heeft de stellingen dat het wapen is gevonden op aanwijzing van [persoon 5] en dat de recherche onmiddellijk naar de vindplaats van het wapen is gelopen, niet aannemelijk gemaakt. Daarnaast is voor die stellingen ook geen enkele grond. Het wapen is niet anders dan een bijvangst gedurende een rechtmatig verrichte doorzoeking door de rechter-commissaris.
16.2 Het standpunt van de verdediging
Bij pleidooi is over dit feit opgemerkt dat [persoon 5] ter terechtzitting heeft verklaard deze patronen 'wel te kennen en in handen te hebben gehad'. Voorts zijn geen schietproeven gedaan met de '.38 special' - de rechtbank begrijpt: de revolver -, waardoor niet vaststaat of het een werkend vuurwapen is noch 'of ballistisch onderzoek zou uitwijzen of het wapen bij eerdere incidenten was betrokken'.
De verdachte heeft ontkend het ten laste gelegde te hebben begaan.
16.3 Het oordeel van de rechtbank
16.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 7 juli 2011 is tijdens een doorzoeking in een woning aan de [adres 1] te [plaats], in een ruimte achter een spiegel in een toiletruimte, een revolver van het merk Smith & Wesson met serienummer [serienummer], kaliber .38 special, aangetroffen. De revolver was geladen met 6 patronen van het kaliber .38 special. Bij de revolver lag een plastic tasje met daarin 4 doosjes munitie. In de doosjes zijn in totaal 193 patronen van het kaliber .38 special aangetroffen. De revolver en de patronen zijn van categorie III van de Wet wapens en munitie. De revolver is bestemd en geschikt om projectielen door een loop af te schieten en de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing.cxx
[persoon 18] heeft ten aanzien van het aangetroffen wapen op de [adres 1] verklaard dat dat wapen van verdachte was, dat iedereen dat moest zien en dat verdachte dat wapen achter de spiegel bewaarde.cxxi
Op 18 juli 2011 is in de [P.I.] een gesprek opgenomen tussen verdachte en zijn bezoeker [persoon 2]. Tijdens dat gesprek fluistert verdachte:
'Hebben ze zo'n ding gevonden bij mij thuis. Je hebt er altijd wel één (1) of twee in de put weet je', en direct daarna zegt verdachte:
'Ik bedoel, dat is logisch in onze branche' en direct daarna:
'Maar ja, daar kom ik wel weer onderuit (...)' cxxii
'Eind deze week gaat iemand bekennen dat hij dat wapen bij mij verstopt heeft'.cxxiii
16.3.2 De bewijsoverwegingen
Op de verweren van verdachte dat het wapen is gevonden op aanwijzing van [persoon 5], dat [persoon 5] niet geloofwaardig is en dat de recherche bij de betreffende doorzoeking onmiddellijk naar de vindplaats van het wapen is gelopen, is de rechtbank hiervoor onder punt 6 al ingegaan. Overigens wordt geen van de verklaringen van [persoon 5] over dit feit voor het bewijs gebezigd.
Op basis van genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij zich niet bewust was van de aanwezigheid van het wapen op die plek, [adres 1] was de woning van verdachte, niet geloofwaardig. Aan de drie vereisten voor het voorhanden hebben daarvan, te weten aanwezigheid, machtsrelatie en bewustheid, is dan ook voldaan. Dat geldt ook voor de munitie, nu deze bij het wapen is aangetroffen en alle patronen van hetzelfde kaliber waren als de revolver. Het verweer dat [persoon 5] de patronen zelf voorhanden zou hebben gehad, kan verdachte niet baten omdat, zelfs indien zulks kon worden aangenomen, die situatie het voorhanden hebben daarvan door verdachte geenszins uitsluit. Ook het verweer dat met het wapen geen schietproeven zijn gedaan, zodat niet duidelijk is of het een werkend wapen betrof, treft geen doel. De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de bevindingen van inspecteur van politie [persoon 19], gelet op diens expertise, in het betreffende proces-verbaal omschreven als 'expert B technische recherche, werkzaam bij het Korps Landelijke politiediensten, Eenheid Dieptespecialismen & Innovatie Forensische Opsporing', onder meer inhoudende dat de revolver bestemd en geschikt is om projectielen door een loop af te schieten. Het verweer dat ook ballistisch onderzoek is uitgebleven en aldus niet duidelijk is geworden of het wapen bij eerdere incidenten was betrokken, wordt door de rechtbank gepasseerd bij gebrek aan relevantie voor beoordeling van de beschuldiging.
Concluderend acht de rechtbank het in zaak B onder 8 ten laste gelegde bewezen.
17. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak B onder 9 ten laste gelegde (Zaaksdossier 7)
17.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht het medeplegen van valsheid in geschrift bewezen gelet op de tapgesprekken, die aantonen dat verdachte met andere dingen bezig was en er openlijk plezier in had de boel zo makkelijk te kunnen flessen, in combinatie met de verklaringen van [persoon 33], [persoon 34] en medeverdachte [persoon 35]. De erkenning van verdachte dat hij niet altijd op het werk aanwezig is geweest en niet alle werkzaamheden juist heeft ingevuld, kan voor het bewijs worden gebezigd.
17.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft alleen naar voren gebracht dat de verklaring van verdachte zou kunnen gelden als te zijn zelfbelastend.
17.3 Het oordeel van de rechtbank
17.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[persoon 33] (hierna: [persoon 33]), als [functie] werkzaam in Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) Westlinge in Heerhugowaard, heeft tegenover de politie verklaard dat in het open kamp van de penitentiaire inrichting gedetineerden re-integreren in de maatschappij. [verdachte], destijds aldaar gedetineerd, zat in een programma, dat mede bestond uit het verrichten van werkzaamheden buiten de inrichting. [verdachte] heeft het bedrijf [persoon 35] aangebracht als werkgever. Nadat het bedrijf positief was gescreend, werd door [persoon 33] een contract opgesteld.cxxiv
In het arbeidscontract staat dat met ingang van 9 juni 2011 tot en met 29 juli 2011 (einddatum onder voorbehoud) [verdachte] te werk is gesteld door de directeur van de Penitentiaire Inrichting 'Noord-Holland Noord' (contractant 1) bij [persoon 35] (hierna: [persoon 35]) te Amstelveen (contractant 2) om planten te potten. De werktijden zijn van maandag tot en met vrijdag van 8.30 uur tot en met 16.30 uur (8 uur per dag). De urenregistratie dient verstuurd te worden naar: [mailadres 2], de contactpersoon bij ZBBI Westlinge. Contractant 2 verplicht zich in geval van afwezigheid van de betrokken gedetineerde dit direct, althans voor 10.00 uur, te melden bij contractant 1. Bij niet tijdig melden van afwezigheid van de betrokken gedetineerde door contractant 2 of het niet tijdig inleveren van werkurenbriefjes zullen de betreffende uren als gewerkt worden gefactureerd. Het is contractant 2 niet toegestaan te onderhandelen met de betrokken gedetineerde aangaande werktijden, pauzes, betalingen alsmede onderhandse betalingen / vergoedingen aan de betrokken gedetineerde buiten medeweten en/of in overleg met contractant 1.cxxv
Bij [persoon 35] had [persoon 33] vijf of zes lege werkbriefjes achtergelaten. Op een werkbriefje is te zien hoeveel uren per dag en per week iemand aanwezig is geweest en gewerkt heeft. Aan de hand van de ingevulde gewerkte uren op een werkbriefje wordt een factuur opgemaakt. Het is niet aan de gedetineerde om een werkbriefje in te vullen. [persoon 35] was verzocht om de werkbriefjes te mailen, maar gaf de werkbriefjes aan [verdachte] mee en die bracht elke zondagavond keurig de werkbriefjes mee, ondertekend en wel.cxxvi
Het dossier bevat de volgende ingevulde urenbriefjes:
- op naam van [verdachte], 9 en 10 juni 2011 gewerkt van 7.30 uur tot en met 16.30 uur. Gewerkte uren: 8 uur (twee maal). Omschrijving: stekken.cxxvii
- op naam van [verdachte], 14 tot en met 16 juni 2011 gewerkt van 7.30 uur tot en met 16.30 uur en 17 juni 2011 gewerkt van 7.30 uur tot en met 16.00 uur. Gewerkte uren: 8 uur (vier maal) Omschrijvingen: stekken (twee maal), opruimen en water bak maken.cxxviii
- op naam van [verdachte], 20 tot en met 24 juni 2011 gewerkt van 7.30 uur tot en met 16.30 uur. Gewerkte uren: 8 uur (vijf maal) Omschrijvingen: stekken (drie maal), veiling en opruimen.cxxix
- op naam van [verdachte], 27 tot en met 30 juni 2011 gewerkt van 7.30 uur tot en met 16.30 uur en 1 juli 2011 gewerkt van 7.30 uur tot en met 15.00 uur. Gewerkte uren: 8 uur (vijf maal) Omschrijvingen: veiling (twee maal), stekken (twee maal) en opruimen.cxxx
Op alle urenbriefjes wordt PI Heerhugowaard Alkmaar, Locatie Westlinge te Heerhugowaard vermeld.cxxxi
[verdachte] heeft verklaard dat hij de werkbriefjes heeft ingevuld. Het handschrift op de werkbriefjes is van [verdachte] en [persoon 35] heeft een handtekening gezet. De werkomschrijvingen die [verdachte] heeft ingevuld kloppen niet. [verdachte] ging flexibel om met zijn werkuren.cxxxii [verdachte] kreeg een stapel werkbriefjes mee met de mededeling 'regel het maar'.cxxxiii
[verdachte] mocht van [persoon 35] de werkbriefjes bij zich houden en invullen. [persoon 35] tekende de briefjes en gaf daarmee zijn verantwoordelijkheid. [persoon 35] ging ervan uit dat [verdachte] zelf alles eerlijk had ingevuld en kennelijk heeft [verdachte] er dingen bij verzonnen of iets tussen gezet.cxxxiv [persoon 35] kan niet voor honderd procent uitsluiten dat [verdachte] de hele dag op zijn werk is geweest, daar had [persoon 35] geen zicht op.cxxxv Getuige [persoon 34] zag [verdachte] dagelijks op de kwekerij, maar [verdachte] zat dan voornamelijk te bellen. [verdachte] was niet de hele dag aan het werk; [verdachte] was vaker weg dan dat hij op de kwekerij was.cxxxvi
Een tapgesprek van 9 juni 2011 tussen moeder [persoon 14] en [verdachte] is als volgt geregistreerd: [verdachte] heeft het goed voor elkaar. [verdachte] heeft zijn eigen salaris betaald voor de komende zeven weken. Dat heeft de werkgever overgemaakt en [verdachte] is officieel aan het werk...niet dus. De baas van [verdachte] heeft het mobiele nummer van [verdachte] dus als er controle is of onderweg...het is hier 1500 meter vandaan. [verdachte] heeft spullen in zijn auto liggen en dan komt [verdachte] eraan en smeert wat modder op zijn broek en zegt dat hij dan bij de groothandel vandaan komt.cxxxvii
Daarnaast bevat het dossier verschillende tapgesprekken tussen [verdachte] en [persoon 35], waarvan de gespreksinhoud als volgt is geregistreerd:
- 14 juni 2011 12.54 uur: [persoon 35] vraagt of [verdachte] aan het werk is. [verdachte] hoort de vraagt niet en zegt: ok, als er wat is, bel me dan, want ik moet nog eventjes naar de telefoonwinkel. [persoon 35]: Ben je bij mij of ben je ergens anders nou? [verdachte]: Nee, ik ben niet bij jou. [verdachte]: Oh, je bent er zelf ook niet!? [persoon 35]: nee, ik zit even binnen elektromotoren te kijken [verdachte] zegt: Helemaal prima, als hij je dan belt, dan bel je mij gewoon en dan ga ik er weer gauw naar toe.cxxxviii
- 14 juni 2011 16.28 uur: [persoon 35] dat [verdachte] in de buurt moet blijven voor als die kerel komt en hij niet voor Jan Lul staat.cxxxix
- 29 juni 2011 15.02 uur: [persoon 35] zegt 'eigenlijk, voor het mooiste, is natuurlijk...als je af en toe ook even komt ... voor onze andere medewerkers!!!'. [verdachte] 'Ja, ik kom morgenochtend gewoon koffiedrinken'. [persoon 35] 'nee, dat is geen probleem, want dan heeft ie ook het idee dat je gewoon aan het werk bent, weet je wel?' [persoon 35]: 'als die vent komt en die vraagt naar jou en die gasten zeggen, die hebben we de hele week nog niet gezien, is het ook niet goed.' [verdachte] is het daarmee eens en komt morgenochtend.cxl
- 3 juli 2011 9.39 uur: Hoi kan ik straks even langskomen voor handtekening werk briefje.cxli
[verdachte] is op 7 juli 2011 aangehouden.cxlii
17.3.2 De bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de feiten en omstandigheden die uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt.
Verdachte heeft het feit samen met [persoon 35] gepleegd. [persoon 35] heeft een substantiële bijdrage geleverd aan het ten laste gelegde door lege urenbriefjes - die ook wel werkbriefjes worden genoemd - die wel reeds door hem waren ondertekend, aan verdachte te geven en zo verdachte de vrije hand te geven bij het invullen van de werkbriefjes, in plaats van de urenbriefjes zelf ná controle te mailen aan de PI zoals was verzocht. Daarnaast blijkt uit de tapgesprekken duidelijk dat [persoon 35] op de hoogte was van het feit dat verdachte niet op het werk aanwezig was op de uren dat hij dat zou moeten zijn en heeft dit niet, terwijl hij daar blijkens het contract toe verplicht was, aan de Penitentiaire Inrichting gemeld. Deze handelingen zijn niet slechts ondersteunend, maar dit zijn uitvoeringshandelingen in de hoedanigheid van medepleger. Door deze valselijk opgemaakte werkbriefjes vervolgens in te leveren bij de PI, hebben verdachte en zijn mededader ook gebruik gemaakt van die werkbriefjes, als ware deze echt en onvervalst.
18. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak B onder 10 ten laste gelegde (Zaaksdossier 8)
18.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat verdachte zich samen met medeverdachten [persoon 7] en [persoon 36] (hierna: [persoon 36]) schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de ten laste gelegde poging tot brandstichting en overweegt hiertoe als volgt.
Het ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de brief en de verklaring van [persoon 5] over wat hij voor en na het incident van verdachte heeft gehoord, de verklaring van [persoon 18] over de opdracht, het [gesprek]-gesprek en de feitelijke bevindingen van 4 mei 2009, een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd.
De verklaring van [persoon 5], inhoudende dat hij in opdracht van verdachte de woning van [persoon 36] in brand zou hebben gestoken als hij niet voortijdig zou zijn aangehouden en dat hij na 4 mei 2009 van verdachte hoorde dat de actie was mislukt, is geloofwaardig en kan als uitgangspunt worden gebruikt voor het bewijs. Dat [persoon 5] zijn verklaring op papier heeft gezet voordat hij naar de politie is gestapt, geeft zijn verklaring extra kracht. [persoon 5] is er zeker van dat verdachte de opdracht van [persoon 7] heeft gekregen. Over de rol van [persoon 36] is hij minder stellig, in een brief aan zijn broer schrijft hij: "[persoon 36] schijnt de opdracht aan [persoon 7] te hebben gegeven. [persoon 7] heeft de opdracht aan [verdachte] doorgegeven en [verdachte] kwam weer bij [persoon 5]." Over het motief heeft verdachte hem verteld: [persoon 36] wilde de bewoner eruit, of hij wilde er iets nieuws neerzetten.
De verklaring van [persoon 5] wordt op een aantal onderdelen bevestigd door andere bevindingen, namelijk ten aanzien van de datum van de rit naar [plaats], het type auto van verdachte, het bestaan van de woning waar hij destijds met verdachte naartoe is gereden en het feit dat hij daadwerkelijk gedetineerd heeft gezeten van 26 november 2008 tot 30 augustus 2009.
[persoon 18] heeft bevestigd dat er een serieuze opdracht tot brandstichting met het oog op verzekeringsgeld bij verdachte heeft gelegen. De verklaring van [persoon 5] wordt voorts bevestigd door het [gesprek]-gesprek. De naam [persoon 36] komt hoorbaar in het gesprek voor, hetgeen niet is betwist.
