ECLI:NL:RBAMS:2013:CA1752

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/997021-11 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan oplichting en valsheid in geschrift met betrekking tot verzekeringsfraude

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 mei 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan oplichting en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een oplichtingspraktijk waarbij de verzekeringsmaatschappij Delta Lloyd werd benadeeld. De verdachte heeft samen met medeverdachten valse orderformulieren opgemaakt en deze ter beschikking gesteld aan de verzekeringsmaatschappij, met als doel een schadevergoeding te verkrijgen voor niet geleverde goederen na een brand in het MECC in Maastricht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, en aan valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de rol van de kroongetuige [persoon 9], wiens verklaringen cruciaal waren voor de bewijsvoering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afspraken met de kroongetuige rechtmatig waren en dat de verklaringen van [persoon 9] betrouwbaar waren. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en de rechtbank heeft de ernst van de feiten meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/997021-11 (Promis)
Datum uitspraak: 3 mei 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1956],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 11 en 20 februari 2013, 6, 13, 15 en 18 maart 2013 en 12 en 22 april 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. J. Plooij en J.J. Beliën en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging ter terechtzittingen van 11 februari 2013 en 13 maart 2013 - ten laste gelegd dat
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
(ZD02)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2007 tot en met 31 mei 2007 te Maastricht en/of Amstelveen, en/of Gorssel en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, verzekeringsmaatschappij Delta Lloyd heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van (ongeveer) 42.000 euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-bij die verzekeringsmaatschappij een melding gedaan ter zake van brandschade aan goederen in (een ruimte van) een expositiehal/pand gelegen aan het [adres 1] (MECC gebouw), waaronder één of meer glazen glassculptu(u)re(en) en/of
-ten aanzien van de brandschade bij die verzekeringsmaatschappij een melding gedaan dat een of meer tijdens de brand beschadigde glazen sculptu(u)r(en) reeds voorafgaande aan die brand was/waren verkocht en/of besteld tegen een hogere waarde dan de waarde welke eerder was vastgesteld en/of
-een of meer valselijk opgemaakte orderformulier(en) betreffende de verkoop/bestelling van een of meer (van die) glazen sculptu(u)r(en) ter beschikking gesteld aan die verzekeringsmaatschappij en/of
-(een) medewerker(s) van die verzekeringsmaatschappij meegedeeld dat eerdergenoemde sculptu(u)r(en) was/waren gekocht en/of verkocht en/of besteld en als gevolg van de brand verloren was/waren gegaan, althans niet konden worden geleverd, waardoor die verzekeringsmaatschappij werd bewogen tot eerdergenoemde afgifte;
Subsidiair:
[persoon 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2007 tot en met 31 mei 2007 te Maastricht en/of Amstelveen en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, verzekeringsmaatschappij Delta Lloyd heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van (ongeveer) 42.000 euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende die [persoon 1] en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-bij die verzekeringsmaatschappij een melding gedaan ter zake van brandschade aan goederen in (een ruimte van) een expositiehal/pand gelegen aan het [adres 1] (MECC gebouw), waaronder één of meer glazen glassculptu(u)re(en) en/of -ten aanzien van de brandschade bij die verzekeringsmaatschappij een melding gedaan dat een of meer tijdens de brand beschadigde glazen sculptu(u)r(en) reeds voorafgaande aan die brand was/waren verkocht en/of besteld tegen een hogere waarde dan de waarde welke eerder was vastgesteld en/of
-een of meer valselijk opgemaakte orderformulier(en) betreffende de verkoop/bestelling van een of meer (van die) glazen sculptu(u)r(en) ter beschikking gesteld aan die verzekeringsmaatschappij en/of
-(een) medewerker(s) van die verzekeringsmaatschappij meegedeeld dat eerdergenoemde sculptu(u)r(en) was/waren gekocht en/of verkocht en/of besteld en als gevolg van de brand verloren was/waren gegaan, althans niet konden worden geleverd, waardoor die verzekeringsmaatschappij werd bewogen tot eerdergenoemde afgifte
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 8 december 2006 tot en met 31 mei 2007 te Maastricht en/of Amstelveen en/of Gorssel en/of Amsterdam en/of Klazienaveen en/of Arnhem en/of Vleuten en/of althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door daartoe met zijn mededader(s), althans alleen
-contact(en) te maken en/of onderhouden met een of meer perso(o)n(en) vermeld op de eerdergenoemd(e) valselijk opgemaakte orderformulier(en) met betrekking tot de (fictieve) koop/bestelling van (een) glazen sculptu(u)r(en) en/of
-een of meer van eerdergenoemd(e) orderformulier(en) in ontvangst te nemen en/of (via een ander of anderen) aan eerdergenoemde [persoon 1] en/of diens echtgenote [persoon 2] ter beschikking te (doen) stellen;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 mei 2007 te Maastricht en/of Amstelveen en/of Gorssel en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) orderformulier(en) van het bedrijf Glassic, betreffende de (ver)koop en/of bestelling van een of meer (glazen) sculptu(u)r(en), te weten een orderformulier, gedateerd 9 december 2006, ten name van [verdachte], en/of een orderformulier, ongedateerd, ten name van [persoon 3], en/of een orderformulier, gedateerd 8/9 december 2006, ten name van [persoon 4], en/of een orderformulier, gedateerd 12 januari 2006, ten name van [persoon 5], zijnde/althans (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) op dat /die orderformulier(en) vermeld of doen vermelden dat de daarop vermelde glassculptu(u)r(en) was/waren verkocht en/of besteld tegen de in dat formulier vermelde prijs, terwijl de telkens in dat orderformulier vermelde glassculptu(u)r(en) in werkelijkheid niet aan/door de tenaamgestelde van dat formulier was/waren verkocht en/of besteld tegen de in dat formulier vermelde prijs, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken en/of opzettelijk gebruik heeft gemaakt van eerdergenoemd(e) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) dat/die geschrift(en) doen toekomen aan verzekeringsmaatschappij Delta Lloyd in het kader van een verzekeringsclaim, en/of eerdergenoemde vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en) heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
(ZD08)
hij op of omstreeks 4 mei 2009 te Huissen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in/aan een woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats], althans een gebouw, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning, en/of (een deel van) de inboedel van die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
-een plan heeft opgevat/gemaakt om brand te stichten in die woning, en/of
-zich een toegang tot eerdergenoemde woning heeft verschaft en/of
-een (plastic) fles en/of een (plastic) oliecontainer met daarin een hoeveelheid kerosine en/of ethanol en/of benzine, althans (een) brandbare stof(fen) , in welke fles en/of oliecontainer (een) slagpijpje(s), althans een explosief en/of brandbaar voorwerp, was aangebracht, in de keuken en/of de woonkamer van die woning heeft geplaatst en/of