De ter terechtzitting afgelegde alternatieve verklaring van verdachte en [persoon 7], dat het gesprek is opgenomen om een CIE informant te ontmaskeren, is niet aannemelijk geworden. Ten eerste valt niet in te zien waarom verdachte daarover een jaar heeft gezwegen. Door in een zo laat stadium te verklaren en vervolgens weer te zwijgen op vragen waarmee werd beoogd zijn verklaring te toetsen, heeft hij zijn lezing bewust niet toetsbaar gemaakt. Ten tweede is niet aannemelijk dat het gesprek inhoudelijk fake is. Het komt spontaan over, verloopt vlot en hapert inhoudelijk nergens. Het gesprek sluit ook inhoudelijk aan bij een enkel extern detail dat vastgesteld kan worden. Ten derde kan uit de verklaringen dat het om een 'toneelstukje' ging niet worden verklaard waarom drie maanden later daadwerkelijk getracht is het huis af te branden en wel op een manier die naadloos aansluit bij wat [persoon 5] daarover heeft terug gehoord van verdachte. Ten vierde kunnen de verklaringen van de verdachten niet begrijpelijk maken waarom het zogenaamde toneelstukje na het onderwerp brandstichting bij [persoon 36] nog verder gaat over serieuze onderwerpen. Ten vijfde is de kwaliteit van de opname niet bepaald hoog en dat maakt de alternatieve verklaring evenmin aannemelijk. Het toneelstukje wordt ook gelogenstraft door [persoon 18] die verklaart te weten van een opdracht om de betreffende woning in brand te steken en hij weet van verdachte dat het om de verzekering ging.
De onaannemelijke verklaringen laten zien dat verdachte en [persoon 7] een uitvlucht zochten omdat ze het bestaan van het gesprek niet kunnen ontkennen. Dit gegeven geeft extra kracht aan de overtuiging dat het gesprek een getrouwe weergave is van wat destijds is beoogd.
Hoewel sprake lijkt te zijn van twee inconsistenties in het [gesprek]-gesprek, is dit niet het geval. Een eerste inconsistentie zou kunnen zijn dat de poging tot brandstichting overdag is gepleegd, terwijl in het gesprek wordt gezegd dat het overdag niet kan. Hier is echter geen sprake van een tegenstrijdigheid, omdat het in het gesprek kennelijk om een moment gaat waarop er niemand thuis is. Een tweede inconsistentie zou kunnen zijn dat [persoon 7] in het gesprek zegt dat hij, kennelijk [persoon 36], 'aan het gas' zit; beslaglegging moet worden voorkomen, terwijl [persoon 36] heeft ontkend destijds financiële problemen te hebben gehad. Ook hier is geen sprake van een tegenstrijdigheid. Immers, feit is dat in aanloop naar mei 2009 sprake was van een op handen zijnde echtscheiding waarin zijn vrouw € 10.000,- alimentatie per maand claimde. En ook al zou [persoon 36] over voldoende financiële middelen beschikken, dan had hij wel een financieel motief bij de brand.
Het Openbaar Ministerie concludeert dat de inhoud van het [gesprek]-gesprek een getrouwe weergave is van wat destijds is beoogd: verdachte en [persoon 7] bespreken begin februari 2009 samen dat er brand gesticht moet worden in de woning van [persoon 36], op een moment dat er niemand is. [persoon 36] zit financieel krap en voorkomen moet worden dat er beslag gelegd wordt. Het [gesprek]-gesprek is opgenomen in de periode tussen de opdracht van verdachte aan [persoon 5] en de terugkoppeling van verdachte aan [persoon 5]. Deze terugkoppeling van verdachte past bij de modus operandi op 4 mei 2009. In samenhang met de verklaring van [persoon 18] bezien kan aldus worden vastgesteld dat het opgenomen gesprek uiteindelijk heeft geleid tot de actie van 4 mei 2009.
18.2 Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. Hij heeft ter terechtzitting een verklaring afgelegd over de geluidsopname die wordt bevestigd door medeverdachte [persoon 7].
18.3 Het oordeel van de rechtbank
18.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[persoon 37] heeft aangifte gedaan van een poging tot brandstichting. Hij is de bewoner van een woning aan de [adres 2] te [plaats], die in eigendom is van [persoon 36] (de rechtbank begrijpt: [persoon 36]) [persoon 36]. Toen hij op 4 mei 2009 thuiskwam rook hij binnen een benzinelucht en belde de politie.cxliii
Diezelfde dag hebben verbalisanten naar aanleiding van het aantreffen van een explosieve constructie in een woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats] een sporenonderzoek verricht. Zij hebben diverse sporen, monsters en voorwerpen voor onderzoek opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Op grond van het onderzoek van de technische recherche en het NFI heeft er volgens de verbalisanten waarschijnlijk het volgende plaatsgevonden in het pand aan de [adres 2] te [plaats]: De dader(s) hebben zich op onbekende wijze toegang tot het pand verschaft. Men heeft vervolgens getracht brandstichting te plegen in het pand. Hiervoor heeft men gebruik gemaakt van een "explosieve constructie". Men heeft een plastic fles gevuld met kerosine en een geringe hoeveelheid ethanol. Deze fles heeft men in de keuken op de keukenvloer geplaatst. Door onderzoek is vastgesteld dat de vloeistof in de fles ontvlambaar was. Men heeft in de vulopening van de fles een slagpijpje geplaatst en het slagdraad uitgerold naar de gang van de woning. Aan het andere einde van het slagdraad, deze bestaat uit twee draden, heeft men twee stekkerpennen bevestigd. De stekkerpennen heeft men in een tijdschakelaar gestoken die op zijn beurt weer aan een losse wandcontactdoos was bevestigd. De wandcontactdoos was op zijn beurt met een elektriciteitskabel in de nabijgelegen kamer aan het lichtnet verbonden. De tijdschakelaar is vervolgens ingeschakeld op een tijdstip X om af te gaan. Het slagpijpje is op het op de tijdschakelaar ingestelde tijdstip gedetoneerd. Door de detonatie van het slagpijpje in de fles in de keuken is deze in tweeën gescheurd, waarna het slagdraad en het overgebleven slagpijpje naar het toilet is geslingerd. De vloeistof in de fles is door de detonatie over een deel van keukenvloer verspreid.cxliv
[persoon 5] heeft verklaard dat [verdachte] begin november 2008 bij hem op bezoek kwam. [verdachte] had via [persoon 7] een opdracht om een huis te laten afbranden van [persoon 36]. [persoon 5] zou hiervoor direct € 5.000,- ontvangen en later nog € 5.000,-.cxlv [persoon 5] en [verdachte] reden op een maandagavond nog naar [plaats]. Afgevraagd werd of ze wel het goede adres hadden. Een dag later werd [persoon 5] gearresteerd in verband met een ontneming. Volgens [persoon 5] schijnt [persoon 36] de opdracht aan [persoon 7] te hebben gegeven en [persoon 7] de opdracht weer aan [verdachte] te hebben doorgegeven. [persoon 5] is op 26 november 2008 aangehouden en overgebracht naar de penitentiaire inrichting in Grave. Ergens in april 2009 is hij overgeplaatst naar het half open kamp in Doetinchem. In Grave of Doetinchem heeft [verdachte] [persoon 5] verteld dat hij [persoon 18] had gevraagd de brandstichting te doen. [persoon 18] zou samen met een Marokkaan daarvoor voorbereidende acties hebben ondernomen maar het hebben verprutst. Zij hadden overdag tankjes met benzine in het zicht geplaatst en wilden 's avonds de brand stichten, maar de bewoner had de tankjes met benzine ontdekt.cxlvi
[persoon 18] heeft [verdachte] wel eens over een brandstichting bij [persoon 36] (de rechtbank begrijpt: [persoon 36]) [persoon 36] horen praten. Er moest of was al een brand gesticht bij die [persoon 36]. Volgens [persoon 18] ging het om de verzekering.cxlvii
Op 7 juli 2011 is bij een doorzoeking in de woning van [verdachte] een usb-stick in beslag genomen waarop de bestanden '[gesprek]' en '[gesprek]2' werden aangetroffen.cxlviii De geluidsbestanden zijn op 7 februari 2009 op de usb-stick aangemaakt, waarbij de vermelde datum de datum is van de interne klok van het computersysteem waaraan de usb-stick in het verleden gekoppeld is geweest op het moment dat het bestand werd gemaakt.cxlix
Voornoemde bestanden lopen deels parallel. Verbalisant [persoon 38] heeft de stemmen van de verdachten [verdachte] en [persoon 7] herkend en het bestand als volgt uitgewerkt:
[VERDACHTE]: En nou [persoon 36], hoe is het met de [persoon 36]?
[PERSOON 7]: Donderdag.
[VERDACHTE]: Ja.
[PERSOON 7]: Dan komt die gozer pas om tien uur thuis.
[VERDACHTE]: Donderdagavond?
[PERSOON 7]: En die donderdag de avond daarop ook weer.
[VERDACHTE]: Dus hij is donderdagavond pas om tien uur thuis. Dus voor tienen kan de boel in de hens. Hè hè. Weetje, die mensen die zitten nu te wachten .. .
[PERSOON 7]: Ja, kijk maar weet je wat het is ... nvt...laten we het dan zeggen. Die jongen was eerder geweest, die heeft gezegd overdag kan het niet. Dus [persoon 36] heeft gezorgd dat...ntv ... maar dat is overdags ... ntv
[VERDACHTE]: Ja, overdag weet je dan, kijk dan lopen er zoveel mensen rond. Oke. Dus niemand natuurlijk. Nou is overdag sowieso natuurlijk niet zo'n hele handige zet.
[PERSOON 7]: ... ntv ...
[VERDACHTE]: Als het heel afgelegen is, kijk als het heel zoals bij mij ...
[PERSOON 7]: Ja.
[VERDACHTE]: ... lijkt het heel afgelegen maar is het ook niet want mijn buurvrouw die kijkt toch. Ja. En eh ik bedoel, er lopen altijd mensen voor die tuintjes rond die garages. Er hoeft er maar één je te zien. Maar als je bij die woning van [persoon 36] komt. Ja. Luister. Het is wel afgelegen maar toch niet zo afgelegen ...
[PERSOON 7]: Nee goed.
[VERDACHTE]: ... en overdag is het politiebureau bemand.
SCHARREN BERG: Ja ja. Dat heb ik ook gezegd ja.
[VERDACHTE]: Ja.
[PERSOON 7]: Hij zei, het is gewoon niet maar ik dacht dus gewoon ja, kijk is nog steeds iets wat natuurlijk twee weken werk ... ntv ... maar goed, hoe weet je dat het dus ehhh, en dit blijft in principe en kijk, het enige waar hij dus geen controle ... ntv ... die gozer ook mensen binnensleept zoals sociale werkplek, hij zegt maar als het dan nog niet lukt, dan zorg ik dat ik ga verhuizen, dat ze meehelpen met z'n allen.
[VERDACHTE]: Ja luister. We gaan er van uit die donderdag tot tien uur dat het leeg is daar.
[PERSOON 7]: Ja.
[VERDACHTE]: Mochten er nou toch nog mensen zitten, dan moet er inderdaad op hele korte termijn nog ... Als het direct voorjaar is kan het niet meer want...
[PERSOON 7]: Ja, hij zegt zelf ook, hij zit aan het gas zegt ie. En je moet wel uitkijken dat ze geen beslag leggen, want hij zit helemaal aan ehh ...
[VERDACHTE]: Dus moet het op korte termijn nu ...
[PERSOON 7]: ... ntv ... niet nou he, echt niets meer.
[VERDACHTE]: Nee, dus het moet ook snel, op korte termijn moet het gebeuren.
[PERSOON 7]: Straks leggen ze beslag en dan ehhh ...
[VERDACHTE].: Ja, dan is het te laat. Dan kun je naar de curator toe weet je, dat is ook lekker ...
[PERSOON 7]: Ja.
[VERDACHTE]: Nou, dat moeten we natuurlijk niet hebben.
[PERSOON 7]: Of hij moet hier aan overhouden, goederen.
[VERDACHTE]: Ja maar goed, ik bedoel. Nee, als ze beslag hebben gelegd dan is meestal omdat de curator dat doet, dan is ie meestal failliet...
[PERSOON 7]: Oja.
[VERDACHTE]: ... en dat moeten we natuurlijk niet hebben.
[PERSOON 7]: Okee ja goed.
[VERDACHTE]: Snap je. Want als ie failliet is dan gaat het geld zo hup, wat uitgekeerd wordt zo weer de straat op.cl
Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad te horen is op voornoemde bestanden samen met [persoon 7]. Voorts heeft verdachte verklaard [persoon 36] nooit te hebben gezien.cli [persoon 7] heeft als getuige verklaard [persoon 36] te kennen en in de periode van het ten laste gelegde veel contact met hem te hebben gehad.clii
18.3.2 De bewijsoverwegingen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot brandstichting en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte en [persoon 7], inhoudende dat het gesprek een opzetje was om een informant te ontmaskeren, ongeloofwaardig. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de verdachten pas ter terechtzitting met deze verklaring zijn gekomen, zij onvoldoende uitleg hebben gegeven over het belang van deze opname voor het door hun genoemde opzetje en de bestanden van slechte kwaliteit zijn. De rechtbank is aldus, met het Openbaar Ministerie, van oordeel dat het gesprek een getrouwe weergave is van wat verdachte en [persoon 7] hebben beoogd. Het [gesprek]-gesprek is bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank acht het aannemelijk dat het [gesprek]-gesprek in februari 2009 heeft plaatsgevonden, en in ieder geval heeft plaatsgevonden voordat de ten laste gelegde poging tot brandstichting is uitgevoerd. Hiervoor is van belang dat uit de gegevens van de usb-stick kan worden afgeleid dat de bestanden waarop het gesprek staat hoogstwaarschijnlijk op 7 februari 2009 zijn gemaakt. Voorts wordt in het gesprek gesproken over 'het voorjaar', waaruit kan worden afgeleid dat het gesprek in het begin van het jaar is gevoerd.
De rechtbank leidt uit het [gesprek]-gesprek af dat verdachte en [persoon 7] begin 2009 hebben gesproken over een nog uit te voeren brandstichting met betrekking tot de woning van medeverdachte [persoon 36].
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van [persoon 5] en [persoon 18] en de inhoud van het [gesprek]-gesprek bewezen dat verdachte de opdracht voor de brandstichting aan [persoon 18] heeft gegeven en dat [persoon 18] deze opdracht op 4 mei 2009 heeft uitgevoerd, met dien verstande dat het bij een poging tot brandstichting is gebleven. Hiervoor is ten eerste van belang dat de ten laste gelegde poging tot brandstichting op 4 mei 2009 heeft plaatsgevonden en dit past bij het tijdstip waarop verdachte hierover met [persoon 5] heeft gesproken en het tijdstip dat het [gesprek]-gesprek heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft dit immers aan [persoon 5] verteld tijdens de detentie van [persoon 5], ergens tussen eind november 2008 en eind juni 2009, en het [gesprek]-gesprek heeft begin 2009, dus enkele maanden voor de poging tot brandstichting, plaatsgevonden. Ten tweede is van belang dat de bewoner de poging tot brandstichting in de middag heeft ontdekt en onder andere een jerrycan met benzine heeft aangetroffen. Dit komt ook overeen met de verklaring van [persoon 5] dat [persoon 18] het heeft verprutst omdat hij overdag tankjes benzine had geplaatst die door de bewoner waren ontdekt. Dat de poging tot brandstichting van 4 mei 2009 in opdracht van [verdachte] is uitgevoerd, vindt ten slotte steun in zowel de verklaring van [persoon 5] als in het [gesprek]-gesprek.
De rechtbank acht voorts bewezen dat verdachte deze opdracht van [persoon 7] heeft gekregen. Dit is af te leiden uit de inhoud van het [gesprek]-gesprek, waarin verdachte met [persoon 7] over de brandstichting spreekt en [persoon 7] aan verdachte informatie geeft over [persoon 36] en de situatie bij de woning. Voorts is hierbij van belang dat uit het dossier en verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat medeverdachten [persoon 7] en [persoon 36] elkaar persoonlijk kennen en dat verdachte en [persoon 36] elkaar niet kennen. [persoon 7] vormt aldus de link tussen de woning van [persoon 36] en verdachte.
Concluderend acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de ten laste gelegde poging tot brandstichting. Hiervoor is van belang dat verdachte de opdracht tot brandstichting heeft gegeven èn zich ook heeft bemoeid met de uitvoering van de brandstichting. [persoon 5] heeft verdachte twee keer aangewezen als opdrachtgever van de brandstichting. De eerste keer is verdachte met [persoon 5] op zoek gegaan naar de woning waar de brand moest worden gesticht. Vervolgens spreekt verdachte met [persoon 7] over het moment dat de brandstichting kan worden uitgevoerd. Na de poging tot brandstichting spreekt verdachte over de reden van het mislukken van de brandstichting met [persoon 5]. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de uitvoerders van de poging tot brandstichting, hij was nauw betrokken bij de uitvoering van de poging tot brandstichting en kan als medepleger worden aangemerkt.
19. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak B onder 11, 12 en 13 ten laste gelegde (Zaaksdossier 9)
19.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht het onder 11 ten laste gelegde - uitlokking van diefstal met braak althans medeplegen - bewezen op grond van de verklaringen van [persoon 5], in samenhang bezien met de gegevens van de verzekeraar en de verklaring van [persoon 12]. De verklaring van [persoon 15] dat zij niet wist dat er goederen gestolen zouden worden, is niet aannemelijk gelet op het feit dat zij twee maanden eerder in dezelfde galerie verdachte en [persoon 14] had geholpen en een onjuist verhaal in verband met het omgestoten beeld voor de verzekering had opgesteld.
Daarnaast is bewezen dat verdachte vervolgens [persoon 12] (alleen) heeft opgelicht (het onder 12 ten laste gelegde) tot het bedrag van de uitkering. Hoewel de schade werd geclaimd door [rechtspersoon 5] heeft verdachte zich persoonlijk ingezet voor het verhaal ervan en hij had een belang.
Daarnaast is ten aanzien van het onder 13 ten laste gelegde de verklaring van [persoon 5] bruikbaar voor het bewijs, nu zij wordt gesteund door de bevindingen van de verzekeraar, de eensluidende en bekennende verklaring van [persoon 15] en de resultaten van het rechtshulpverzoek aan Italië. De verklaring van verdachte dat het beeldje veel meer waard was, vindt geen steun in het dossier. Aldus heeft verdachte de verzekeraar tezamen en in vereniging met anderen ([persoon 14] en [persoon 15]) opgelicht.
19.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft alleen, in het puntsgewijze commentaar, zoals dat is opgenomen in de pleitnota, naar voren gebracht dat hetgeen in het requisitoir wordt opgemerkt, dat verdachte aan [persoon 12] had voorgesteld om gezamenlijk het pand aan de [straatnaam adres 3] te betreden, niet waar is. Verdachte deed geen zaken met [persoon 12]. Indien de rechtbank aansluiting zoekt bij de verklaring van [persoon 12], doet de verdediging het voorwaardelijke verzoek [persoon 12] alsnog te horen als getuige, hetgeen eerder is afgewezen. Voorts was het niet het bedrijf van verdachte.
19.3 Het oordeel van de rechtbank
19.3.1 Vrijspraak van het in zaak B onder 11 en 12 ten laste gelegde
Op 6 januari 2009 ontdekt [persoon 12] dat in zijn galerie aan de [straatnaam adres 3] te [plaats] is ingebroken. De inbraak is gepleegd door [persoon 5] en [persoon 15], gelet op de bekennende verklaring van [persoon 5] die wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
[persoon 5] heeft verklaard dat hij de inbraak in opdracht en na instructies van verdachte heeft gepleegd. Het dossier bevat echter geen ondersteunende bewijsmiddelen die de juistheid van de verklaring van [persoon 5] kunnen bevestigen ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte. De bemoeienis van verdachte met de afhandeling van de schadeclaim, zoals door het Openbaar Ministerie is aangedragen, is, naast de verklaring van [persoon 5], onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak in de zin van uitlokker dan wel medepleger.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van de inbraak, kan ook het onder 12 ten laste gelegde, het oplichten van [persoon 12] door een inbraak in scene te zetten, niet bewezen worden. De rechtbank acht derhalve - in tegenstelling tot het Openbaar Ministerie - niet bewezen wat onder 11 en 12 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijke verzoek [persoon 12] als getuige te horen.
19.3.2 Het oordeel over het in zaak B onder 13 ten laste gelegde
Op grond van de hierna te noemen feiten en omstandigheden op grond van de wettige bewijsmiddelen, acht de rechtbank het onder 13 ten laste gelegde bewezen.
Bij de opening van de galerie in de [straatnaam adres 3] stootte [persoon 39] (hierna: [persoon 39]) per ongeluk een glazen sculptuur om. [verdachte] en [persoon 14] hebben aan [persoon 39] gevraagd of zij verzekerd was en of zij dit aan haar verzekering kon opgeven. [persoon 39] zou door hen goed bedeeld worden. Het verhaal werd opgemaakt dat [persoon 39] een bezoekster was van de galerie. [persoon 5] vernam van [persoon 39] dat € 2.450,- is uitgekeerd en [persoon 39] zelf heeft € 200,- ontvangen. Het beeldje was in werkelijkheid maar zo'n € 150,- waard.cliii
[persoon 39] bevestigt dat zij per ongeluk een glazen sculptuur heeft omgestoten bij de feestelijke opening van de galerie en dit op verzoek van [verdachte] en [persoon 14] aan de verzekering heeft opgegeven. Daarvoor kreeg zij van [verdachte] € 250,-. Ze weet niet waarom, maar vermoedt dat het hoger is opgegeven dan dat het feitelijk waard was. Zij heeft samen met [persoon 14], [persoon 5] en [verdachte] de papieren ingevuld bij [verdachte] thuis (de rechtbank begrijpt: te [plaats]). [persoon 39] mocht van [verdachte] niet zeggen dat zij die dag in de galerie aan het werk was. [verdachte] maakte duidelijk wat [persoon 39] wel en niet moest zeggen tegen de verzekering, omdat ze anders problemen zouden krijgen met de verzekering. [persoon 39] heeft een ander verhaal verteld tegen de verzekering dan dat er feitelijk gebeurd was. Ze vertelde het verhaal wat [verdachte] haar had gedicteerd, [verdachte] heeft de verzekeringspapieren ingevuld. Voordat de verzekeringspapieren waren ingevuld door [verdachte], had hij al te kennen gegeven dat [persoon 39] er iets voor zou krijgen.cliv
Uit het eindrapport van de verzekeraar blijkt dat verzekerde ([persoon 39]) op 7 november 2009 een bezoek bracht aan Amsterdam, voornamelijk om te winkelen. Tijdens het winkelen kwam zij langs de galerie en ging naar binnen om een kijkje te nemen. Verzekerde verklaarde noch tegenpartij, noch de galerie te kennen. Tegenpartij (galerie [rechtspersoon 5], mevrouw [persoon 14]) exploiteerde een galerie gespecialiseerd in glazen objecten. Ook zij verklaarde desgevraagd dat zij verzekerde niet kent en dat zij slechts een bezoeker van de galerie was. Tegenpartij claimde de productiekosten van het object à € 2.450,-. Tijdens het bezoek kreeg Vennootschap 15] inzage in de inkoopnota van de tegenpartij, die sluit op een bedrag van € 2.450,- vrij van BTW (aangekocht in Italië).clv
[persoon 40] heeft verklaard dat het bedrijf [vernnootschap 16] zaken heeft gedaan met het bedrijf van [persoon 14]. Zij herkende de getoonde pro forma factuur van 20 november 2009 op naam van [rechtspersoon 5] te Amstelveen voor een bedrag van € 2.450,- met als omschrijving 'Vetrerie origine Italiana Uovo di Colombo met artikelcode V1000. Een pro forma factuur is niets anders dan een offerte, het is geen document wat voor fiscale doeleinden kan worden gebruikt. Nu er geen facturen en/of betalingen zijn aangetroffen die op dit artikel betrekking hebben, is er geen vervolg geweest op deze offerte.clvi Ook [persoon 41] bevestigt dat het voorwerp nooit door het bedrijf, [vernnootschap 16], is geproduceerd nu er geen enkel spoor is van een factuur of verzending. Voor wat betreft de op de pro forma vermelde prijs moet gezegd worden dat geen van de artikelen uit de serie 'Uovo di Colombo' € 2.450,- kost.clvii
Op 8 december 2009 is door [rechtspersoon 17] € 2.450,- overgemaakt aan [rechtspersoon 5], ABN AMRO rekening [rekeningnummer 2], met als omschrijving 'Schade Uovo Colombo'.clviii
20. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak B onder 14 ten laste gelegde (Zaaksdossier 11)
20.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van mening dat het feit bewezen kan worden op grond van de verklaringen van [persoon 5] en [persoon 18], die op detail overeen komen, en de inhoud van het verzekeringsdossier. Weliswaar heeft [persoon 5] een deel van verdachte vernomen, maar hij is er op een niet onbelangrijk moment ook getuige van geweest. Uit de aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat de aanrijding in scene is gezet en dat de verzekeraar daardoor is opgelicht.
De verklaring van verdachte, dat de afspraak om die ochtend in Utrecht pas de avond daarvoor is gemaakt, moet terzijde worden geschoven nu deze verklaring niet door enig bewijsmiddel wordt gesteund en door twee verklaringen wordt tegengesproken.
Verdachte heeft, hoewel het bedrijf van zijn vrouw benadeeld zou zijn, zich persoonlijk volledig met de claim bezig gehouden. Dat verdachte zou hebben aangedrongen op spoed omdat hij het schadebedrag zou hebben voorgeschoten, zoals hij heeft verklaard, is op geen enkele wijze gebleken noch aannemelijk gemaakt. Voorts blijkt niet uit de verklaring van [persoon 42] dat zij de beeldjes ter plaatse zou ophalen, zoals door verdachte is verklaard. Zij is wel aan het lijntje gehouden door verdachte en zij is nooit gecompenseerd voor de schade die zij heeft geleden, dit geeft een extra bevestiging aan de verklaring van [persoon 5] die zegt dit van verdachte gehoord te hebben.
De twee ontkennende verklaringen van de bestuurders van de veegwagen, [persoon 43] en [persoon 44], moeten terzijde worden geschoven, nu [persoon 18] heeft bekend geld aan hen te hebben gegeven voor hun bijdrage in het veroorzaken van de schade.
20.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tijdens zijn pleidooi ten aanzien van dit zaaksdossier geen verweer gevoerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting opgemerkt dat het onzin is dat [persoon 42] nooit heeft geweten of de schade is uitgekeerd, aangezien zij moest bevestigen dat zij geld had ontvangen voordat aan verdachte werd uitbetaald. Verdachte heeft [persoon 42] cash betaald.
20.3 Het oordeel van de rechtbank
20.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 22 september 2009 is in het Wilhelminapark in Utrecht een daar geparkeerde Volkswagen Caddy aangereden door een veegwagen van Stadswerken van de Gemeente Utrecht. De veegwagen werd ten tijde van de aanrijding bestuurd door [persoon 43]. Het aanrijdingsformulier is mede ondertekend door verdachte.clix Ten tijde van de aanrijding bevond verdachte zich in de nabijheid van de auto, hij was zijn benen aan het strekken. clx
Ook [persoon 18] was ter plaatse aanwezig.clxi [persoon 44] (hierna: [persoon 44]), collega van [persoon 43], bevond zich eveneens in de directe nabijheid van de veegwagen. [persoon 44] is een bekende van [persoon 18], ze trainen in dezelfde sportschool. Na de aanrijding zag [persoon 44] dat verdachte een doos uit zijn auto haalde waarin volgens verdachte beeldjes van olifantjes in zaten. [persoon 44] zag dat er een slurf was afgebroken.clxii
Op 22 september 2009 is er door [persoon 45] (de rechtbank begrijpt: de tussenpersoon), namens verzekerde [rechtspersoon 5] met als contactpersoon verdachte, een schademelding gedaan bij [verzekeringsmaatschappij 2]. In de melding staat dat van drie glazen olifantjes, die blijkbaar op de voorbank stonden, de slurven zijn afgebroken doordat de geparkeerde auto van de verzekerde is aangereden door een veegwagen. [verzekeringsmaatschappij 2] heeft schade-expert [rechtspersoon 15] ingeschakeld.clxiii
In het rapport van [rechtspersoon 15] Marine bv, wordt na een afspraak met verzekerde [rechtspersoon 5], een eenmanszaak van mevrouw [persoon 14], het volgende gerapporteerd: Op 22 september 2009 had verdachte, de echtgenoot van mevrouw [persoon 14], in zijn voertuig een drietal met edelstenen bezette olifanten en een kroonluchter die aan mevrouw [persoon 42] overgedragen dienden te worden. Op een parkeerplaats van het Wilhelminapark te Utrecht werd zijn geparkeerde auto aangereden door een veegwagen. Daarbij is de doos met drie olifanten die op de bijrijderstoel stond op de grond terecht gekomen en zijn de olifanten ernstig beschadigd. Met de betrokkenen is geconstateerd dat de olifanten onherstelbaar beschadigd waren. [rechtspersoon 15] stelt op basis van de bevindingen, de overgelegde certificaten van authenticiteit en de verkregen documentatie de totale schade vast op € 55.857,-. Als bijlage bij het rapport zijn onder andere een aankoopnota glazen olifanten, het aanrijdingsformulier van 22 september 2009 en een prijslijst [rechtspersoon 5] gevoegd.clxiv
Op 9 oktober 2009 stelt de heer [persoon 45] [verzekeringsmaatschappij 2] per fax op de hoogte van het feit dat verdachte hem die dag telefonisch heeft gevraagd om deze zaak met spoed te laten afwikkelen omdat verdachte naar eigen zeggen het schadebedrag heeft moeten voorschieten.clxv
[verzekeringsmaatschappij 2] schadeverzekeringen heeft op 22 oktober 2009 aan [rechtspersoon 5] ter zake van de schade aan de "glazen olifanten" een bedrag van € 55.357,- overgemaakt.clxvi
Getuige [persoon 5] heeft verklaard dat verdachte hem het volgende heeft verteld. De aanrijding in het Wilhelminapark te Utrecht was gepland, het plan was ontwikkeld door verdachte en [persoon 18], teneinde geld van de verzekering te beuren. Verdachte heeft [persoon 5] verteld dat hij de schade aan de goederen die zich in de auto bevonden zou gaan claimen bij de veroorzaker van de aanrijding. De beschadigde goederen betroffen drie glazen olifantjes, bezet met diamanten.clxvii Verdachte had de olifantjes een dag vóór de aanrijding kapot geslagen en in de auto geladen.clxviii De verzekering had tussen de 55 en 60.000 euro uitgekeerd. De jongens van de veegwagen was € 1.000 per persoon beloofd maar uiteindelijk hadden ze € 250,- per persoon gekregen. [persoon 18] had de mensen van de veegwagen geregeld, één van hen sportte in dezelfde sportschool als [persoon 18].clxix
[persoon 18] heeft tijdens zijn politieverhoor van 22 maart 2012 een handgeschreven brief overhandigd. Deze brief is uitgewerkt en de inhoud komt er op neer dat verdachte aan [persoon 18] had gevraagd om met een vriend van [persoon 18] van de sportschool een afspraak te maken, want verdachte had een geniaal plan. Verdachte zou die vriend € 2.000,- geven als hij zijn auto in elkaar zou rijden. Die vriend ging akkoord indien zijn collega ook akkoord zou gaan, hetgeen gebeurde. Als de verzekering goed zou uitbetalen dan zouden ze nog wat meer van verdachte krijgen. Het geld moest wel direct overhandigd worden en omdat verdachte dat zelf niet wilde doen, heeft [persoon 18] na de aanrijding volgens afspraak geld overhandigd. [persoon 18] heeft verdachte gemeld dat hij er later op is aangesproken dat niets extra's werd uitgekeerd, waarop verdachte reageerde met het verhaal dat weinig was uitgekeerd. Uit eigen zak heeft [persoon 18] nog € 2.000,- gegeven aan de persoon die om extra geld had gevraagd.clxx
20.3.2 De bewijsoverwegingen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het in zaak B onder 14 het ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de verklaring van [persoon 18], met name nu deze zichzelf daarmee belast, en bezien in onderling verband met de verklaring van [persoon 5], welke steun vindt in overige bewijsmiddelen.