-eerdergenoemd(e) slagpijpje(s) middels slagdraad heeft verbonden met een tijdschakelaar en/of
-eerdergenoemde tijdschakelaar op een bepaald tijdstip heeft ingesteld, waarna eerdergenoemd(e) slagpijpje(s) zijn ontploft en/of ontbrandt;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 20 maart 2012 te Amstelveen en/of Gorssel en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(een) op een computer vastgelegd(e) document(en), opgeslagen onder de na(a)m(en) "Brief bestuurslid verk." en/of "Brief bestuurslid verk 2.doc", zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s)
-op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2009 valselijk in eerdergenoemd(e) document(en) vermeld dat deze was/waren opgemaakt op en/of uit naam van wachtmeester der marechaussee Ie klasse [persoon 6] en/of officier van justitie [persoon 7] en/of - zakelijk weergegeven - valselijk vermeld dat [persoon 8] op 13 oktober 2009 door de marechaussee te Schiphol was aangehouden op grond van een signalering van de Italiaanse autoriteiten met in zijn bezit een geldbedrag van 282.482 euro en/of dat eerdergenoemd geldbedrag in beslag was genomen en/of dat eerdergenoemde [persoon 8] werd verdacht van ernstige strafbare feiten en/of dat eerdergenoemde [persoon 8] was voorgeleid aan een officier van justitie, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken en/of
- op of omstreeks 20 maart 2012 opzettelijk eerdergenoemd(e) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware deze echt en onvervalst;
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2009 te Amstelveen en/of Gorssel en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geschrift(en) valselijk op te maken/te vervalsen en/of opzettelijk gebruik te maken van (een) vals(e) geschrift(en) als ware deze echt en onvervalst, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- op een computer (een) briefhoofd(en) van het Ministerie van Justitie en/of het Openbaar Ministerie en/of de Koninklijke Marechaussee heeft vastgelegd en/of
- op een computer (een) document(en) heeft opgemaakt en/of vastgelegd onder de na(a)m(en) "Brief bestuurslid verk." en/of "Brief bestuurslid verk 2.doc", zijnde documenten opgemaakt op en/of uit naam van wachtmeester der marechaussee Ie klasse [persoon 6] (gedateerd op 13 oktober 2009) en/of officier van justitie [persoon 7] (gedateerd op 13 en/of 14 oktober 2009) en inhoudende - zakelijk weergegeven - dat [persoon 8] op 13 oktober 2009 was aangehouden op grond van een signalering van de Italiaanse autoriteiten met in zijn bezit een geldbedrag van 282.482 euro en/of dat eerdergenoemd geldbedrag in beslag was genomen en/of dat eerdergenoemde [persoon 8] werd verdacht van ernstige strafbare feiten en/of dat eerdergenoemde [persoon 8] was voorgeleid aan een officier van justitie, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. De afspraak tussen de Staat der Nederlanden en [persoon 9]
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de op artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering gebaseerde afspraak tussen de Staat der Nederlanden en [persoon 9] (hierna: [persoon 9]), door of namens partijen ondertekend op tijdstippen in juni 2011 - hierna: de afspraaki - binnen de grenzen van het recht is gebleven.
De rechtbank dient de rechtmatigheid van de afspraak te beoordelen aan de hand van de feiten en omstandigheden op het moment dat de afspraak tussen partijen tot stand kwam. Feiten en omstandigheden die na de totstandkoming van de afspraak hebben plaatsgevonden, kunnen de rechtmatigheid van de afspraak niet aantasten.
De afspraak
[persoon 9] heeft zich verbonden om (als getuige) onvoorwaardelijk, zonder voorbehoud, volledig en naar waarheid zijn medewerking te verlenen aan het afleggen van verklaringen over een zevental in de afspraak aangeduide gepleegde strafbare feiten, te weten:
- het (mede)plegen van het teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen in Amsterdam;
- het (mede)plegen van poging tot moord, subsidiair het plegen van voorbereiding tot moord op [persoon 10] (hierna: [persoon 10]);
- het (mede)plegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in een loods in Zaandam;
- het (mede)plegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in een expositiehal in Maastricht;
- met betrekking tot het eerste feit: het (mede)plegen van het voorhanden hebben van een handgranaat en een gestolen auto;
- met betrekking tot het tweede feit: het (mede)plegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en een gestolen auto;
- het (mede)plegen van diefstal met braak en oplichting.
De Staat der Nederlanden heeft zich verbonden om [persoon 9] door de officier van justitie te laten vervolgen voor genoemde feiten en [persoon 9] de toezegging te doen dat bij onverkorte nakoming van de afspraak door [persoon 9] voor diens aandeel in die feiten een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren zal worden geëist, uitgaande van een basis strafeis van twaalf jaren cel. Bovendien is afgesproken dat de officier van justitie positief zal adviseren indien [persoon 9] een verzoek tot gratie indient van een nog openstaande taakstraf van 200 uren en een geldboete van € 900,-.
Rechtmatigheid van de afspraak
De rechtbank toetst of de afspraak in dit geval rechtmatig was en zal daarnaast ingaan op gevoerde verweren met betrekking tot de afspraak. Ofschoon de afspraak niet in een gerechtelijk vooronderzoek tegen alle verdachten is gemaakt en niet alle raadslieden zich achter de nader te noemen verweren hebben geschaard, acht de rechtbank het aangewezen dat in elk vonnis, dat dit proces [X] voortbrengt, de gevoerde verweren met betrekking tot de rechtmatigheid van de afspraak worden besproken.
Het standpunt van de verdediging over de afspraak
Namens enkele verdachten is naar voren gebracht dat de route naar de afspraak en de bereidheid tot het afleggen van verklaringen niet geheel te toetsen is in het voorliggende dossier, dat er geen dringende noodzaak voor de afspraak was, dat niet is voldaan aan de proportionaliteitseis en dat de basis strafeis te laag is gesteld.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie over de afspraak
Het Openbaar Ministerie heeft naar voren gebracht dat het volledige openheid van zaken heeft gegeven over de onderhandelingen met [persoon 9], over zijn kluisverklaringen en over wat aan hem toegezegd is in ruil voor zijn verklaringen. Uit het dossier blijkt niet van bemoeienissen van [persoon 9]s broer of van John van de Heuvel bij wat [persoon 9] met het Openbaar Ministerie en de politie heeft besproken. De noodzakelijkheid van de - toen nog te maken - afspraak is getoetst door de rechter-commissaris en die heeft de voorgenomen afspraak rechtmatig geoordeeld. De afspraak was nodig voor een succesvolle vervolging van [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) en [persoon 8] (hierna: [persoon 8]). Tot slot is de strafeis tegen [persoon 9] door het Openbaar Ministerie uitgelegd. Die is passend en het Openbaar Ministerie blijft daarbij.
Beoordeling door de rechtbank
De beoordeling houdt in of de afspraak met [persoon 9] dringend noodzakelijk was om de opsporing, voorkoming of beëindiging van strafbare feiten mogelijk te maken die anders niet of niet tijdig zou plaatsvinden, of er een redelijke verhouding was tussen het belang van de te verkrijgen informatie en de te leveren tegenprestatie en of de afspraak ook overigens binnen de grenzen van het recht is gebleven.