De rechtbank acht de lezing van verdachte - dat de aanrijding een ongeluk was, zoals zou blijken uit de omstandigheden dat hij de avond voor de aanrijding pas een afspraak had gemaakt op de parkeerplaats in Utrecht en dat hij geen financieel motief zou hebben gehad en aan mevrouw [persoon 42] een uitkering heeft gedaan - niet geloofwaardig. De verklaring van verdachte wordt wat het laatste betreft weersproken door [persoon 42] en is overigens niet onderbouwd door feiten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte via [persoon 18] twee personen geld heeft beloofd en gegeven om met een veegwagen tegen de auto van het bedrijf [rechtspersoon 5] aan te rijden. In de auto bevonden zich vooraf door verdachte beschadigde, met diamanten bezette olifantjes. Verdachte heeft voor [rechtspersoon 5] de schade aan de olifantjes geclaimd, waarop [verzekeringsmaatschappij 2] tot een uitkering van ruim € 55.000,- is overgegaan. Aangezien verdachte de echtgenoot van de eigenaresse van [rechtspersoon 5] en tevens de contactpersoon van [rechtspersoon 5] was ten tijde van de aanrijding, acht de rechtbank bewezen dat verdachte bij de oplichting het oogmerk heeft gehad zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
21. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak B onder 15 ten laste gelegde (Zaaksdossier 12)
21.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van mening dat opzetheling van een schilderij van [kunstenaar] bewezen kan worden.
Het schilderij is door onbekenden gestolen en al dan niet via [persoon 46] bij verdachte terecht gekomen. De verklaringen van [persoon 5], [persoon 47], [persoon 46] en [persoon 18] over de route van het schilderij passen op elkaar. Hoewel uit de bewijsmiddelen niet exact is af te leiden hoe de route tot aan [persoon 47] is geweest, kan er wel uit worden afgeleid dat verdachte gedurende enige tijd in het bezit is geweest van het gestolen schilderij en dat hij ook wist dat het schilderij gestolen was.
Op grond van de foto's in combinatie met de verklaring van getuige [persoon 47] kan vastgesteld worden dat het gestolen schilderij gelijk is aan het schilderij op de beelden van de computer van verdachte. De opgeworpen twijfel van verdachte of het schilderij op de foto's op zijn computer wel gestolen was, gaat derhalve niet op.
Het verweer van verdachte dat alleen [persoon 5] verantwoordelijk kan zijn voor de foto's op de computer, nu [persoon 5] zowel in zijn woning als in de woning van [persoon 7] heeft gelogeerd, gaat niet op. Immers, [persoon 5] heeft ter terechtzitting betwist dat hij ooit aan een computer in de woning van verdachte heeft gezeten.
21.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij pleidooi geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend en ter terechtzitting van 22 februari 2013 verklaard dat het aannemelijk is dat [persoon 5] de foto's op de computer heeft gezet, nu [persoon 5] zowel bij hem als bij [persoon 7] heeft gewoond en toegang had tot beide computers. Voorts heeft verdachte verklaard dat niet vaststaat of het schilderij op de foto's het schilderij betreft dat is gestolen, het kan ook om een falsificatie gaan.
21.3 Het oordeel van de rechtbank
21.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[persoon 48] heeft op 10 maart 2008 aangifte gedaan van een inbraak in zijn woning op de [adres 6] te [plaats]. Op 7 maart 2008 werd hij op zijn vakantieadres gebeld door zijn buurvrouw die vertelde dat er in de nacht van 6 maart 2008 op 7 maart 2008 in zijn woning was ingebroken. Toen hij op 8 maart 2008 thuiskwam van vakantie zag hij dat een kleurrijk schilderij van [kunstenaar] was weggenomen.clxxi Ook was een luidspreker van [merknaam 1] weggenomen.clxxii
[persoon 47] (hierna: [persoon 47]) heeft op 21 februari 2012 als getuige verklaard dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) met een [kunstenaar] schilderij kwam aanzetten en hem vroeg of hij contact kon opnemen met de verzekering en dergelijke. [persoon 47] heeft het schilderij bij [verdachte] gezien en heeft het schilderij zelf twee dagen in zijn bezit gehad. [verdachte] zei dat het schilderij terug moest naar de Marokkaanse jongens die, zo begreep [persoon 47], een inbraak hadden gepleegd en met name op zoek waren naar spullen van [merknaam 1], en die geen idee hadden van de waarde van het schilderij. [verdachte] heeft [persoon 47] verteld dat die Marokkanen het schilderij over de A4 op het dak van de auto hadden vervoerd.clxxiii [verdachte] heeft het schilderij naar de woning van [persoon 47] in [plaats] gebracht.clxxiv [persoon 47] heeft foto's van het schilderij gemaakt en daarna heeft [persoon 5] het schilderij opgehaald.clxxv Dat was in opdracht van [verdachte].clxxvi
Nadat [persoon 5] het schilderij had opgehaald is [persoon 47] naar de politie in [plaats] gegaan.clxxvii [persoon 47] heeft op 29 juli 2008 telefonisch tegenover de politie verklaard dat hij foto's had gemaakt van een schilderij van [kunstenaar] dat op 7 maart was weggenomen bij een woninginbraak in [plaats].clxxviii Een week na zijn politiebezoek in 2008 is hij bij een ontmoeting geweest in Amsterdam met [verdachte] en die Marokkaanse jongens. [verdachte] moest hen spreken over het schilderij en had het schilderij nog in zijn bezit.clxxix [persoon 47] heeft het schilderij waarover hij heeft verklaard herkend op een aan hem getoonde kleurenkopie van het [kunstenaar] schilderij dat op 7 maart 2008 uit een woning in [plaats] is gestolen.clxxx De foto's van het schilderij gemaakt door [persoon 47] zijn in het [dossier 1] dossier gevoegd.clxxxi
[persoon 46] (hierna: [persoon 46]) heeft verklaard dat [persoon 18] hem in 2008 heeft benaderd. [persoon 18] had naar eigen zeggen de beschikking over een gestolen schilderij en vroeg aan [persoon 46] of hij het schilderij wilde voorleggen aan [verdachte]. [verdachte] heeft [persoon 46] toen aan [persoon 47] voorgesteld. [persoon 46] heeft telefonisch contact gehad met [persoon 47] over de gestolen [kunstenaar]. Nadat [persoon 46] was aangehouden begreep hij dat Arie de politie had ingelicht. [persoon 46] had het gevoel belazerd te zijn.clxxxii
[persoon 18] heeft over het gestolen schilderij van [kunstenaar] verklaard dat hij van [verdachte] contact moest opnemen met [persoon 46]. [persoon 18] moest [persoon 46] vertellen dat hij geen contact meer had met [verdachte] en hij moest [persoon 46] vragen of hij contact wilde opnemen met [verdachte]. Achteraf vermoedt [persoon 18] dat hij door [verdachte] is gebruikt.clxxxiii
Volgens [persoon 47] heeft [verdachte] [persoon 46] ertussen geschoven om de Marokkanen uit de wind te houden.clxxxiv
Op 7 juli 2011 heeft een doorzoeking plaats gevonden van het perceel [adres 1] te [plaats], zijnde de woning van [verdachte]. Bij deze doorzoeking is een laptop in beslag genomen waarop bestanden genaamd '[bestandsnaam 1]' werden aangetroffen. De bestanden betreffen diverse afbeeldingen van een schilderij dat op een bank in een woning staat. Verbalisant NR02-013 heeft op de foto's de woning [adres 4] te [plaats] herkend. Deze woning is van [persoon 7] en van deze woning zijn bij een doorzoeking op 20 maart 2012 foto's gemaakt.clxxxv
[persoon 5] heeft verklaard dat begin augustus 2008 [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) en [persoon 14] bij hem langs kwamen in het huis van [persoon 7] in [plaats], waar hij destijds woonde. [verdachte] en [persoon 14] hingen toen een schilderij van [kunstenaar] op aan de muur, boven de bank bij [persoon 7] thuis. [persoon 14] heeft daar foto's van gemaakt en ze deden daar lacherig over. Ze zeiden dat ze [persoon 7] daarmee nog eens een keer konden afpersen indien nodig.clxxxvi
[persoon 5] was eind augustus / begin september 2008 op een industrieterrein in Uithoorn bij een ontmoeting tussen [verdachte] en drie mannen. De ontmoeting had te maken met een schilderij van [kunstenaar] en één van de mannen was volgens [persoon 5] de leverancier van het schilderij aan [verdachte]. Na de ontmoeting vertelde [verdachte] aan [persoon 5] dat die jongens het schilderij zouden terugkrijgen omdat het onverkoopbaar was. [persoon 5] heeft van horen zeggen dat [persoon 47] heeft geprobeerd het schilderij te verkopen aan de verzekering en de rechtmatige eigenaar. Dat lukte niet en [persoon 5] begreep later dat het schilderij toen terug is gegaan naar [verdachte]. [verdachte] en/of [persoon 47] hebben op een zeker moment gezegd dat het schilderij een [kunstenaar] betrof en € 260.000,- waard was. [persoon 5] wist dat er met het schilderij iets niet goed was.clxxxvii
21.3.2 De bewijsoverwegingen
De rechtbank is, met het Openbaar Ministerie, van oordeel dat de ten laste gelegde opzetheling van een schilderij van [kunstenaar] is bewezen. Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte in de ten laste gelegde periode in het bezit is geweest van een schilderij van [kunstenaar] dat bij een inbraak op 7 maart 2008 is weggenomen.
Uit de verklaring van [persoon 47] blijkt dat verdachte eind juli 2008 met het gestolen schilderij bij [persoon 47] thuis is geweest. Zijn verklaring wordt ondersteund door de foto's die [persoon 47] van het schilderij heeft gemaakt en die in het dossier zijn gevoegd. Hieruit blijkt ook dat het schilderij bij [persoon 47] thuis is geweest. Voorts wordt zijn verklaring ten aanzien van het bezit van het schilderij door verdachte ondersteund door de verklaringen van [persoon 18] en [persoon 46].
Dat het schilderij dat verdachte in zijn bezit had het gestolen schilderij betrof kan worden afgeleid uit het feit dat [persoon 47] het schilderij, waarover hij bij de politie had verklaard, heeft herkend op een aan hem getoonde foto van het gestolen schilderij van [kunstenaar]. Uit de verklaring van [persoon 47] blijkt voorts dat verdachte het schilderij dat hij had meegebracht zelf ook linkte aan de woninginbraak. Ook uit de verklaringen van [persoon 18] en [persoon 46] in onderlinge samenhang bezien is af te leiden dat verdachte het gestolen schilderij in zijn bezit had.
Voorts is op grond van de verklaring van [persoon 5] vast te stellen dat verdachte het gestolen schilderij in augustus/begin september 2008 ook in zijn bezit heeft gehad. Zijn verklaring hierover wordt ten eerste ondersteund door de verklaringen van [persoon 18], [persoon 46] en [persoon 47]. Hieruit blijkt immers dat verdachte het schilderij enkele dagen of weken eerder ook in zijn bezit had. Voorts wordt de verklaring van [persoon 5] ondersteund door de afbeeldingen van het schilderij, die zijn aangetroffen op de computer die in de woning van verdachte in beslag is genomen.
Ten slotte acht de rechtbank de verklaring van verdachte, inhoudende dat [persoon 5] de foto's van het schilderij op de computer van de echtgenote van verdachte heeft gezet, niet aannemelijk. Deze verklaring vindt immers geen steun in het dossier.
22. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde (Zaaksdossier 15)
22.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden dat [persoon 2] en [verdachte] zich samen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan oplichting van [persoon 16], die daardoor is bewogen tot betaling van € 30.000,-. Het Openbaar Ministerie heeft daartoe aangevoerd dat [persoon 16] duidelijk en consistent is in zijn verklaring dat hij onder invloed van een door [persoon 2] voorgespiegeld groot en snel rendement besloten heeft om € 30.000,- aan [persoon 2] over te maken. [persoon 2] heeft bij de politie verklaard dat [persoon 16] wilde meedoen op voorwaarde dat hij zou meedelen in opbrengsten. De nadien door [persoon 2] ter terechtzitting afgelegde verklaring dat hij pas een week na de betaling door [persoon 16] concreet over rendement heeft gesproken, is niet aannemelijk. Niet alleen heeft [persoon 16] dit ter terechtzitting gemotiveerd weersproken, maar ook de door [persoon 2] zelf overgelegde verklaring van [persoon 49] "[A] zou je inderdaad geld lenen in ruil voor een erg mooi rendement" past naadloos bij de verklaring van [persoon 16].
Vastgesteld kan worden dat [persoon 16] onder invloed van een vals verhaal van [persoon 2] is bewogen tot afgifte van € 30.000,-. [verdachte] is ongetwijfeld de intellectuele dader, nu hij [persoon 2] gevraagd heeft om met spoed geld te fourneren in het kader van een zogenaamd lucratieve transactie. Tevoren stond voor [verdachte] vast dat hij het geld ten eigen bate zou aanwenden. Aldus heeft [verdachte] het oogmerk gehad om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. [verdachte] heeft het geld, ontvangen door [persoon 2] en in [verdachte]' opdracht doorgestort naar [B], deels opgenomen en deels doorgestort naar anderen.
Mocht de rechtbank het oogmerk niet of onvoldoende aanwezig achten, dan zijn beiden in elk geval schuldig aan verduistering van het geld.
22.2 Het standpunt van de verdediging
De rechtbank begrijpt het verweer van de verdediging, weergegeven in de pleitnota als puntsgewijs commentaar op het requisitoir, voor zover van belang voor de ten laste gelegde oplichting van [persoon 16], aldus: Verdachte wilde slechts zijn geld van [persoon 2] terug hebben en dat is alles wat hij tegen [persoon 2] heeft gezegd. Hoe [persoon 2] dat deed was niet het probleem van verdachte.
22.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, anders dan het Openbaar Ministerie, van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen van oplichting niet bewezen kan worden, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat [persoon 16] het geld heeft gestort op de derdenrekening van medeverdachte [persoon 2] en dat het geldbedrag uiteindelijk bij [verdachte] terecht is gekomen. Echter, niet is gebleken dat verdachte betrokken is geweest bij de in de tenlastelegging genoemde handelingen die [persoon 16] hebben bewogen tot afgifte van het geldbedrag. Zowel verdachte als [persoon 16] hebben verklaard dat ze elkaar niet kennen of elkaar eerder hebben gezien.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde verduistering niet bewezen kan worden. Op grond van het dossier is immers niet komen vast te staan dat verdachte het geldbedrag anders dan door een misdrijf onder zich had en het zich vervolgens wederrechtelijk heeft toegeëigend. Verdachte dient hiervan dan ook te worden vrijgesproken.
23. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 7.3, 8.3, 9.3, 10.3, 11.3, 13.3, 14.3, 16.3, 17.3, 18.3, 19.3, 20.3 en 21.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
in de periode van 01 mei 2010 tot en met 21 juli 2010 te Gouda en elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen, na kalm beraad en rustig overleg, het volgende heeft gedaan:
verdachte en zijn mededaders:
- hebben een plan opgevat en besproken en een besluit genomen en ingestemd met een plan/besluit om [persoon 1] om het leven te brengen, een mededader
- is naar die [persoon 1] toe gegaan en
- heeft tegen die [persoon 1] (in het Engels) gezegd dat hij een bericht van meneer [persoon 2] had, en
- heeft van korte afstand een vuurwapen op die [persoon 1] gericht en
- heeft vervolgens de trekker van dat vuurwapen overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
in de periode van 01 mei 2010 tot en met 21 juli 2010 te Gouda en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, zich heeft schuldig gemaakt aan voorbereiding van het misdrijf van moord (te plegen op [persoon 1]), hebbende verdachte en zijn mededaders toen en daar opzettelijk een vuurwapen en munitie en een telefoon en een auto, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden gehad.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde
in de periode van 01 mei 2010 tot en met 21 juli 2010 te Gouda en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, met opschrift Walther, type PP, kaliber 7.65 mm, en bijbehorende munitie, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde
op 13 juni 2010 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk een handgranaat van de pin ontdaan en vervolgens die handgranaat bij een bedrijfspand (perceel [perceel 1]) door een raam naar binnen gegooid, terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in dat bedrijfspand bevindende meubels en een zich in dat bedrijfspand bevindende vloer en radiator en andere zich in dat bedrijfspand bevindende goederen te duchten was.