Naast de wettelijke regels waaraan de afspraak van artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering moet voldoen, dient de officier van justitie zich te houden aan de regels, neergelegd in de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (hierna: Aanwijzing), in werking getreden op 1 april 2006. Hierin heeft het College van procureurs-generaal beleidsregels geformuleerd over de toepassing van de artikelen 226g en volgende van het Wetboek van Strafvordering. De Aanwijzing schrijft voor dat de officier van justitie bij het doen van de toezegging rekening dient te houden met de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit, zorgvuldigheid en interne openbaarheid. De Aanwijzing voorziet in duidelijke procedurele waarborgen doordat de Centrale Toetsingscommissie, het College van procureurs-generaal en zo nodig de Minister van Justitie de voorgenomen afspraak toetsen alvorens deze tot stand komt. De wet en de Aanwijzing voorzien in transparantie over de (totstandkoming van de) gemaakte afspraken naar de rechter en de verdediging en in toetsing van de uiteindelijke afspraak door de rechter-commissaris en de zittingsrechter aan de eisen van onder meer proportionaliteit en subsidiariteit.
Gelet op de wetsgeschiedenis is het maken van een afspraak als de onderhavige alleen toelaatbaar als uiterste redmiddel in zaken van georganiseerde criminaliteit of in zaken van leven en dood. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [persoon 9] over het teweegbrengen van een ontploffing, (de voorbereiding van) een poging tot moord op [persoon 10] en de brandstichtingen in Zaandam en Maastricht betrekking hebben op misdrijven als bedoeld in artikel 226g, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank komt tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie het op goede gronden dringend noodzakelijk heeft geacht om tot een afspraak met [persoon 9] te komen. [persoon 9] kon immers verklaren over een aantal ernstige tot zeer ernstige feiten waarvan aannemelijk was dat zonder die verklaringen niet binnen afzienbare tijd tot inhoudelijk relevante opsporing en vervolging van verdachten kon worden overgegaan. Zo was - ten tijde van de totstandkoming van de afspraak - met betrekking tot de aanslag op [persoon 10] in Gouda uitsluitend [persoon 9] in beeld en dan alleen voor wat betreft bedreiging. Voor de aanslag met de handgranaat was zelfs nog niemand in beeld van politie en justitie. Verder betroffen de verklaringen van [persoon 9] niet alleen vermeende uitvoerders en vermeende tussenpersonen, maar ook vermeende opdrachtgevers.
[persoon 9] heeft verklaard zelf de uitvoerende rol te hebben gespeeld in het zwaarste delict dat het dossier [X] kent: de poging tot moord op [persoon 10]. [persoon 9] heeft ook verklaard betrokken te zijn geweest bij de in zwaarte opvolgende delicten in dit dossier. De rechtbank overweegt ambtshalve dat deze omstandigheid geen overschrijding van de grenzen van juiste proporties meebrengt, nu [persoon 9] kon verklaren over vermeende opdrachtgevers van dit feit die eerder geheel buiten beeld van politie en justitie waren gebleven. Het spreekt voor zich dat een getuige die vanuit het criminele circuit zo uitgebreid kan verklaren over een reeks van strafbare feiten over een reeks van jaren, zelf veelal ook ernstige strafbare feiten zal hebben begaan. De wetgever heeft de mogelijkheid van een afspraak met een criminele getuige echter juist met het oog op de bestrijding van zeer ernstige criminaliteit in het leven geroepen.
Onder deze omstandigheden heeft het Openbaar Ministerie zonder overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit een afspraak met [persoon 9] kunnen sluiten waarbij hem de maximaal mogelijke strafkorting werd toegezegd.
Het verweer van de verdediging dat zij zich geen goed beeld kan vormen over de route naar de afspraak, is expliciet gevoerd met het oog op bewijsuitsluiting. Voor zover ook is beoogd te betogen dat mogelijk sprake is geweest van een rechtens onaanvaardbare externe beïnvloeding van [persoon 9] bij het maken van de afspraak, vindt dat betoog geen steun in het dossier in het algemeen en de resultaten van de verhoren van de broer van [persoon 9] en [persoon 11] in het bijzonder. Met betrekking tot het verhoor van de broer van [persoon 9] zij hier tot slot nog opgemerkt dat door diverse raadslieden is nagelaten om gebruik te maken van de door de rechter-commissaris geboden gelegenheid om vragen op te geven voor het verhoor, dat om medische redenen buiten aanwezigheid van het Openbaar Ministerie en de verdediging moest plaatsvinden.
De verdediging heeft gesteld dat de tegen [persoon 9] geformuleerde basis strafeis van twaalf jaren niet in verhouding is met de door hem gepleegde feiten of de tegen medeverdachte [persoon 1] geëiste straf en dat feitelijk sprake is van 'een toezegging van een kwart van de in die lijn te eisen straf'. De verdediging stelt zich hier kennelijk op het standpunt dat de basis strafeis verhoudingsgewijs zo laag is dat sprake is van een verkapte toezegging voor het afleggen van verklaringen. De rechtbank overweegt op dit punt als volgt.
Ook voor de tegen een kroongetuige te formuleren basis strafeis geldt dat het Openbaar Ministerie een ruime beoordelingsvrijheid heeft, welke de rechter heeft te eerbiedigen. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat een toegezegde basis strafeis zo onbegrijpelijk laag is dat het verschil met een reguliere strafeis niet anders kan worden opgevat dan als tegenprestatie voor af te leggen verklaringen. De rechter dient in verband daarmee te toetsen of het Openbaar Ministerie, gelet op alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van zijn ruime beoordelingsvrijheid, in redelijkheid tot de toegezegde basis strafeis heeft kunnen komen.
Bij de vaststelling van de basis strafeis heeft het Openbaar Ministerie bij requisitoir in de zaak tegen [persoon 9] in de eerste plaats de ernst van de feiten in aanmerking genomen, met de volgende opbouw van deze strafeis: voor de twee gevallen van brandstichting twee jaar cel, voor de diefstal met braak drie maanden cel, voor de granaataanslag één jaar en negen maanden cel en voor de poging tot moord acht jaar cel. Daarnaast is rekening gehouden met het feit dat [persoon 9] een zelfmelder was en eigener beweging een groot aantal strafbare feiten heeft opgebiecht, de opsporing waarnaar hij niet alleen heeft geholpen maar die hij ook heeft geïnitieerd, omdat voor bijna alle strafbare feiten geen daderindicatie bestond. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie overwogen dat [persoon 9] onder druk en dreiging tot het plegen van de strafbare feiten is overgegaan, er financieel nauwelijks wijzer van is geworden, en dat met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening diende te worden gehouden.
Dit overziende acht de rechtbank de basis strafeis van twaalf jaren niet zo onverklaarbaar laag dat kennelijk sprake zou zijn van een verkapte tegenprestatie voor het afleggen van verklaringen. Derhalve acht de rechtbank de afspraak met [persoon 9] ook op dit punt niet onrechtmatig. De verweren worden verworpen.
Samenvatting en conclusie
De afspraak met [persoon 9] heeft betrekking op feiten als bedoeld in artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering. Het Openbaar Ministerie heeft het maken van de afspraak op goede gronden dringend noodzakelijk geacht en heeft de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet overschreden. Uit de omvang van de vervolging noch uit de strafeis kan worden afgeleid dat aan [persoon 9] verboden toezeggingen zijn gedaan in ruil voor het afleggen van verklaringen. De rechtbank concludeert dat zij geen redenen ziet om aan te nemen dat de officier van justitie zich niet aan de wet of de Aanwijzing zou hebben gehouden. De afspraak is rechtmatig.
5. De verklaringen van kroongetuige [persoon 9]
Het onderwerp van de bruikbaarheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [persoon 9] is door zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging aan de orde gesteld. Een kritische benadering van de verklaringen van een kroongetuige ligt voor de hand nu hij van het Openbaar Ministerie een tegenprestatie krijgt in ruil voor zijn verklaringen. Deze bijzondere positie maakt dat de verklaringen van [persoon 9] met extra behoedzaamheid dienen te worden benaderd.
Bruikbaarheid van de verklaringen van [persoon 9]
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de kern van de zaak en de wijze waarop het potentiële bewijs moet worden gewogen, is gegeven met de vaststelling dat [persoon 1] niet altijd de waarheid vertelt. [persoon 9] is de leverancier van het vermeende bewijs, maar wat is dat waard wetende dat hij veel gehoord heeft van iemand die meestentijds leugens zou verkopen. Voorts heeft [persoon 9] niet zelf getoetst of de verklaringen van [persoon 1] juist waren. Bovendien lijkt [persoon 9] zelf op in het oog springende punten niet de waarheid te verklaren. Hij heeft een dubbele agenda, en wil zo gemakkelijk wegkomen met een moordpoging en tevens breken met alles en iedereen uit zijn verleden, die hem niet welgevallig is, middels een nieuw leven, gefinancierd door de overheid op grond van het getuigen-beschermingsprogramma. Hij heeft er alle belang bij om justitie zoveel mogelijk tegemoet te komen. Er dient betrouwbaar en objectief steunbewijs gevonden te worden alvorens gebruik zal kunnen en worden gemaakt van de inhoud van de verklaringen van de kroongetuige.
De geschreven brief geeft geen meerwaarde aan de verklaringen van [persoon 9], zoals door het Openbaar Ministerie wordt geponeerd, nu iedereen die zou willen liegen een brief kan schrijven. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat hij liegt, nu [persoon 1] onzin verkoopt.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [persoon 9] betrouwbaar kunnen worden bevonden en bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen. Dat [persoon 9] een 'dubbele agenda' zou hebben, is geenszins aannemelijk gemaakt. Ten aanzien van de brief van [persoon 9] heeft het Openbaar Ministerie naar voren gebracht dat deze al geschreven is, voordat [persoon 9] naar de politie is gegaan.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 360, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat de rechter een bijzondere motiveringsplicht heeft indien de verklaringen van de kroongetuige voor het bewijs worden gebruikt. De enige begrenzing die de wetgever geeft aan het gebruik van de verklaring van een kroongetuige tot het bewijs, ligt besloten in artikel 344a, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering. Dit voorschrift houdt in dat de ondersteuning van de verklaring van een kroongetuige niet mag worden gevonden in de verklaring van een andere kroongetuige. Voor het overige gelden voor het gebruik van de verklaringen van een kroongetuige de gebruikelijke regels van het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. Voor zover de verdediging zich op het standpunt stelt dat de verklaringen van [persoon 9] minder bruikbaar zijn en hooguit als steunbewijs kunnen dienen, wordt dat, gelet op het voorgaande, door de rechtbank niet onderschreven. Waar het de de auditu-verklaringen van [persoon 9] betreft, zijn deze in beginsel bruikbaar voor bewijs, indien de verdediging de gelegenheid heeft gehad om [persoon 9] te bevragen. Dat heeft zij, zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting. Het zou dan ook te ver gaan om in het algemeen aan de verklaringen van [persoon 9] reeds daarom op voorhand slechts de waarde van steunbewijs toe te kennen, temeer daar de belangrijkste beweerde bron van de de auditu-verklaringen, [persoon 1], zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot het enkel ontkennen van de beweringen van [persoon 9].
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [persoon 9]
Op de rechtbank is [persoon 9], in zijn wijze van verklaren bij de politie en bij de rechter-commissaris maar ook ter terechtzitting, zelfverzekerd, helder en in grote lijnen consistent overgekomen. Aan deze algemene positieve indruk draagt bij dat [persoon 9] zichzelf heeft belast in zaken waarin hij tot op dat moment bij politie en justitie in het geheel niet in beeld was gekomen en dat zijn, op punten gedetailleerde, verklaringen grotendeels bevestiging krijgen in overige onderzoeksbevindingen. Dat dat niet voor alle onderzoeksbevindingen geldt, is niet verwonderlijk nu [persoon 9] over vele feiten heeft verklaard, die soms flink in het verleden lagen.
6. Waardering van het bewijs ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
6.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van mening dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, nu van een volledige en nauwe samenwerking bij het plan van [persoon 1] en de uitvoering daarvan onvoldoende is gebleken. De verklaring van [persoon 9] op dit punt is niet toereikend. Wel acht het Openbaar Ministerie bewezen dat verdachte aan die oplichting medeplichtig is geweest door contact te onderhouden met [persoon 4] en diens formulier aan [persoon 1] ter beschikking te stellen. Ten aanzien van [persoon 3] en [persoon 5] is dat niet vast te stellen. Het dubbele opzet blijkt uit de verklaring van [persoon 9], die uit eigen waarneming heeft verklaard over een opzetje tussen verdachte en [persoon 1] om de verzekering te tillen door middel van op niet juiste gegevens gebaseerde claims. Bovendien is niet voor elk element van de tenlastelegging dubbel opzet vereist.
Daarnaast is volgens het Openbaar Ministerie bewezen dat verdachte de orderformulieren ten name van hemzelf en ten name van [persoon 4] al dan niet samen met een ander valselijk heeft opgemaakt. Ten aanzien van de andere twee formulieren moet vrijspraak volgen, nu het formulier ten name van [persoon 3] niet vals is en van het formulier ten name van [persoon 5] niet kan worden vastgesteld dat verdachte dit mede valselijk heeft opgemaakt. Daarnaast kan niet bewezen worden dat verdachte de formulieren heeft gebruikt, nu het Openbaar Ministerie niet een volledige en nauwe samenwerking bij de oplichting van Delta Lloyd bewezen acht. Wel kan het voorhanden hebben van de formulieren ten name van hemelf en [persoon 4] bewezen worden, nu hij die geschriften (mede) valselijk heeft opgemaakt en aan [persoon 1] ter beschikking heeft gesteld.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat medeplegen niet bewezen kan worden verklaard, nu van nauwe en bewuste samenwerking met [persoon 1] om Delta Lloyd op te lichten geen sprake is. Verdachte dient ook vrijgesproken te worden van de medeplichtigheid aan oplichting (het onder 1 subsidiair ten laste gelegde), nu er geen bewijs is voor het vereiste dubbel opzet. Verdachte heeft het beeld 'Coppia al mare uomo' besteld, maar heeft niet gezegd dat hij het formulier heeft ondertekend. Er kan niet gesproken worden van kwaad opzet jegens de verzekeringsmaatschappij. Het Openbaar Ministerie suggereert ten aanzien van het beeld 'Ballare' van [persoon 4] dat verdachte moet hebben geweten dat er een smoes werd verteld om niet te hoeven leveren, maar verdachte onderhield alleen contact met [persoon 4] omdat hij hem kende. Dit zegt niets over boos opzet al dan niet in vereniging. Ten aanzien van de formulieren van [persoon 3] en [persoon 5] is er niet eens een begin van een verband met verdachte.