Ten aanzien van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde
in de periode van 01 mei 2010 tot en met 13 juni 2010 te Amsterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een handgranaat, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het in zaak A onder 6 ten laste gelegde
in de periode van 1 september 2009 tot en met 1 april 2011 in Nederland meermalen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door een of meer listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels,
[persoon 3] en [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 3] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, te weten:
- € 250.000,- op 25 maart 2010 en
- € 50.000,- op 25 maart 2010 en
- € 50.000,- op 28 april 2010 en
- € 7.500,- op 10 mei 2010 en
- € 50.000,- op 18 juni 2010,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid op verschillende tijdstippen:
- meermalen tegen [persoon 3] gezegd dat hij in contact stond met afnemers voor grote hoeveelheden goud en
- meermalen tegen [persoon 3] gezegd dat ene [persoon 4] goud wilde afnemen en
- tegen die [persoon 3] gezegd dat een betaling aan Israël aan de grens was tegengehouden en dat daarom de Israëlische afnemers van goud boos waren op [persoon 3],
ten gevolge waarvan [persoon 3] en [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 3] telkens werden bewogen tot voornoemde afgifte.
Ten aanzien van het in zaak A onder 7 ten laste gelegde
in de periode van 1 september 2009 tot en met 1 april 2011 in Nederland,
a) een vals geschrift, te weten:
een factuur, gedateerd 30 maart 2010, van [persoon 6] voor [rechtspersoon 2], in verband met een partij textiel ter hoogte van € 477.000,-
voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het in zaak A onder 8 primair ten laste gelegde
in de periode van 1 maart 2010 tot en met 1 april 2011 in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij verdachte telkens een bedrag van:
- € 200.000,- en
- € 130.000.- en
- € 50.000,- en
- € 7.500,- en
- € 50.000,- en
- € 5.195,- en
- € 45.000,-
verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en daarvan gebruikt gemaakt, terwijl hij wist dat deze geldbedragen - middellijk of onmiddellijk - uit misdrijf, te weten oplichting en/of afpersing en/of afdreiging afkomstig waren.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 primair ten laste gelegde
[persoon 5] in de periode van 12 tot en met 13 januari 2007 te Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een ruimte van een expositiehal, gelegen aan het Forum 100 (MECC-gebouw), immers heeft eerdergenoemde [persoon 5] en/of zijn mededaders opzettelijk in die ruimte van die hal een tas met één of meer brandbare stof(fen) gebracht en neer gezet en die in die hal gebrachte en aanwezige brandbare stof(fen) tot ontbranding gebracht, ten gevolge waarvan in die hal brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die hal en zich daarin bevindende goederen te duchten was;
welk feit hij, verdachte in de periode van 1 december 2006 tot en met 12 januari 2007 te Maastricht en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en door het verschaffen van gelegenheid en middelen en inlichtingen, te weten door met zijn mededaders, althans alleen
-die [persoon 5] geldbedragen te geven en toe te zeggen en
-tegen die [persoon 5] te zeggen dat hij zich beschikbaar moest houden en tegen die [persoon 5] te zeggen dat hij een brand moest veroorzaken in het MECC-gebouw en
-aan die [persoon 5] een tas met brandbare stof(fen) en een ontstekingsmechanisme te laten geven en
-die [persoon 5] naar het MECC-gebouw te laten vervoeren en
-die [persoon 5] bij het MECC gebouw naar binnen te loodsen en
-die [persoon 5] te tonen waar de tas met brandbare stof(fen) en een ontstekingsmechanisme moest worden geplaatst.
Ten aanzien van het in zaak B onder 4 ten laste gelegde
in de periode van 12 januari 2007 tot en met 31 mei 2007 te Maastricht en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, verzekeringsmaatschappij [verzekeringsmaatschappij 2] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
in of omstreeks de periode van 12 januari 2007 tot en met 30 maart 2007
- bij die verzekeringsmaatschappij een melding gedaan ter zake van brandschade aan goederen in een ruimte van een expositiehal, gelegen aan het Forum 100 (MECC-gebouw) en
- facturen, althans schriftelijke bescheiden, met betrekking tot eerdergenoemde brandschade ter beschikking gesteld aan die verzekeringsmaatschappij, en
- daarbij opzettelijk verzwegen dat die brandschade het gevolg was van een mede door hen, verdachte en zijn mededader, veroorzaakte brandstichting,
waardoor eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij werd bewogen tot de afgifte van een bedrag van 68.739,44 euro, en vervolgens
in de periode van 1 april 2007 tot en met 31 mei 2007
- ten aanzien van de brandschade bij die verzekeringsmaatschappij een melding gedaan dat tijdens de brand beschadigde glazen sculpturen reeds voorafgaande aan die brand waren verkocht tegen een hogere waarde dan de waarde welke eerder was vastgesteld en
- valselijk opgemaakte orderformulieren betreffende de verkoop van die glazen sculpturen ter beschikking gesteld aan die verzekeringsmaatschappij en
- een medewerker van die verzekeringsmaatschappij medegedeeld dat eerdergenoemde sculpturen waren verkocht en als gevolg van eerdergenoemde brand verloren waren gegaan, althans niet konden worden geleverd,
waardoor eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij werd bewogen tot de afgifte van een bedrag van 42.000 euro,
en
in de periode van 12 tot en met 13 januari 2007 te Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar [verzekeringsmaatschappij 2], wederrechtelijk te bevoordelen brand heeft gesticht in een ruimte van een expositiehal, gelegen aan Forum 100 (MECC-gebouw), en de in dit perceel aanwezige inventaris en/of goederenvoorraad,
immers hebben verdachte en zijn mededaders in die ruimte van die hal een tas met één of meer brandbare stof(fen) gebracht en neer gezet, en die in die hal gebrachte brandbare stof(fen) tot ontbranding gebracht, ten gevolge waarvan in die hal en aan de in die hal aanwezige inventaris en/of goederenvoorraad brand is ontstaan,
welke goederenvoorraad was verzekerd bij eerdergenoemde verzekeraar.
Ten aanzien van het in zaak B onder 5 ten laste gelegde
in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 mei 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften als ware zij echt en onvervalst, te weten orderformulieren van het bedrijf [rechtspersoon 5] betreffende de verkoop van glazen sculpturen:
- een orderformulier, gedateerd 9 december 2006, ten name van [persoon 7];
- een orderformulier, gedateerd 8/9 december 2006, ten name van [persoon 9], en
- een orderformulier, gedateerd 12 januari 2006, ten name van [persoon 10],
op welke orderformulieren telkens stond vermeld dat de daarop vermelde glassculpturen waren verkocht tegen de op dat formulier vermelde prijs, terwijl de telkens op dat orderformulier vermelde glassculpturen in werkelijkheid niet aan de tenaamgestelde van dat formulier waren verkocht tegen de op dat formulier vermelde prijs,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders die geschriften doen toekomen aan verzekeringsmaatschappij [verzekeringsmaatschappij 2] in het kader van een verzekeringsclaim, en eerdergenoemde valse geschriften afgeleverd en/of voorhanden gehad.
Ten aanzien van het in zaak B onder 6 ten laste gelegde
in de periode van 1 september 2010 tot en met 1 november 2010 te Amsterdam en Hattem en elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld en door bedreiging met openbaarmaking van een geheim, [persoon 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 45.000 euro toebehorende aan eerdergenoemde [persoon 3], welke bedreiging met geweld en welke bedreiging met openbaarmaking van een geheim hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- die [persoon 3] (onder valse voorwendselen) heeft uitgenodigd voor een gesprek in een kantoor en
- die [persoon 3] in dit kantoor heeft geconfronteerd met zichzelf, verdachte, en zijn mededader en aldus voor die [persoon 3] een dreigende en/of intimiderende situatie heeft opgeroepen en
- aan die [persoon 3] cd's heeft getoond en daarbij heeft gezegd dat deze cd's opnamen bevatten van een gesprek inhoudende de planning en/of uitvoering van een moord, bij welk gesprek die [persoon 3] als (één van de) gespreksdeelnemer(s) aanwezig was en
- tegen die [persoon 3] heeft gezegd dat hij 45.000 euro moest betalen en dat als die [persoon 3] deze 45.000 euro niet zou betalen er dan voor gezorgd zou worden dat hem iets zou overkomen, en
- die [persoon 3] vervolgens heeft bezocht bij zijn woning, waarna die [persoon 3] tot betaling is overgegaan.
Ten aanzien van het in zaak B onder 8 ten laste gelegde
op 7 juli 2011 te Amstelveen een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Smith & Wesson, serienummer [serienummer]), en munitie van categorie III, te weten 199 patronen (kaliber .38 special), voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het in zaak B onder 9 ten laste gelegde
in de periode van 9 juni 2011 tot en met 7 juli 2011 te Amstelveen en Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een ander, overzichten van gewerkte uren en werkzaamheden, te weten: urenbriefjes, betreffende de periode van 9 t/m 10 juni 2011, en de periode van 14 t/m 17 juni 2011, en de periode van 20 t/m 24 juni 2011, en de periode van 27 t/m 30 juni 2011, zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
de aanvangs- en vertrektijden en het aantal gewerkte uren en de aard van de werkzaamheden op die overzichten vermeld, terwijl die tijden en gewerkte uren en werkzaamheden niet de werkelijke tijden en gewerkte uren en werkzaamheden waren, en
opzettelijk gebruik gemaakt van eerdergenoemde valse geschriften, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader die overzichten overhandigd aan een medewerker van de Penitentiaire Inrichting "Westlinge" te Heerhugowaard.
Ten aanzien van het in zaak B onder 10 ten laste gelegde
op 4 mei 2009 te [plaats] ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand te stichten in een woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats], terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning, en de inboedel van die woning te duchten was, met dat opzet met zijn mededaders,
- een plan heeft opgevat om brand te stichten in die woning en
- zich een toegang tot eerdergenoemde woning heeft verschaft en
- een plastic fles met daarin een hoeveelheid kerosine en ethanol, in welke fles een slagpijpje was aangebracht, in de keuken van die woning heeft geplaatst en
- eerdergenoemd slagpijpje middels slagdraad heeft verbonden met een tijdschakelaar en
-eerdergenoemde tijdschakelaar op een bepaald tijdstip heeft ingesteld, waarna eerdergenoemd slagpijpje is ontploft.
Ten aanzien van het in zaak B onder 13 ten laste gelegde
in de periode van 7 november 2009 tot en met 8 december 2009 te Amsterdam en Amstelveen althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels
verzekeringsmaatschappij [rechtspersoon 6] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van 2.450 euro, hebbende verdachte en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- (een) medewerker(s) van eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij een verklaring ter beschikking gesteld inhoudende, dat [persoon 15] op het moment van het veroorzaken van de schade aan het winkelen was en dat verdachte en zijn vrouw [persoon 14] enerzijds en [persoon 15] anderzijds elkaar niet kenden, terwijl die [persoon 15] op dat moment voor verdachte en zijn vrouw [persoon 14] werkzaam was en
-een valse nota betreffende de inkoop van een glazen sculptuur ad 2.450 euro aan (een) medewerker(s) van eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij getoond, terwijl die sculptuur in werkelijkheid een veel lagere inkoopwaarde vertegenwoordigde, waardoor eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij werd bewogen tot eerdergenoemde afgifte.
Ten aanzien van het in zaak B onder 14 ten laste gelegde
in de periode van 22 september 2009 tot en met 30 oktober 2009 te Utrecht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, verzekeringsmaatschappij [verzekeringsmaatschappij 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 55.357 euro, hebbende verdachte en zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
-een aanrijding in scene gezet en
-bij eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij een schade gemeld ter zake van beschadiging van beeldjes veroorzaakt door eerdergenoemde aanrijding en valse verklaringen afgelegd ten overstaan van (een) medewerker(s) van eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij en
-een factuur en certificaten en een schadeformulier met betrekking tot eerdergenoemde aanrijding en schade aan eerdergenoemde verzekeringsmaatschappij ter beschikking gesteld, waardoor verzekeringsmaatschappij [verzekeringsmaatschappij 2] werd bewogen tot eerdergenoemde afgifte.
Ten aanzien van het in zaak B onder 15 ten laste gelegde
in de periode van 7 maart 2008 tot en met 7 oktober 2008 te Gorssel en Voorthuizen en elders in Nederland, een schilderij van [kunstenaar] heeft overgedragen en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
24. De strafbaarheid van de feiten
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het in zaak A onder 7 bewezen verklaarde, het bestanddeel 'terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is tot zodanig gebruik' krachtens artikel 225, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, ontbreekt in de tenlastelegging. Gelet hierop is hetgeen hiervoor is bewezen verklaard niet strafbaar. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 7 bewezen verklaarde voorhanden hebben, zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
25. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
26. Motivering van de straf
26.1 De eis van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen in zaak A onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, het in zaak B onder 1 primair dan wel subsidiair, 2, 3 primair dan wel subsidiair, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 primair, 11 primair dan wel subsidiair, 12, 14, 15 en het in zaak C bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaren, met aftrek van voorarrest.
De officieren van justitie hebben hierbij in aanmerking genomen dat verdachte onmiskenbaar de spil is in een bont palet van ernstige misdrijven. Wat zijn rol kwalijker maakt is dat hij bij het plegen van de misdrijven mensen gebruikt of zelfs misbruikt heeft. Hij heeft anderen in zijn val meegesleurd en onder andere meegenomen in een sinister moordcomplot.
Verdachte heeft tijdens de behandeling van de strafzaak op geen enkel moment blijk gegeven het verwerpelijke van zijn handelen in te zien. Dit in combinatie met zijn strafblad (hij heeft al ongeveer tweeëntwintig jaren gevangenisstraf achter de rug) en het feit dat hij zich aan een grote hoeveelheid verschillende, soms zeer ernstige misdrijven heeft schuldig gemaakt, behoren in zijn zaak aanzienlijk strafverhogend te werken. De maatschappij behoort zeer lang tegen hem te worden beveiligd.
26.2 Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging voert aan dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de strafeis buitensporig hoog is, in het licht bezien van de virtuele eis voor [persoon 5], zijnde een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar. Dit raakt aan het gelijkheidsbeginsel. De raadsman acht van belang dat er geen doden of gewonden zijn gevallen en dat niet is uit te sluiten dat het niet de bedoeling was een moordaanslag te plegen. De verdediging verzoekt de rechtbank de eis van het Openbaar Ministerie in hoge mate te nuanceren.
26.3 Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Onder pseudoniem is in 2002 over verdachte een boek verschenen met de titel '[titel]'. Verdachte heeft ter zitting gezegd dat niet alle in het boek omschreven daden daadwerkelijk door hem zijn gepleegd. Helaas is het in het boek door verdachte aangekondigde afscheid van zijn carrière als beroepscrimineel óók fictie gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan tal van strafbare feiten, variërend van grootschalige oplichting en witwassen, betrokkenheid bij brandstichting en het gooien van een handgranaat tot aan het voorbereiden en medeplegen van een poging tot moord.
Verdachte heeft een spoor van ellende achtergelaten. Niet alleen bij onschuldige derden, maar ook bij zijn criminele partners. Uiterst geraffineerd en kwaadaardig manipulerend heeft verdachte hen aangestuurd en meegetrokken in een negatieve spiraal van hebzucht. Verdachte heeft daarbij niets en niemand ontzien en liet doorgaans het vuile werk aan anderen over. De materiële schade die verdachte heeft veroorzaakt, is groot.
De rechtbank verwijt verdachte nog het meest dat hij in zijn zucht naar geld in hoge mate gevaarscheppend heeft geopereerd. De gevolgen van het laten ontploffen van een handgranaat in een kantoorgebouw en van brandstichting zijn immers deels onvoorspelbaar. Door het proberen om een onschuldige derde om het leven te laten brengen om niets anders dan geldelijk gewin en daarbij anderen strafbaar te betrekken, heeft verdachte de bodem geraakt.
Het Openbaar Ministerie heeft bij requisitoir opgemerkt dat verdachte in het bovengenoemde boek over zijn leven concludeert nergens spijt van te hebben. Het Openbaar Ministerie heeft zich vervolgens afgevraagd of het ervoor moet worden gehouden dat deze houding ook van toepassing is op de onderhavige feiten. Verdachte heeft er niet op gereageerd. Hiermee is dit onderwerp echter niet uit de lucht. Uit de algehele houding van verdachte in het onderzoek kan worden geconcludeerd dat hij een zuiver instrumentele verhouding heeft gehad tot de medeverdachten. Dat wil zeggen dat ieder in zijn omgeving uiteindelijk in dienst stond van zijn geldelijk gewin. Daartoe heeft verdachte een web van hele en halve onwaarheden over zijn omgeving gesponnen, mensen tegen elkaar uitgespeeld, al naar gelang de omstandigheden woede dan wel vriendschap voorgewend, en als vanzelfsprekend naar geweld gegrepen om zijn verzinsels te verwerkelijken. En dit alles gedurende een groot aantal jaren. Voor verdachte past spijt hier niet in. Geen spijt ten opzichte van de slachtoffers, en geen spijt ten opzichte van de medeverdachten. Hoogstens spijt dat bepaalde ondernemingen geen profijt hebben gehad. Deze conclusie heeft gevolgen bij het bepalen van de straf, in die zin dat geen matigende invloed voorhanden is, die in enige relatie staat tot een mogelijk inzicht bij verdachte dat hij zijn omgeving ernstig heeft gedupeerd.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen redenen om de bestraffing in voor hem positieve zin aan te passen. Verdachte heeft zijn medewerking aan een volwaardige gedragswetenschappelijke rapportage geweigerd. Uit zijn strafblad blijkt dat verdachte tot op heden al ruim tweeëntwintig jaar celstraf heeft gekregen, ook voor het type feiten als de onderhavige.
Het voorgaande geeft de rechtbank aanleiding om de geëiste straf op te leggen. Weliswaar wordt verdachte voor minder feiten veroordeeld dan de officieren van justitie ter onderbouwing van hun strafeis voorstelden, maar zou een lagere straf geen recht doen aan de aard en ernst van de bewezen feiten, de ellende die de feiten hebben veroorzaakt en de hardnekkige onverbeterlijkheid van verdachte. Vergelding en de bescherming van de maatschappij vragen om deze zeer langdurige celstraf.
27. Beslag
Onder verdachte is een Smith & Wesson revolver in beslag genomen (nummer 19 op de beslaglijst met parketnummer: 13/997011-11).
Nu met betrekking tot dit voorwerp het in zaak B onder 8 bewezen verklaarde is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
28. De benadeelde partij [verzekeringsmaatschappij 1] (Zaaksdossier 1)
28.1 De vordering
[verzekeringsmaatschappij 1] heeft in de zaak van [verdachte] een bedrag gevorderd van € 118.335,- en van € 29.750,-. Dit zijn twee schade-uitkeringen die mogelijk ten onrechte zijn gedaan. Daarnaast wordt een bedrag van € 8.977,48 en een bedrag van € 2.207,45 gevorderd. Dit zijn bedragen ten behoeve van het verrichte en tactische onderzoek en de aanvulling daarop. Tot slot wordt gevorderd het bedrag van € 4.165 voor contra-expertise, € 5.535,96 voor expertise en € 770,35 terzake de salvagekosten.
28.2 De standpunten van partijen
Het Openbaar Ministerie is van mening dat de vordering voor vergoeding in aanmerking komt en wel tot een bedrag van € 168.771,19. De verzekeraar is een rechtstreekse benadeelde van oplichting. Niet alleen de door haar in dat verband uitbetaalde schade-uitkering staat in rechtstreeks verband met het misdrijf, ook de kosten van onderzoek. De salvagekosten zijn echter een direct gevolg van de brandstichting en niet van de oplichting en dienen derhalve afgewezen te worden.
De verdediging heeft zich niet inhoudelijk uitgelaten over de vordering.
28.3 Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het hem in zaak B onder 2 ten laste gelegde feit , zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [verzekeringsmaatschappij 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
29. De benadeelde partij [persoon 16] (Zaaksdossier 15)
29.1 De vordering
[persoon 16] heeft in de zaken van [persoon 2] en [verdachte] een gelijkluidende vordering ingediend, te weten € 132.000,-. Hiervan is een bedrag van € 130.000,- materiële schade (de overgeboekte € 30.000,- en misgelopen rendement) en € 2.000,- immateriële schade.
29.2 De standpunten van partijen
Het Openbaar Ministerie is van mening dat de vordering hoofdelijk tot een bedrag van € 32.000 dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het overige (rendement) is zonder onevenredige belasting van het strafproces niet vast te stellen.
De verdediging heeft zich niet inhoudelijk uitgelaten over de vordering.
29.3 Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het hem in zaak C ten laste gelegde feit, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [persoon 16] in zijn vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
30. De benadeelde partij [verzekeringsmaatschappij 2] (Zaaksdossier 2)
30.1 De vordering
[verzekeringsmaatschappij 2] heeft in de zaak van [verdachte] een bedrag van € 110.739,44 gevorderd. Dit betreft materiële schade bestaande uit de onterecht uitgekeerde schadebedragen aan [verdachte] c.q. [persoon 14].
30.2 De standpunten van partijen
Het Openbaar Ministerie is van mening dat de vordering kan worden toegewezen voor zover het betreft de uitbetaalde schade-uitkeringen, die rechtstreeks verband houden met het misdrijf, en wel tot een bedrag van € 110.239,44.
De verdediging heeft zich niet inhoudelijk uitgelaten over de vordering.
30.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [verzekeringsmaatschappij 2] B.V., niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak B onder 4 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 110.739,44 (zegge honderdtienduizend zevenhonderd negenendertig euro en vierenveertig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
31. De benadeelde partij [persoon 2] (Zaaksdossier 5)
31.1 De vordering
[persoon 2] heeft in de zaak van [verdachte] een bedrag van € 193.166,80 gevorderd. Hiervan is een bedrag van € 103.166,80 materiële schadeclxxxviii en een bedrag van € 90.000,- gederfde winst naar schatting. Verdachte en zijn raadsvrouw hebben de vordering nader toegelicht ter terechtzitting. Ten aanzien van de bedragen, die hun oorsprong vinden in oplichting van [persoon 2] door verdachte die (vooralsnog) niet op zijn tenlastelegging staan, heeft de verdediging betoogd / verzocht dat het Openbaar Ministerie nog met een wijziging tenlastelegging kan komen.
31.2 De standpunten van partijen
Het Openbaar Ministerie heeft verzocht om de vordering tot een bedrag van € 55.925,- toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De overige posten dienen komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu de andere posten niet aan te merken zijn als rechtstreekse schade van enig ten laste gelegd feit.
De verdediging heeft zich niet inhoudelijk uitgelaten over de vordering.
31.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [persoon 2] tot een bedrag van € 55.925,- beperkt dient te worden. De benadeelde partij wordt ten aanzien van dit deel van de vordering, ingediend ten aanzien van het aan verdachte in zaak B onder 7 ten laste gelegde, niet-ontvankelijk verklaard, nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De overige gevorderde bedragen zijn niet te herleiden tot aan verdachte ten laste gelegde strafbare feiten. Nu er tussen dit deel van de vordering van de benadeelde partij en de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten geen causaal verband kan worden vastgesteld, wordt dat deel van de vordering afgewezen.
32. De benadeelde partij [rechtspersoon 2] en de schadevergoedingsmaatregel (Zaaksdossier 5)
32.1 De vordering
[persoon 3] heeft namens [rechtspersoon 2] in de zaak van [verdachte] (gelijkluidend aan de vordering in de zaak van [persoon 2]) een bedrag van € 238.750 gevorderd. Hiervan is een bedrag van € 238.500,- financiële schadeclxxxix en € 250,- voor de advocaatkosten. De raadsman heeft de vordering nader toegelicht ter terechtzitting van 18 februari 2013 en betoogd dat ten aanzien van de bedragen, die (vooralsnog) niet op de tenlastelegging staan van verdachte, het Openbaar Ministerie nog met een wijziging tot tenlastelegging kan komen.
32.2 De standpunten van partijen
Het Openbaar Ministerie is van mening dat de vordering tot een bedrag van € 193.250,- toegewezen kan worden bij [verdachte] (gelet op de bewezenverklaringen van de bedragen 23.000, 70.000 en 100.000 + advocaatkosten 250 euro). Voor het overige dient de vordering afgewezen te worden. Het Openbaar Ministerie verzoekt de vordering hoofdelijk toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich niet inhoudelijk uitgelaten over de vordering.
32.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [rechtspersoon 2] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 6 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op € 100.000,- (zegge honderdduizend euro), te weten het op de vordering omschreven bedrag als 'betaling 2010'. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de gevorderde bedragen van € 70.000,-, € 23.000,- en € 4.000,- wordt verdachte vrijgesproken, daarom zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [rechtspersoon 2] ten aanzien van deze bedragen niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag € 25.000,- overweegt de rechtbank dat dit bedrag niet op de tenlastelegging van [verdachte] staat. Nu er tussen dit deel van de vordering van de benadeelde partij en de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten geen causaal verband kan worden vastgesteld, wordt dat deel van de vordering afgewezen.
De vordering van [rechtspersoon 2] wordt ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand afgewezen, nu de rechtbank van oordeel is dat niet voor iedere vordering apart een toewijzing van die kosten op zijn plaats is.
De rechtbank zal in het belang van [rechtspersoon 2], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [rechtspersoon 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het in zaak A onder 6 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 100.000 (zegge honderdduizend euro)).
33. De benadeelde partij [persoon 3] en de schadevergoedingsmaatregel (Zaaksdossier 5)
33.1 De vordering
[persoon 3] heeft in de zaak van [verdachte] een vordering ingediend tot een bedrag van € 63.140,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade (de betaalde bedragen)cxc en € 250,- advocaatkosten. De raadsman heeft de vordering nader toegelicht ter terechtzitting.
33.2 De standpunten van partijen
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat de vordering (€ 63.140) in zijn geheel toegewezen dient te worden. Het Openbaar Ministerie verzoekt de vordering hoofdelijk toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging heeft zich niet inhoudelijk uitgelaten over de vordering.
33.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [persoon 3] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 6 en in zaak B onder 6 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op € 52.750,- (zegge tweeënvijftig duizend zevenhonderd en vijftig euro), bestaande uit de gevorderde € 45.000,- en € 7.500,- en daarnaast € 250,- voor de kosten rechtsbijstand. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
Ten aanzien van het restant van de vordering - € 5.195 (twee maal) - wordt verdachte vrijgesproken. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [persoon 3] in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan die vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal in het belang van [persoon 3], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [persoon 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het in zaak A onder 6 en in zaak B onder 6 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 52.500,- (zegge tweeënvijftig duizend en vijfhonderd euro).
De gevorderde kosten van rechtsbijstand komen ingevolge artikel 592a Wetboek van Strafvordering wel voor vergoeding in aanmerking, maar zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks geleden is als gevolg van het strafbare feit. Voor dat deel van de schade geldt de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht daarom niet.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald. Het bedrag dat verdachte betaalt aan de Staat, hoeft hij niet meer te betalen aan [persoon 3]. Omgekeerd geldt hetzelfde.
34. De benadeelde partij [rechtspersoon 1] en de schadevergoedingsmaatregel (Zaaksdossier 5)
34.1 De vordering
[persoon 3] heeft namens [rechtspersoon 1] in de zaak van [verdachte] (gelijkluidend aan de vordering in de zaak van [persoon 2]) een vordering ingediend tot een bedrag van € 250.000,- bestaande uit materiële schade (de betaling uit 2010) en € 250,- voor kosten rechtsbijstand. De raadsman heeft de vordering nader toegelicht ter terechtzitting.
34.2 De standpunten van partijen
Het Openbaar Ministerie is van mening dat de gehele vordering (€ 250.000 en de kosten rechtsbijstand à € 250,-) toewijsbaar is en verzoekt daarnaast de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging heeft zich niet inhoudelijk uitgelaten over de vordering.
34.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [rechtspersoon 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 6 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 250.000,- (zegge tweehonderd vijftig duizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De vordering van [persoon 3] wordt ten aanzien van de kosten rechtsbijstand afgewezen, nu de rechtbank van oordeel is dat niet voor iedere vordering apart een toewijzing van die kosten op zijn plaats is.
De rechtbank zal in het belang van [rechtspersoon 1], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [rechtspersoon 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het in zaak A onder 6 en bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 250.000,- (zegge tweehonderd vijftig duizend euro).
35. De benadeelde partij [rechtspersoon 3] en de schadevergoedingsmaatregel (Zaaksdossier 5)
35.1 De vordering
[persoon 3] heeft namens [rechtspersoon 3] in de zaak van [verdachte] (gelijkluidend aan de vordering in de zaak van [persoon 2]) een vordering ingediend tot een bedrag van € 50.000,- materiële schade (betaling uit 2010) en € 250,- voor kosten rechtsbijstand. De raadsman heeft de vordering nader toegelicht ter terechtzitting.
35.2 De standpunten van partijen
Het Openbaar Ministerie is van mening dat deze vordering afgewezen dient te worden, gelet op de gevorderde vrijspraak.
De verdediging heeft zich niet inhoudelijk uitgelaten over de vordering.
35.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [rechtspersoon 3], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 6 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 50.000,- (zegge vijftig duizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De vordering van [rechtspersoon 3] wordt ten aanzien van de kosten rechtsbijstand afgewezen, nu de rechtbank van oordeel is dat niet voor iedere vordering apart een toewijzing van die kosten op zijn plaats is.
De rechtbank zal in het belang van [rechtspersoon 3], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [rechtspersoon 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het in zaak A onder 6 en bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 50.000,- (zegge vijftig duizend euro).
36. De benadeelde partijen [persoon 50] e.a. en de schadevergoedingsmaatregel (Zaaksdossier 3)
36.1 De vordering
Mr. B.J.V. Keupink, advocaat van de benadeelde partijen [persoon 50], [persoon 22], [rechtspersoon 7] en vijftien andere in de vordering genoemde stichtingen en B.V.'s heeft een bedrag van € 2.185.285,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 juni 2010, gevorderd in de zaken van verdachten [persoon 5], [persoon 18] en [verdachte] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hiervan is een bedrag van € 90.000,- immateriële schade en € 1.000.000,- reputatieschade. De overige kosten betreffen materiële schade.cxci De vordering is nader toegelicht in de faxen van de raadsman van 26 februari 2013 en 4 maart 2013, alsmede ter terechtzitting van 27 februari 2013 door de raadsman en de heren [persoon 50] en [persoon 22].
Ter toelichting op de vordering is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Alle op de vordering genoemde benadeelde partijen zijn gevestigd op het adres [perceel 1] te Amsterdam, het kantoorpand waar door toedoen van verdachten op 13 juni 2010 een granaat is ontploft. Door deze onrechtmatige daad van verdachten hebben de benadeelde partijen rechtstreeks schade geleden. De benadeelde partijen zijn evident getroffen in een belang dat door artikel 157 aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht wordt beschermd. Verdachten zijn voor de schade hoofdelijk aansprakelijk.
De posten opruimkosten, vervangen dossiers, alarmopvolging door beveiliging, personeelskosten in verband met onderzoek en schadebeperking, advieskosten omgang media, accountantskosten en diverse advocatenkosten zijn eenvoudig. Deze schadeposten zijn ontstaan als rechtstreeks gevolg van de door de verdachten gepleegde granaataanslag en deze vorderingen vormen geen onevenredige belasting van het strafgeding.
Ten aanzien van de overige posten is de raadsman van oordeel dat evenmin sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding.
Ten aanzien van de schadepost betreffende reputatieschade, ter hoogte van 1 miljoen euro, is naar voren gebracht dat de in de afgelopen decennia met grote zorg opgebouwde reputatie door de granaataanslag ernstig besmet is geraakt, mede doordat het zo lang heeft geduurd voordat aan het publiek bekend is gemaakt dat de granaataanslag niet voor [persoon 50] c.s. bedoeld was.
De natuurlijke personen uit de groep van benadeelde partijen hebben immateriële schade geleden doordat zij door de granaataanslag angst en stress ervaren hebben
De rechtbank kan een eigen schatting maken van de hoogte die de door de verdachten veroorzaakte schade ten minste beloopt en voor het overige de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Overigens is de schade niet uitsluitend veroorzaakt door de drie verdachten van de granaataanslag, maar ook door anderen, onder wie [persoon 2], het Openbaar Ministerie en de media. Het is daarom eerlijker dat onderdelen van de schade ook zullen worden afgewenteld op deze andere verantwoordelijken en dienen derhalve tegen die achtergrond de vorderingen ook geacht te zijn gericht tegen [persoon 2].
Tot slot verzoeken de benadeelde partijen om vergoeding van de proceskosten, ter hoogte van € 12.189,02, gemaakt in verband met de voeging als benadeelde partij in deze procedure, welke kosten wellicht deels overlappen met de kosten gevorderd als materiële schade terzake van advocaatkosten ter beperking en voorkoming van schade.