Dit alles geldt ook voor het onder 2 ten laste gelegde. Uit de bewijsmiddelen kan niet blijken dat verdachte het opzet had op het vervalsen noch dat hij zelf de documenten zou hebben vervalst. De opmerkingen 'kan hebben gevraagd' en 'moet hebben geweten' zijn te onbepaald. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
6.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.ii
In de periode van vrijdag 12 tot zondag 14 januari 2007 vond in het MECC (Maastricht Expositie & Congres centrumiii), [adres 1] te [plaats] (hierna: MECC) een beurs 'interclassic en topmobiel' plaats. Een van de grote klanten was Topshops, die ruimtes verhuurde aan onder andere [vennootschap 1].iv In de nacht van 12 op 13 januari 2007 heeft in het MECC brand gewoed. [persoon 12] heeft namens MECC Maastricht aangifte gedaan van brandstichting. In de berging van een stand bleken enkele jassen, kunstobjecten, glas, door het vuur te zijn vernield.v
[vennootschap 1] (hierna: [vennootschap 1]), het bedrijf van de echtgenote van [persoon 1], heeft de schade gemeld bij haar verzekeraar Delta Lloyd.vi Voor de eerste definitieve schadeopstelling ter hoogte van € 68.739,44 was de eerste, door de verzekeringnemer, ingediende claim het uitgangspunt. Ten aanzien van de verkochte, door brand verwoeste glazen objecten, konden de mogelijk gerealiseerde verkoopwaarden niet gecontroleerd worden door het gebrek aan overgelegde betalingsbewijzen.vii Op 14 maart 2007 is € 45.000,- overgemaakt door Delta Lloyd aan [vennootschap 1] en op 28 maart 2007 € 23.239,44.viii
Op 16 april 2007 ontving Delta Lloyd een aantal orderformulieren waaruit de verkoop van een vijftal beelden zou blijken. Verzekerde gaf aan dat vier van deze vijf verkochte beelden onherstelbaar beschadigd waren.ix Bij een bespreking stelde de verzekerde dat vier beelden reeds waren verkocht, op het moment dat de schade ontstond.x In mei 2007 werd besloten om op basis van de verkoopwaarde van de vier beelden uit te keren.xi Vervolgens werd op 1 juni 2007 € 42.000,- overgemaakt door Delta Lloyd aan [vennootschap 1].xii
Van [persoon 1] heeft [persoon 9] gehoord dat [verdachte] betrokken was bij het opmaken van meerdere valse facturen ten aanzien van de sculpturen na de MECC brand. Het waren zogenaamde koopcontracten, de mensen hadden spullen bij [persoon 1] gekocht en die konden niet geleverd worden. Vervolgens claimde [persoon 1] 'schadeverlies inkoop verkoop' bij de verzekering.xiii [verdachte] zocht de klanten voor [persoon 1] die zogenaamd meewerkten aan de aankoop van dure glassculpturen die door de brand niet meer geleverd konden worden. De klanten waren op de hoogte van het vuile spel en zouden hiervoor geld krijgen. [persoon 1] betaalde echter niet en [verdachte] sprak in het bijzijn van [persoon 9] [persoon 1] hierop aan. Het doel van deze valse facturen was schade claimen bij de verzekering om zo het verzekeringsgeld te innen.xiv [persoon 8] hoorde van [persoon 1] dat hij schadeclaims had gekocht, omdat [persoon 1] verwachtte er geld mee te winnen.xv
Op een orderformulier van [vennootschap 1] staat:
"Sculpture pc price € specials:
Coppia al mar Uomo 1 17.500 12500 kopie?
(...)
Name: [verdachte]
Address: [adres 3]
Country: [postcode] delivery: [plaats]
Date: 9/12/06"
Onder 'signature' is een handtekening geplaatst.xvi
Op 25 mei 2007 bevestigde [verdachte] aan de heer [persoon 13] dat het een aanschaf betrof in privé van zijn broer en hemzelf. Het beeld was inderdaad de liggende vrouw en kon niet geleverd worden. Gekocht voor € 12.500,- (korting) inclusief BTW en afleverkosten. Het beeld had [verdachte] op de Miljonair Fair gekocht.xvii De broer van [verdachte] wist van niets.xviii
Op een orderformulier van [vennootschap 1] staat:
"Sculpture pc price € specials:
Ballare 1 29.500
(...)
Name: [persoon 4]
Address: [adres 4]
Country: [postcode] [plaats] delivery: 20 januari 2007
Date: 8/9/12/06"
Onder 'signature' is een handtekening geplaatst.xix
[persoon 4] (hierna: [persoon 4]) heeft op 27 april 2012 verklaard, nadat hem de nota was getoond, dat hij zijn handtekening herkende en dat hij de naam en adresgegevens heeft ingevuld, maar de geschreven '1' en het bedrag van € 29.500,- zeggen hem niets. [persoon 4] heeft geen beeld 'Ballare' besteld, maar twee beelden van hemzelf in een karatepak voor een vriendenprijs van € 2.500,-. De aanbetaling van € 500,- heeft hij terug gekregen, omdat de beelden nooit zijn geleverd. [verdachte] had verteld dat alle voorraad was weggenomen door een inbraak. [persoon 4] bestelde de beelden bij [verdachte] en onderhield contact met [verdachte].xx [verdachte] heeft erkend dat de factuur via hem ging, omdat hij [persoon 4] en [persoon 14] (hierna: [persoon 14]) goed kende.xxi Op 31 augustus 2007 mailde [persoon 14] aan [verdachte] met de vraag of hij deze (attachment credit mail [persoon 4].doc en [vennootschap 1] fakt.71014 [persoon 4] credit.doc) door kan geven. In de mail wordt gesproken dat het beeld niet geleverd kon worden en dat [persoon 4] besloten heeft het beeld niet af te nemen. [persoon 14] hoopt dat de koffieafspraak blijft staan.xxii Deze mail zegt [persoon 4] niets.xxiii
Op 13 augustus 2007 mailt [persoon 14] aan [emailadres A] dat de beelden van [persoon 4] en [naam 1] niet mee zijn geweest naar de beurs.xxiv [verdachte] mailde op 13 januari 2007 aan [persoon 14] 'Ha [naam 2], nog even gekeken, het is wellicht wat ongewoon om onder rembours tienduizenden euro's cash te betalen en vooraf betalen bij een glazen beeld...ik zou het nooit doen natuurlijk. Betaling achteraf per bank lijkt me normaler, desgewenst cash bij levering. [verdachte].'xxv
6.3.2 De bewijsoverwegingen
6.3.2.1 Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht - met het Openbaar Ministerie en de verdediging - niet bewezen wat onder 1 primair is ten laste gelegd. Niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [persoon 1] ten aanzien van de oplichting van de verzekeraar, zodat verdachte niet is aan te merken als mededader van deze oplichting. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Aan verdachte is subsidiair ten laste gelegd dat hij medeplichtig is aan de oplichting door contact te maken met personen vermeld op de valselijk opgemaakte orderformulieren en de orderformulieren aan [persoon 1] en/of zijn vrouw [persoon 14] ter beschikking te stellen. Voor de strafbaarheid van medeplichtigheid is op grond van artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht onder andere vereist dat verdachte opzet heeft gehad op zowel zijn eigen bijdrage als op het misdrijf dat hij daarmee ondersteunt. De verdediging heeft betoogd dat dit opzet ontbreekt, maar dit verweer wordt verworpen.
Zoals uit het onder 2 ten laste gelegde en door de rechtbank bewezen verklaarde blijkt, heeft verdachte orderformulieren valselijk opgemaakt en die aan [persoon 1] en/of zijn vrouw overhandigd, die de orderformulieren vervolgens aan de verzekeraar hebben getoond. Verdachte had het opzet op het valselijk opmaken van de orderformulieren en heeft het contact onderhouden met de desbetreffende 'kopers', waaronder [persoon 4]. Daarnaast wist verdachte waarvoor [persoon 1] en [persoon 14] de orderformulieren zouden gaan gebruiken, mede gelet op de e-mailwisseling tussen verdachte en [persoon 14] en de verklaring van [persoon 9], waardoor bewezen is dat verdachte ook opzet had op het misdrijf (oplichting) dat hij met het valselijk opmaken van de orderformulieren ondersteunde. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting bewezen kan worden.
6.3.2.2 Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht - met het Openbaar Ministerie en de verdediging - niet bewezen de valsheid in geschrift (het onder 2 ten laste gelegde) ten aanzien van [persoon 3] en [persoon 5], nu uit het dossier niet de directe betrokkenheid van verdachte blijkt bij het valselijk opmaken van deze orderformulieren, anders dan dat verdachte deze personen uit de karatewereld kent.
De valsheid in geschrift ten aanzien van de orderformulieren op naam van [verdachte] en van [persoon 4] acht de rechtbank wel bewezen op grond van de hiervoor onder 6.3.1 weergegeven feiten en omstandigheden. Hieruit blijkt dat verdachte de formulieren zelf heeft vervalst.
7. Vrijspraak ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
7.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat verdachte zich samen met medeverdachten [persoon 1] en [persoon 15] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de ten laste gelegde poging tot brandstichting en overweegt hiertoe als volgt.
Het ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de brief en de verklaring van [persoon 9] over wat hij voor en na het incident van [persoon 1] heeft gehoord, de verklaring van [persoon 8] over de opdracht, het emrat-gesprek en de feitelijke bevindingen van 4 mei 2009, een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd.
De verklaring van [persoon 9], inhoudende dat hij voor [persoon 1] de woning van [persoon 15] in brand zou steken als hij niet voortijdig zou zijn aangehouden en dat hij na 4 mei 2009 van [persoon 1] hoorde dat de actie was mislukt, is geloofwaardig en kan als uitgangspunt worden gebruikt voor het bewijs. Dat [persoon 9] zijn verklaring op papier heeft gezet voordat hij naar de politie is gestapt, geeft zijn verklaring extra kracht. [persoon 9] is er zeker van dat [persoon 1] de opdracht van verdachte heeft gekregen. Over de rol van [persoon 15] is hij minder stellig, in een brief aan zijn broer schrijft hij: '[persoon 15] schijnt de opdracht aan [verdachte] te hebben gegeven. [verdachte] heeft de opdracht aan [naam 3] doorgegeven en [naam 3] kwam weer bij [persoon 9].' Over het motief heeft [persoon 1] hem verteld: [persoon 15] wilde de bewoner eruit, of hij wilde er iets nieuws neerzetten.
De verklaring van [persoon 9] wordt op een aantal onderdelen bevestigd door andere bevindingen, namelijk ten aanzien van de datum van de rit naar Huissen, het type auto van [persoon 1], het bestaan van de woning waar hij destijds met [persoon 1] naartoe is gereden en het feit dat hij daadwerkelijk gedetineerd heeft gezeten van 26 november 2008 tot 30 augustus 2009.
[persoon 8] heeft bevestigd dat er een serieuze opdracht tot brandstichting met het oog op verzekeringsgeld bij [persoon 1] heeft gelegen.
De verklaring van [persoon 9] wordt voorts bevestigd door het emrat-gesprek. Er is geen reden om het emrat-bestand van het bewijs uit te sluiten, zoals door de verdediging is aangevoerd, nu de verdediging het bestand tot zijn beschikking heeft gekregen en geen inhoudelijk kritiek heeft geleverd op de weergave in het proces-verbaal. De naam [persoon 15] komt hoorbaar in het gesprek voor, hetgeen niet is betwist.
De ter terechtzitting afgelegde verklaring van [persoon 1] en verdachte, inhoudende dat het gesprek is opgenomen om een CIE-informant te kunnen ontmaskeren, is niet aannemelijk geworden. Ten eerste valt niet in te zien waarom verdachte en [persoon 1] daarover een jaar hebben gezwegen. Door in een zo laat stadium te verklaren en vervolgens weer te zwijgen op vragen waarmee werd beoogd zijn verklaring te toetsen, heeft hij zijn lezing bewust niet toetsbaar gemaakt. Ten tweede is niet aannemelijk dat het gesprek inhoudelijk fake is. Het komt spontaan over, verloopt vlot en hapert inhoudelijk nergens. Het gesprek sluit ook inhoudelijk aan bij een enkel extern detail dat vastgesteld kan worden. Ten derde kan, uitgaande van de verklaring dat het om een 'toneelstukje' ging, niet worden verklaard waarom drie maanden later daadwerkelijk getracht is het huis af te branden en wel op een manier die naadloos aansluit bij wat [persoon 9] daarover heeft terug gehoord van [persoon 1]. Ten vierde hebben de verdachten niet kunnen uitleggen waarom het opgenomen gesprek na het zogenaamde toneelstukje over de brandstichting bij [persoon 15], nog verder gaat over serieuze onderwerpen. Ten vijfde is de kwaliteit van de opname niet bepaald hoog en dat maakt de alternatieve verklaring evenmin aannemelijk. Het bestaan van een toneelstukje wordt ook gelogenstraft door [persoon 8] die verklaart te weten van een opdracht om de betreffende woning in brand te steken en te weten van [persoon 1] dat het om de verzekering ging.
De onaannemelijke verklaringen laten zien dat [persoon 1] en verdachte een uitvlucht zochten omdat ze het bestaan van het gesprek niet kunnen ontkennen. Dit gegeven geeft extra kracht aan de overtuiging dat het gesprek een getrouwe weergave is van wat destijds is beoogd.
Hoewel het lijkt alsof sprake is van twee inconsistenties in het emrat-gesprek, is dit niet het geval. Een eerste inconsistentie zou kunnen zijn dat de poging tot brandstichting overdag is gepleegd, terwijl in het gesprek wordt gezegd dat het overdag niet kan. Hier is echter geen sprake van een tegenstrijdigheid, omdat het in het gesprek kennelijk om een moment gaat waarop er niemand thuis is. Een tweede inconsistentie zou kunnen zijn dat verdachte in het gesprek zegt dat hij, kennelijk [persoon 15], 'aan het gas' zit; beslaglegging moet worden voorkomen, terwijl [persoon 15] heeft ontkend destijds financiële problemen te hebben gehad. Ook hier is geen sprake van een tegenstrijdigheid. Immers, feit is dat in aanloop naar mei 2009 sprake was van een op handen zijnde echtscheiding waarin zijn vrouw € 10.000,- alimentatie per maand claimde. En ook al zou [persoon 15] over voldoende financiële middelen beschikken, dan had hij wel een financieel motief bij de brand.