36.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van mening dat de benadeelde partijen [persoon 50] en [persoon 22] en de vennootschap [rechtspersoon 7] nadrukkelijk in de stukken voorkomen, de overige benadeelde partijen niet. Door de raadsman is toegelicht dat deze vennootschappen ook schade hebben geleden, maar het Openbaar Ministerie wijst erop dat weliswaar gesteld wordt dat de meeste (rechts)personen, op drie na, kantoor houden op de [straatnaam perceel 1], maar dat juist uit de uittreksels KvK blijkt dat de meeste vennootschappen elders gevestigd zijn. Dit brengt mee dat de vaststelling van reputatieschade van elk der benadeelde partijen een onevenredige belasting van het strafproces opleveren en zij dienen niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Het Openbaar Ministerie heeft gerequireerd tot partiële toewijzing van het materiële deel van de vordering, die betrekkelijk eenvoudige rechtstreeks te koppelen zijn aan de aanslag van 13 juni 2010, te weten opruimkosten personeel (€ 3600,00), de kosten voor vervanging van dossiers (€ 268,29 ex BTW) en alarmopvolging (€ 56.21 ex BTW). Daarnaast komt de post personeelskosten voor onderzoek en schadebeperking deels voor toewijzing in aanmerking, te weten tot € 33.425,00. Totaal maakt dit € 37.349,50. Voor het overige past niet-ontvankelijk verklaring.
Ten aanzien van de posten advieskosten media en accountantskosten is het Openbaar Ministerie van oordeel dat op grond van de stukken en de toelichting onvoldoende aannemelijk is dat zij rechtstreeks schade door het strafbare feit betreffen. De vijf andere gestelde schadeposten - huurderving, waardedaling van een schilderij, reputatieschade, immateriële schade en waardedaling van het pand - leveren een onevenredige belasting op voor het strafproces, nu de schade thans (nog) niet te becijferen is en ten aanzien van de reputatieschade ook anderen dan de genoemde verdachten de schade hebben veroorzaakt.
Ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand, stelt het Openbaar Ministerie voor om het bedrag te beperken tot € 2.500,- nu ook posten zijn opgevoerd die niet rechtstreeks voort komen uit het strafbare feit, zoals een procedure tegen [C] Het Openbaar Ministerie vordert naast de genoemde bedragen de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, behalve ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand.
De verdediging heeft zich niet inhoudelijk uitgelaten over de vordering.
36.3 Het oordeel van de rechtbank
Krachtens artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.
Uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de heren [persoon 50] en [persoon 22] en de rechtspersoon [rechtspersoon 7] zijn aan te merken als voegingsgerechtigden als bedoeld in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering, nu voldoende aannemelijk is dat zij rechtstreeks schade hebben geleden door de granaataanslag op het kantoorpand aan de [perceel 1] in Amsterdam op 13 juni 2010. Ten aanzien van de overige in de vordering genoemde rechtspersonen is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij rechtstreeks schade zouden hebben geleden door deze granaataanslag. De enkele stelling van de advocaat van de benadeelde partijen dat al deze partijen gevestigd zijn op het adres aan de [straatnaam perceel 1], al dan niet onderbouwd met een uittreksel van het register KvK (waaruit overigens in de meeste gevallen niet bleek van vestiging op de [straatnaam perceel 1]), is daartoe onvoldoende. Deze rechtspersonen, te weten [rechtspersoon 18], [rechtspersoon 19], [rechtspersoon 20], [rechtspersoon 21], [rechtspersoon 22], [rechtspersoon 23], [rechtspersoon 24], [rechtspersoon 25], [rechtspersoon 26], [rechtspersoon 27], [rechtspersoon 28] (vh [rechtspersoon 29]), [rechtspersoon 30], [rechtspersoon 31], [rechtspersoon 32] en [rechtspersoon 33] worden daarom niet-ontvankelijk in hun vordering verklaard.
De benadeelde partijen [persoon 50], [persoon 22] en [rechtspersoon 7] zijn ontvankelijk in hun vordering, nu op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat zij rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het in dit vonnis bewezen geachte feit, te weten de granaataanslag op 13 juni 2010.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van slechts een deel van de vordering van [persoon 50] e.a. niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Ten aanzien van het materiële deel van de vordering tot schadevergoeding acht de rechtbank de volgende posten toewijsbaar:
- € 3.600,- opruimkosten personeel;
- € 319,26 vervanging dossiers
- € 66,89 Alarmopvolging G4S
Ten aanzien van deze kosten is voldoende aannemelijk dat deze een rechtstreeks gevolg zijn van de granaataanslag en deze kosten zijn door de benadeelde partijen voldoende onderbouwd. Een bedrag van € 3.986,15 zal daarom terzake van materiële schade worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2010 en verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om dit bedrag te voldoen.
Ten aanzien van de post 'personeelskosten onderzoek en schadebeperking' ter hoogte van € 56.825,- is de rechtbank van oordeel dat weliswaar aannemelijk is dat benadeelde partijen door het bewezen verklaarde feit schade in de zin van extra personeelskosten hebben geleden, maar dat in de vordering en de toelichting ter terechtzitting, onvoldoende onderbouwd is waaruit dit deel van de vordering bestaat en hoe dit is opgebouwd.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de posten 'advocaatkosten divers' ter hoogte van € 113.537,05, 'accountantskosten' ter hoogte van € 4.031,25, 'reputatieschade' ter hoogte van € 1.000.000,- en 'waardedaling schilderij [schilderij]' ter hoogte van € 5.000,- .
Dit deel van de vordering levert dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partijen zijn daarom in dat deel van hun vordering niet-ontvankelijk en kunnen dat bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering tot vergoeding van de posten 'huurderving' ter hoogte van € 160.131,02 en 'waardedaling object' ter hoogte van € 750.000,- wijst de rechtbank af, nu door de benadeelde partijen niet aannemelijk is gemaakt dat deze voldoende causaal verband hebben met het bewezen verklaarde strafbare feit, de granaataanslag.
De vordering tot vergoeding van de post 'Advieskosten omgang media' ter hoogte van € 1.774,53 wordt eveneens afgewezen, nu deze redelijkerwijze niet aan verdachten kan worden toegerekend.
Uit de toelichting van benadeelde partijen [persoon 50] en [persoon 22] ter terechtzitting is gebleken dat zij immateriële schade hebben geleden. De rechtbank waardeert deze op € 15.000,- voor de benadeelde partijen [persoon 50] en [persoon 22] gezamenlijk en wijst dat deel van de vordering toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2010. Het overige deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt niet-ontvankelijk verklaard, nu dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en kan door benadeelde partijen bij de burgerlijke rechter aangebracht worden.
Het gevorderde bedrag aan proceskosten zal deels worden toegewezen. De rechtbank acht een bedrag van € 1.000,- redelijk en zal de vordering tot dat deel toewijzen. Van het resterende deel is onvoldoende komen vast te staan dat het gaat om redelijke kosten tot vaststelling van schade en aansprakelijkheid of ter verkrijging van voldoening buiten rechte. De benadeelde partijen worden in het overige deel van de proceskostenvordering niet-ontvankelijk verklaard.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partijen [persoon 50], [persoon 22] en [rechtspersoon 7], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, met dien verstande dat deze schadevergoedingsmaatregel geen betrekking kan hebben op de toegewezen proceskosten.
37. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 46, 47, 57, 157, 225, 289, 317, 318, 326, 328, 416 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
38. Beslissing
Verklaart het in zaak B onder 1, 2, 7, 11 en 12 en in zaak C ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en het in zaak B onder 3 primair, 4, 5, 6, 8, 9, 10 primair, 13, 14 en 15 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 23 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in rubriek 23 in zaak A onder 7 bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 bewezen verklaarde
Voortgezette handeling van
medeplegen van poging tot moord
en
medeplegen van voorbereiding van moord
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 en 5 en in zaak B onder 8 bewezen verklaarde
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde
Medeplegen van poging tot opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Ten aanzien van het in zaak A onder 6 en in zaak B onder 13 en 14 bewezen verklaarde
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het in zaak A onder 8 bewezen verklaarde
Gewoonte maken van witwassen
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 primair bewezen verklaarde
Uitlokking van opzettelijk een brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Ten aanzien van het in zaak B onder 4 bewezen verklaarde
Medeplegen van oplichting
en
medeplegen van het stichten van brand in een enig tegen brandgevaar verzekerd goed om zich of een ander ten nadele van de verzekeraar wederrechtelijk te bevoordelen
Ten aanzien van het in zaak B onder 5 bewezen verklaarde
Medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het in zaak B onder 6 bewezen verklaarde
Medeplegen van afpersing
en
medeplegen van afdreiging
Ten aanzien van het in zaak B onder 9 bewezen verklaarde
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het in zaak B onder 10 primair bewezen verklaarde
Medeplegen van poging tot opzettelijk een brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Ten aanzien van het in zaak B onder 15 bewezen verklaarde
Opzetheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 20 (twintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: nummer 19 van de beslaglijst met parketnummer 13/997011-11.
Voor zover de goederen vermeld op de aangehechte beslaglijst nog niet zijn teruggegeven, gelast de rechtbank de bewaring van de goederen ten behoeve van de rechthebbende.
Verklaart [verzekeringsmaatschappij 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart [persoon 16] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van [verzekeringsmaatschappij 2] ten aanzien van de in zaak B onder 4 en 5 bewezen verklaarde feiten toe tot € 110.739,44 (zegge honderdtienduizend zevenhonderd negenendertig euro en vierenveertig cent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [verzekeringsmaatschappij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart [persoon 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering ten aanzien van € 55.925,- en wijst de vordering voor het overige af.
Wijst de vordering van [rechtspersoon 2] ten aanzien van het in zaak A onder 6 bewezen verklaarde feit toe tot € 100.000,- (zegge honderdduizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [rechtspersoon 2] voornoemd. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de bedragen € 70.000,-, € 23.000,- en € 4.000,- niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van [rechtspersoon 2] voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [rechtspersoon 2], € 100.000,- (zegge honderdduizend euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van één jaar. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Wijst de vordering van [persoon 3] ten aanzien van het in zaak A onder 6 en B onder 6 bewezen verklaarde toe tot € 52.750,- (zegge tweeënvijftig duizend zevenhonderd en vijftig euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3], € 52.500,- (zegge tweeënvijftig duizend en vijfhonderd euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 293 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [rechtspersoon 1] ten aanzien van het in zaak A onder 6 bewezen verklaarde feit toe tot € 250.000,- (zegge tweehonderd vijftig duizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [rechtspersoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [rechtspersoon 1] voor kosten rechtsbijstand af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [rechtspersoon 1], € 250.000,- (zegge tweehonderd vijftig duizend euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van één jaar vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [rechtspersoon 3] ten aanzien van het in zaak A onder 6 bewezen verklaarde toe tot € 50.000 (zegge vijftig duizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [rechtspersoon 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [rechtspersoon 3] voor kosten rechtsbijstand af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [rechtspersoon 3], € 50.000,- (zegge vijftig duizend euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 285 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partijen te weten [rechtspersoon 18], [rechtspersoon 19], [rechtspersoon 20], [rechtspersoon 21], [rechtspersoon 22], [rechtspersoon 23], [rechtspersoon 24], [rechtspersoon 25], [rechtspersoon 26], [rechtspersoon 27], [rechtspersoon 28] (vh [rechtspersoon 29]), [rechtspersoon 30], [rechtspersoon 31], [rechtspersoon 32] en [rechtspersoon 33] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Wijst de vordering van [persoon 50], [persoon 22] en [rechtspersoon 7], ten aanzien van het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde feit toe tot € 3.986,15 (zegge drieduizend negenhonderd zesentachtig euro en vijftien cent) materiële schade en € 1000,- (zegge duizend euro) proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 juni 2010) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 50], [persoon 22] en [rechtspersoon 7] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst voorts de vordering van [persoon 50] en [persoon 22] toe tot een bedrag van € 15.000,- (zegge vijftienduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 juni 2010) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 50] en [persoon 22] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering af ten aanzien van de posten 'huurderving' ter hoogte van € 160.131,02, 'waardedaling object' ter hoogte van € 750.000,- en 'Advieskosten omgang media' ter hoogte van € 1.774,53.
Bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in hun vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 50], [persoon 22] en [rechtspersoon 7], € 3.986,15 (zegge drieduizend negenhonderd zesentachtig euro en vijftien cent) materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 juni 2010) tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 49 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 50] en [persoon 22], € 15.000,- (zegge vijftienduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 juni 2010) tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 110 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. H.A. van Eijk en J.O. Rutten, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.E. van Bruggen en I. Verkaik, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2013.
i De officieren van justitie hebben in de tweede vordering wijziging tenlastelegging van 13 maart 2013 het onder 5 in zaak B ten laste gelegde als volgt gewijzigd: 'In feit 5 (ZD02) wordt in regel 12 de zinsnede 'vermeld dat het daarop vermelde sculptuur was verkocht' gewijzigd in: 'of doen vermelden'. Gelet op het feit dat de tenlastelegging hierdoor onleesbaar zou worden, hetgeen niet de bedoeling geweest kan zijn door de zinsnede te vervangen door een andere zinsnede, leest de rechtbank deze wijziging verbeterd in die zin dat de zinsnede aangevuld moet worden met 'of doen vermelden'.
ii De rechtbank doelt hier op de "Overeenkomst als bedoeld in de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken", door [persoon 5] ondertekend op 22 juni 2011 en namens de Staat der Nederlanden ondertekend op 23 en 27 juni 2011.
iii Pag. 0009-0135 / BD (proces-verbaal van aanvraag doorzoeking van 28 juni 2011 met 21 bijlagen). Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De volgende afkortingen worden gebruikt: ZD (Zaaksdossier), AD (Algemeen Dossier), BD (Beslagdossier) en PD (Persoonsdossier).
iv Pag. 1929-1930 / AD (proces-verbaal van 15 november 2012).
v Pag. 113-116 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
vi Pag. 125 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
vii Pag. 127-129 en 131 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
viii Pag. 137-138 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
ix Pag. 124 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
x Pag. 3-5 / ZD 04 (proces-verbaal van aangifte [persoon 1]).
xi Pag. 13 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor aangever [persoon 1]).
xii Pag. 0003 / BD (kennisgeving van inbeslagneming [persoon 5]).
xiii Pag. 166-167 / ZD 04 (proces-verbaal omschrijving vuurwapen).
xiv Pag. 533 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 18]).
xv Pag. 522 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 18]).
xvi Pag. 533-534 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 18]).
xvii Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 februari 2013.
xviii Pag. 437 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2]).
xix Pag. 271 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
xx Pag. 2 en 11-12 (een geschrift, te weten een transcriptie van twee geluidsopnamen door het NFI van 16 januari 2013).
xxi Pag. 535-536 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 18]).
xxii Pag. 536-538 / ZD 04 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 18]).
xxiii Pag. 0080-0081 / ZD 03 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
xxiv Pag. 0096-0098 / ZD 03 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
xxv Pag. 0102-0104 / ZD 03 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
xxvi Pag. 0104-0106 / ZD 03 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
xxvii Pag. 0206 en 0209-0212 / ZD 03 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 18]).
xxviii Pag. 0029-0030 / ZD 03 (proces-verbaal van aangifte [persoon 22]).
xxix Pag. 0001-0002 / ZD 03 (proces-verbaal van bevindingen).
xxx Pag. 0016-0017 / ZD 03 (proces-verbaal van bevindingen).
xxxi Pag. 0102 / ZD 03 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
xxxii Pag. 0435 / ZD 03 (proces-verbaal van bevindingen).
xxxiii Pag. 0271 / ZD 03 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2]).
xxxiv Pag. 0017 / ZD 03 (proces-verbaal van bevindingen).
xxxv Pag. 0055 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
xxxvi Pag. 0079 / ZD 05 (een geschrift, te weten een managementovereenkomst tussen [rechtspersoon 2], [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 14]).
xxxvii Pag. 1739 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift van de rekening 1381.21.001 van de Stichting Beheer Derdengelden mr [persoon 2] van 20 april 2010).
xxxviii Pag. 0476 / AD (een geschrift, te weten een faxbericht van ABN AMRO van 4 april 2011).
xxxix Pag. 0488 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift van de privérekening [rekeningnummer 1] van [verdachte] van 7 mei 2010).
xl Pag. 0493 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift van de privérekening [rekeningnummer 1] van [verdachte] van 7 juni 2010).
xli Pag. 0497 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift van de privérekening [rekeningnummer 1] van [verdachte] van 7 juli 2010).