Het Openbaar Ministerie concludeert dat de inhoud van het emrat-gesprek een getrouwe weergave is van wat destijds is beoogd: [persoon 1] en verdachte bespreken begin februari 2009 samen dat er brand gesticht moet worden in de woning van [persoon 15], op een moment dat er niemand thuis is. [persoon 15] zit financieel krap en voorkomen moet worden dat er beslag gelegd wordt. Het emrat-gesprek is opgenomen in de periode tussen de opdracht van [persoon 1] aan [persoon 9] en de terugkoppeling van [persoon 1] aan [persoon 9]. Deze terugkoppeling van [persoon 1] past bij de modus operandi op 4 mei 2009: de brandstichting is ontdekt door de bewoner en er is gebruik gemaakt van jerrycans. In samenhang met de verklaring van [persoon 8] bezien kan aldus worden vastgesteld dat het opgenomen gesprek uiteindelijk heeft geleid tot de actie van 4 mei 2009.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt dat verdachte vrijgesproken dient te worden.
In de visie van het Openbaar Ministerie is het dragende bewijsmiddel het emrat-bestand. Echter, niet kan worden vastgesteld dat het gesprek op 9 februari 2009 is opgenomen, zoals het Openbaar Ministerie stelt. Primair verzoekt de verdediging wegens de erbarmelijke geluidskwaliteit het emrat-bestand van het bewijs uit te sluiten, nu de weergave van de bestanden niet gecontroleerd kan worden en de hoorbare fragmenten niet in een context zijn te plaatsen. Als gevolg hiervan dient verdachte te worden vrijgesproken.
De verdediging is subsidiair van mening dat de vermeende inhoud van de bestanden en de inhoudelijke brief/verklaringen van [persoon 9], in onderling verband en samenhang gezien, niet kunnen leiden tot volmaakt bewijs tegen verdachte. [persoon 9] heeft alles wat hij weet van horen zeggen of uit het onderzoeksdossier [X] waar hij kennis van heeft genomen. Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. Voorts heeft medeverdachte [persoon 1] tijdens de inhoudelijke behandeling verklaard dat het gesprek een opzetje was om een informant te doen onthullen. Deze verklaring is niet onaannemelijk en is door verdachte bevestigd. Dat het emrat-gesprek onzinnig lijkt, lijkt ook voort te vloeien uit het feit dat het gesprek drie maanden voor de poging tot brandstichting opgenomen lijkt te zijn, terwijl het gesprek vol staat met tijdsaanduidingen. Tevens is de vermeende inhoud van het gesprek moeilijk te rijmen met de feitelijke uitvoering van de brandstichting op 4 mei 2009.
Gezien het voorgaande zijn er voldoende contra-indicaties voor de stelling van het Openbaar Ministerie dat de opname een getrouwe weergave is van wat is beoogd en is de lezing van verdachte en [persoon 1] veel meer plausibel.
Tot slot is ook een ander scenario denkbaar, namelijk dat er een eerdere poging tot brandstichting is geweest. [persoon 9] heeft ten aanzien van een poging tot brandstichting bij de woning van [persoon 15] verklaard dat hij van [persoon 1] heeft gehoord dat [persoon 8] samen met een Marokkaan de betreffende jerrycan te veel in het zicht had gezet waardoor het ontdekt werd door de bewoner. Dit was kort na het vermeende gesprek op 7 februari 2009. Het is niet geloofwaardig dat deze verklaring ziet op het incident van 4 mei 2009, nu de feitelijke omstandigheden van de brandstichting van 4 mei 2009 niet aansluiten bij de verklaring van [persoon 9]. Verdachte dient te worden vrijgesproken nu op grond van het dossier niet is vast te stellen op welke voorbereiding of poging de aanwijzingen in het dossier duiden.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot brandstichting en overweegt hiertoe als volgt.
Over het emrat-gesprek merkt de rechtbank het volgende op. Vooropgesteld wordt dat verdachte en [persoon 1] ter terechtzitting hebben bekend dat zij de op deze opname te horen personen zijn en dat het gesprek - mede - gaat over brandstichting in de woning van [persoon 15]. De verklaring van [persoon 1] en verdachte, inhoudende dat het gesprek een opzetje was om een informant te ontmaskeren, is ongeloofwaardig. Immers, de verdachten zijn pas ter terechtzitting met deze verklaring gekomen, zij hebben onvoldoende uitleg gegeven over het belang van deze opname voor het door hun genoemde opzetje en de bestanden zijn van slechte kwaliteit. De rechtbank is aldus, met het Openbaar Ministerie, van oordeel dat het gesprek een getrouwe weergave is van wat [persoon 1] en verdachte hebben beoogd.
Voorts is het aannemelijk dat het emrat-gesprek in februari 2009 heeft plaatsgevonden, en in ieder geval heeft plaatsgevonden voordat de ten laste gelegde poging tot brandstichting is uitgevoerd. Hiervoor is van belang dat uit de gegevens van de usb-stick kan worden afgeleid dat de bestanden waarop het gesprek staat hoogstwaarschijnlijk in februari 2009 zijn gemaakt. Daarbij wordt in het gesprek gesproken over 'het voorjaar', waaruit kan worden afgeleid dat het gesprek in het begin van het jaar is gevoerd.
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van [persoon 9] en [persoon 8] en de inhoud van het emrat-gesprek bewezen dat [persoon 1] de opdracht voor de brandstichting heeft gegeven en dat het bij een poging tot brandstichting is gebleven.
De rechtbank acht voorts bewezen dat [persoon 1] deze opdracht van verdachte heeft gekregen. Dit is af te leiden uit de verklaring van [persoon 9] en de inhoud van het emrat-gesprek, waarin [persoon 1] met verdachte over de brandstichting spreekt en verdachte aan [persoon 1] informatie geeft over [persoon 15] en de situatie bij zijn woning. Voorts is hierbij van belang dat uit het dossier en verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte en [persoon 15] elkaar persoonlijk kennen en dat [persoon 1] en [persoon 15] elkaar niet kennen. Verdachte vormt aldus de link tussen de woning van [persoon 15] en [persoon 1].
De rechtbank is, anders dan het Openbaar Ministerie, van oordeel dat met het geven van de opdracht nog niet is bewezen dat verdachte de ten laste gelegde poging tot brandstichting heeft medegepleegd. Immers, er is niet komen vast te staan dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking van verdachte met [persoon 1] of anderen bij de poging tot brandstichting. Hiervoor is van belang dat de belastende verklaring van [persoon 9] over de betrokkenheid van verdachte betrekking heeft op de periode van november 2008, dat het emrat-gesprek waaruit blijkt dat verdachte de link is tussen de woning van [persoon 15] en [persoon 1] van begin 2009 is en dat de poging tot brandstichting pas in mei 2009 heeft plaatsgevonden. Er kan op grond van de stukken niet worden vastgesteld in welke mate verdachte, naast het geven van de opdracht, hierbij betrokken is geweest.