xlii Pag. 0886 en 0887 / AD (een geschrift, te weten een brief van [persoon 2] en [persoon 3] aan [verdachte] van 8 februari 2010).
xliii Pag. 0266 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2]).
xliv Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 februari 2013.
xlv Verklaring van getuige [persoon 3] ter terechtzitting van 18 februari 2013.
xlvi Pag. 0326-0328 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte en tevens proces-verbaal van aangifte door [persoon 3] van 5 januari 2012).
xlvii Pag. 0077/ ZD 05 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 3]).
xlviii Pag. 0049-0051 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
xlix Pag. 0330 / ZD 05 (proces verbaal van verhoor verdachte en tevens proces-verbaal van aangifte door [persoon 3]).
l Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 februari 2013.
li Pag. 0306-0307 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
lii Pag. 0327 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte en tevens proces-verbaal van aangifte door [persoon 3]).
liii Pag. 0060 / ZD 05 (een geschrift, te weten factuur van [persoon 6] betreffende partij textiel, totaal € 477.000,-).
liv Pag. 0055 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
lv Pag. 0079 / ZD 05 (een geschrift, te weten een managementovereenkomst tussen [rechtspersoon 2], [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 14]).
lvi Pag. 1739 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift van de rekening 1381.21.001 van de Stichting Beheer Derdengelden mr [persoon 2] van 20 april 2010).
lvii Pag. 0476 / AD (een geschrift, te weten een faxbericht van ABN AMRO van 4 april 2011).
lviii Pag. 104 / ZD 2 (een geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel).
lix Pag. 0484 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift van de privérekening [rekeningnummer 1] van [verdachte] van 7 april 2010).
lx Pag. 0488 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift van de privérekening [rekeningnummer 1] van [verdachte] van 7 mei 2010).
lxi Pag. 0493 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift van de privérekening [rekeningnummer 1] van [verdachte] van 7 juni 2010).
lxii Pag. 0751 / ZD 05 (proces-verbaal van bevindingen van 5 januari 2012 betreffende uitlevering stukken n.a.v. vordering ex Artikel 126nd Wetboek van Strafvordering).
lxiii Pag. 689 / ZD 5 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 14]).
lxiv Pag. 0496 en 0497 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift van de privérekening [rekeningnummer 1] van [verdachte] van 7 juli 2010).
lxv Pag. 0326 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte en tevens proces-verbaal van aangifte [persoon 3]).
lxvi Pag. 0328 en 0330 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte en tevens proces-verbaal van aangifte [persoon 3]).
lxvii Pag. 0514 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift van de privérekening [rekeningnummer 1] van [verdachte] van 7 december 2010).
lxviii Pag. 0328 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte en tevens proces-verbaal van aangifte door [persoon 3]).
lxix Pag. 0346 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2]).
lxx Pag. 0174 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 18]).
lxxi Pag. 0511-0512 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift van de privérekening [rekeningnummer 1] van [verdachte] van 8 november 2010).
lxxii Pag. 0260-0261 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
lxxiii Pag. 0266 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2]).
lxxiv Pag. 136 / ZD 02 (een geschrift, te weten een rapport van [rechtspersoon 12]).
lxxv Pag. 050-051 / ZD 02 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 51]).
lxxvi Pag. 142-143 / ZD 02 (proces-verbaal van aangifte).
lxxvii Pag. 055 / ZD 02 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 52]).
lxxviii Pag. 156-160 / ZD 02 (een geschrift, te weten een reactie op rapport [verzekeringsmaatschappij 2] door DGMR van 13 maart 2008).
lxxix Pag. 199-200 / ZD 02 (een geschrift, te weten een onderzoek van brandmonster van 17 januari 2007).
lxxx Pag. 063 / ZD 02 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 53]).
lxxxi Pag. 032-038 / ZD 02 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
lxxxii Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 februari 2013.
lxxxiii Pag. 046-047 / ZD 02 (een geschrift, te weten een tapgesprek van 4 juli 2011 tussen [verdachte] en [D]).
lxxxiv Pag. 271 / ZD 02 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 18]).
lxxxv Pag. 274 / ZD 02 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 18]).
lxxxvi Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 februari 2013.
lxxxvii Pag. 163 en 165 / ZD 02 (een geschrift, te weten brief aan [verzekeringsmaatschappij 2] van 20 maart 2007 met bijlage).
lxxxviii Pag. 184-185 / ZD 02 (proces-verbaal van bevindingen).
lxxxix Pag. 102 / ZD 02 (een geschrift, te weten een e-mail van [persoon 54] ([verzekeringsmaatschappij 2]) aan de heer [persoon 55] van 18 april 2007).
xc Pag. 103 / ZD 02 (een geschrift, te weten een e-mail van [persoon 54] ([verzekeringsmaatschappij 2]) aan [persoon 32] van 18 april 2007).
xci Pag. 168 / ZD 02 (een geschrift, te weten een e-mailwisseling tussen [persoon 54] en [persoon 32] mei 2007).
xcii Pag. 184-185 / ZD 02 (proces-verbaal van bevindingen).
xciii Pag. 070-072 / ZD 02 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 56]).
xciv Pag. 170-171 / ZD 02 (een geschrift, te weten notacontrole).
xcv Pag. 081 / ZD 02 (een geschrift, te weten een orderformulier [rechtspersoon 5] ten name van [persoon 7]).
xcvi Pag. 167 / ZD 02 (een geschrift, te weten een e-mailbericht van [persoon 7] van 25 mei 2007).
xcvii Pag. 449 / ZD 02 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 57]).
xcviii Pag. 085 / ZD 02 (een geschrift, te weten een orderformulier [rechtspersoon 5] ten name van [persoon 9]).
xcix Pag. 439-440 / ZD 02 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 9]).
c Verklaring van getuige [persoon 7] ter terechtzitting van 20 februari 2013.
ci Pag. 313 / ZD 02 (proces-verbaal van bevindingen 'e-mailverkeer').
cii Pag. 441 / ZD 02 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 9]).
ciii Pag. 088 / ZD 02 (een geschrift, te weten een orderformulier van [rechtspersoon 5] ten name van [persoon 10]).
civ Pag. 435-436 / ZD 02 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 10]).
cv Pag. 36-37 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 5] bij de rechter-commissaris van 5 september 2012).
cvi Pag. 41 / ZD 02 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
cvii Pag. 274 / ZD 02 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 18]).
cviii Pag. 310-311 / ZD 02 (proces-verbaal van bevindingen 'e-mailverkeer').
cix Pag. 310 / ZD 02 (proces-verbaal van bevindingen 'e-mailverkeer').
cx Pag. 152 / ZD 02 (een geschrift, zijnde rapport van [rechtspersoon 12] van 25 februari 2008).
cxi Pag. 135 / ZD 02 (een geschrift, zijnde rapportage van onderzoek brand MECC).
cxii Pag. 0511 en 0512 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift van de privérekening [rekeningnummer 1] van [verdachte] van 8 november 2010).
cxiii Pag. 0476 / AD (een geschrift, te weten een faxbericht van ABN AMRO van 4 april 2011).
cxiv Pag. 260 en 261 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 3]).
cxv Verklaring van getuige [persoon 3] ter terechtzitting van 18 februari 2013.
cxvi Pag. 0266 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2]).
cxvii Pag. 0266 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2]) en pag. 0085 en 0098 / PD [persoon 2] (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2]).
cxviii Pag. 0278 en 0291 / ZD 05 (proces-verbaal fotoserie (3))
cxix Pag. 0184 / ZD 05 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 18]).
cxx Pag. 3 en 4 / ZD 06 (proces-verbaal omschrijving vuurwapen van [inspecteur van politie] [persoon 19], [specialisme], werkzaam bij het Korps Landelijke politiediensten, [eenheid] van 7 juli 2011).
cxxi Pag. 12-13 / ZD 06 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 18]).
cxxii Pag. 54 en 56 / ZD 06 (proces-verbaal van bevindingen).
cxxiii Pag. 65 / ZD 06 (proces-verbaal van bevindingen).
cxxiv Pag. 0071-0072 / ZD 07 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 33]).
cxxv Pag. 0010 / ZD 07 (een geschrift, te weten een contract tussen PI 'Noord-Holland Noord en [persoon 35]) en een pag. 5 relaas / ZD 07 (proces-verbaal valsheid in geschriften 'Werkbriefjes' )
cxxvi Pag. 0072-0073 / ZD 07 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 33]).
cxxvii Pag. 0011 / ZD 07 (een geschrift, te weten een urenbriefje op naam van [verdachte]).
cxxviii Pag. 0012 / ZD 07 (een geschrift, te weten een urenbriefje op naam van [verdachte]).
cxxix Pag. 0013 / ZD 07 (een geschrift, te weten een urenbriefje op naam van [verdachte]).
cxxx Pag. 0014 / ZD 07 (een geschrift, te weten een urenbriefje op naam van [verdachte]).
cxxxi Zie voetnoten 5 tot en met 8.
cxxxii Pag. 0087-0089 / ZD 07 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte]).
cxxxiii Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 februari 2013.
cxxxiv Pag. 0077-0078 / ZD 07 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 35]).
cxxxv Pag. 0083 / ZD 07 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 35]).
cxxxvi Pag. 0066 / ZD 07 (proces-verbaal van bevindingen verhoor [persoon 34]).
cxxxvii Pag. 0016 / ZD 07 (een geschrift, te weten een tapgesprek van 9 juni 2011).
cxxxviii Pag. 0017 / ZD 07 (een geschrift, te weten een tapgesprek van 14 juni 2011).
cxxxix Pag. 0019 / ZD 07 (een geschrift, te weten een tapgesprek van 14 juni 2011).
cxl Pag. 0042 / ZD 07 (een geschrift, te weten een tapgesprek van 29 juni 2011).
cxli Pag. 0048 / ZD 07 (een geschrift, te weten een tapgesprek van 3 juli 2011).
cxlii Pag. 0001 / PD [verdachte] (proces-verbaal van aanhouding [verdachte]).
cxliii Pag. 0075-0077 / ZD 08 ( proces-verbaal van aangifte [persoon 37]).
cxliv Pag. 0126 en 0132 / ZD 08 (een geschrift, zijnde een niet ondertekend proces-verbaal van het technische sporenonderzoek van 7 september 2010 met als bijlagen onderzoeksrapporten NFI van 28 juli 2009, 31 juli 2009, 11 september 2009, 8 december 2009 en 18 december 2009; een lijst van overtuiging, een omschrijving explosief en een fotomap).
cxlv Pag. 0009 / ZD 08 (kluis - proces-verbaal van verhoor getuige GT499251).
cxlvi Pag. 0019, 0020, 0023 en 0024 / ZD 08 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5])
cxlvii Pag. 0477 / ZD 08 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 18]).
cxlviii Pag. 0065 / ZD 08 (proces-verbaal aantreffen geluidsbestanden in beslag genomen usb-stick).
cxlix Pag. 0032, 0042 en 0043 / ZD 08 (aanvullend proces-verbaal exporteren geluidsbestanden, met als bijlage 2: rapport Encase geëxporteerde geluidsbestanden).
cl Pag. 0067 en 0068 / ZD 08 (proces-verbaal van bevindingen).
cli Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 februari 2013.
clii Verklaring van getuige [persoon 7] ter terechtzitting van 20 februari 2013.
cliii Pag. 0052-0053 / ZD 09 (proces-verbaal van bevindingen - aanvullende verklaring verdachte [persoon 5] ZD 9).
cliv Pag. 0139-0140 / ZD 09 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 15]).
clv Pag. 0078-0082 / ZD 09 (een geschrift, te weten een eindrapport inzake melding van aansprakelijkheidschade 7 november 2009).
clvi Pag. 0190 / ZD 09 (een geschrift, te weten een vertaling van een Italiaans proces-verbaal van verhoor [persoon 40]).
clvii Pag. 0195 / ZD 09 (een geschrift, te weten een vertaling van een Italiaans proces-verbaal van bevindingen inzake verhoor [persoon 41]).
clviii Pag. 0174-0175 / ZD 09 (proces-verbaal van bevindingen).
clix Pag. 0010 / ZD 11 ( een geschrift, te weten een aanrijdingsformulier).
clx Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 22 februari 2013.
clxi Pag. 0148-0151 / ZD 11 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 18]).
clxii Pag. 0129 / ZD 11 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 44]).
clxiii Pag. 0006 en 0008 / ZD 11 (een geschrift, te weten een telefoonnotitie van [verzekeringsmaatschappij 2] van 22 september 2009).
clxiv Pag. 0050-0056 en pag. 0061-0067 / ZD 11 (een geschrift, te weten een Rapport van expertise van 15 oktober 2009 van [rechtspersoon 15], met bijlagen).
clxv Pag. 0015 / ZD 11 (een geschrift, te weten een faxbericht van [persoon 45] aan [verzekeringsmaatschappij 2]van 9 oktober 2009).
clxvi Pag. 1917 en 1923 / AD (een geschrift, te weten een rekeningafschrift, boekdatum 22 oktober 2009, als bijlage gevoegd bij een proces-verbaal van bevindingen met nummer: 30-099211)
clxvii Pag. 0001-0004 / ZD 11 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
clxviii Pag. 0114 / ZD 11 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 5]).
clxix Pag. 0002 en 0003 / ZD 11 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
clxx Pag. 0148-0151 / ZD 11 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 18]).
clxxi Pag. 062 dossier [dossier 1] / ZD 12 (proces-verbaal van verhoor [persoon 48]).
clxxii Pag. 068 dossier [dossier 1] / ZD 12 (een geschrift, zijnde een goederenbijlage).
clxxiii Pag. 0006 / ZD 12 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 47]).
clxxiv Pag. 0057 / ZD 12 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 47]).
clxxv Pag. 0006 / ZD 12 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 47]).
clxxvi Pag. 0057 / ZD 12 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 47]).
clxxvii Pag. 0006 / ZD 12 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 47]).
clxxviii Pag. 076 dossier [dossier 1] / ZD 12 (proces-verbaal van bevindingen).
clxxix Pag. 0006 / ZD 12 (proces-verbaal van verhoor getuige).
clxxx Pag. 0011 en 0012 / ZD 12 (proces-verbaal van herkenning schilderij door [persoon 47]).
clxxxi Pag. 003 en 125 - 131 dossier [dossier 1] / ZD12 (geschriften, zijnde een inhoudsopgave en kopieën van de foto's van [kunstenaar] schilderij ([persoon 47])).
clxxxii Pag. 0002 en 0003 / ZD 12 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 46]).
clxxxiii Pag. 0066 en 0067 / ZD 12 (proces verbaal van verhoor verdachte [persoon 18]).
clxxxiv Pag. 0006 / ZD 12 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 47]).
clxxxv Pag. 0113 en 0114 / ZD 12 (proces-verbaal van bevindingen).
clxxxvi Pag. 0081 / ZD 12 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
clxxxvii Pag. 0081 en 0082 / ZD 12 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 5]).
clxxxviii Fee t.b.v. door [verdachte] uit te geven bedragen voor m.n. aanschaf en verkoop goud en textiel (€ 30.000 en € 10.000,-), hotelkosten Rome (€ 620,90), verblijfkosten Rome (€ 275 en € 250), lening aan [verdachte] (€ 3.000,-), afgedwongen betaling door [verdachte] (€ 50.000 en € 5.925), kosten vliegreis en hotelverblijf Bangkok (€ 1.285,50), verblijfkosten Bangkok (€ 200,-) en twee treinkaartjes (€ 10.40).
clxxxix € 100.000,- in 2010, € 70.000 omstreeks 24 februari 2011, € 23.000 op 13 september 2011, 25.000,- op 3 maart 2011, € 4.000,- op 7 maart 2011, € 1.500,- op 8 maart 2011 en tot slot € 15.000,- op 31 maart 2011 aan [rechtspersoon 11].
cxc Afpersing van € 45.000 in november 2010; oplichting van € 5.195,- op 12 november 2010; betaling van € 5.195,- op 16 februari 2011 en oplichting van € 7.500,- in 2010.
cxci Opruimkosten personeel (€ 3600,-); Vervangen dossiers (€ 319,26); Alarmopvolging G4S (€ 66,89); Personeelskosten onderzoek en schadebeperking (€ 56.825,00); Huurderving (€ 160.131.02); Advieskosten omgang media (€ 1.774,53); Accountantskosten (€ 4.031,25); Advocaatkosten divers (€ 113.537,05); Waardedaling schilderij [schilderij] (€ 5.000,00) en Waardedaling object [perceel 1] (€ 750.000,00).