Gezien het voorgaande dient verdachte van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
8. Waardering van het bewijs ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
8.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van mening dat het onder 4 primair ten laste gelegde bewezen kan worden, te weten het voorhanden hebben van de op de Apple computer van [verdachte] aangetroffen drie documenten en briefhoofden.
Gelet op de aangetroffen persoonlijke documenten van verdachte op deze computer is het aannemelijk dat verdachte de computer zelf gebruikte. Daarnaast doen de bestandseigenschappen van de bestanden 'brief bestuurslid verk.'en 'Brief bestuurslid verk 2.doc' vermoeden dat deze bestanden respectievelijk op 13 en 14 oktober 2009 zijn gemaakt, of bewerkt en opgeslagen. Voorts is in de directory van de gebruiker 'koen[verdachte]' en tussentijds opgeslagen versie van het bestand 'Brief bestuurslid verk 2.doc' teruggevonden. Dat doet vermoeden dat dit document is bewerkt door de gebruiker 'koen[verdachte]'. Tot slot is de auteur van beide bestanden, volgens de digitale bestandseigenschappen, '[persoon 16]'. Deze naam komt op dezelfde Apple computer ook voor als auteur van een artikel van de hand van [verdachte] zelf.
De verklaring van [persoon 9] over de voorgenomen incasso en de reis naar Italië wordt tot in detail bevestigd door [persoon 8]. Daarnaast wordt zijn verklaring over de incasso en de reis door [persoon 1] bevestigd. Voorts wordt de verklaring van [persoon 9] over de papieren die door of namens verdachte waren opgemaakt als bewijs dat [persoon 8] zou zijn gearresteerd, bevestigd door de bij verdachte aangetroffen digitale documenten.
Concluderend moet het er daarom voor gehouden worden dat verdachte deze documenten voorhanden heeft gehad. Deze documenten zijn ook een geschrift in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, nu alles wat geschikt is om leesbare tekens vast te leggen een geschrift in de zin van dat artikel is. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat de documenten bedoeld waren om tegenover een derde als echt te worden gebruikt. Dat ze in een niet ondertekende vorm zijn aangetroffen doet daaraan niet af. Daarnaast doet niet terzake of ze daadwerkelijk zijn gebruikt. Hoewel op de inhoud van de documenten juridisch wel wat valt aan te merken, moet worden gezegd dat ze van dien aard zijn dat degene tegenover wie ze hadden moeten worden gebruikt de inhoud ervan zou aanvaarden.
Het opmaken van de valse documenten door verdachte kan echter niet bewezen worden, nu alleen [persoon 9] hierover heeft verklaard en deze verklaring niet wordt bevestigd door enig ander bewijsmiddel.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat dezelfde argumenten waardoor het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het vervalsen er voor zorgen dat verdachte ook vrijgesproken dient te worden van het voorhanden hebben van de documenten. Immers, als niet bewezen kan worden dat verdachte die stukken zou hebben gemaakt, hoe kan dan worden bewezen dat hij wist dat die stukken stonden op de familiecomputer, waar meerdere mensen toegang tot hadden? Temeer nu we weten dat [persoon 9] bij verdachte over de vloer kwam en de computer gebruikt kan hebben.
Bovendien is het aangetroffen materiaal op de computer niet te betitelen als een geschrift dat bestemd is om tot enig bewijs te dienen, alleen al om de doodeenvoudige reden dat het nooit als proces-verbaal kan dienen als het niet wordt geprint en ondertekend.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
8.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[persoon 9] heeft verklaard van [persoon 1] te hebben gehoord dat [persoon 1] en [persoon 8] van [persoon 17] (hierna: [persoon 17]) in juli 2009 de opdracht kregen om geld te incasseren in Italië. Met deze opdracht was een bedrag gemoeid van € 285.000,- en [persoon 8] was de persoon die de opdracht zou gaan uitvoeren. Uiteindelijk had [persoon 8] het geld in zijn bezit en is hij daarmee terug gereden richting Nederland, waarbij hij werd aangehouden in Italië. Om aan te tonen dat [persoon 8] daadwerkelijk was aangehouden in Italië, komt [verdachte] in het verhaal voor. [verdachte] had namelijk contacten die documenten konden maken, maar in werkelijkheid maakte [verdachte] die documenten zelf volgens [persoon 9]. [verdachte] maakte de documenten voor [persoon 1] waaruit de aanhouding bleek en overhandigde dit persoonlijk aan [persoon 1]. [persoon 1] is vervolgens met deze documenten naar [persoon 17] gegaan om aan te tonen dat [persoon 8] vast zat en dat dit moest worden opgelost.xxvi [verdachte] heeft voor het maken van de papieren, waaruit bleek dat [persoon 8] met een groot cash bedrag was aangehouden, € 3.500,- gehadxxvii van [persoon 1] en hierbij was [persoon 9] aanwezig.xxviii
[persoon 8] hoorde van [naam 3] (de rechtbank begrijpt: [persoon 1]) dat aan [persoon 17] verteld zou worden dat het verkeerd was gegaan qua geld, dat het was gehaald en dat [persoon 8] bij de grens gepakt zou zijn. Het geld was in beslag genomen. [persoon 8] heeft van [persoon 1] begrepen dat hij [verdachte] zou vragen om papieren te maken waaruit zou blijken dat [persoon 8] opgepakt zou zijn.xxix
Op 20 maart 2012 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte in [plaats]. Bij deze doorzoeking is een computer in beslag genomen van het merk Apple (B.01.02.004). Op de computer zijn drie brieven aangetroffen, te weten:
- een brief grenscontrole Marechaussee van 13 oktober 2009 waarin staat dat ene [persoon 8] is aangehouden op Schiphol omdat hij voor Italië in het internationaal opsporingsregister gesignaleerd stond. Bij verdachte [persoon 8] zijn diverse zaken in beslag genomen waaronder een geldbedrag ter grootte van 282.482 euro. De vindlocatie van dit document is (...) Brief bestuurslid verk.xxx De aanhouding van [persoon 8] werd verricht door wachtmeester 1e klasse [persoon 6] en het document is in naam van [persoon 6] opgemaakt.xxxi
- een brief OvJ arrondissement Amsterdam van 13 oktober 2009. In deze brief staat onder andere vermeld dat [persoon 8] is voorgeleid voor de officier van justitie [persoon 18] op verdenking van afpersing, bedreiging en mishandeling. De vindlocatie van dit document is (...) Brief bestuurslid verk.xxxii Het document is opgemaakt in naam van [persoon 18].xxxiii
- een brief officier van justitie d.d. 14 oktober 2009. De inhoud van deze brief is grotendeels hetzelfde als de hiervoor genoemde brief van de officier van justitie. De vindlocatie van dit document is (...) Brief bestuurslid verk 2.doc.xxxiv
Om vast te stellen wie de gebruiker is van de Apple computer heeft de politie de computer op zijn inhoud onderzocht. Gelet op de volgende aangetroffen documenten: een foto met de afbeelding van [verdachte] en [persoon 1] gezamenlijk; één kopie van het Nederlandse paspoort ten name van [verdachte] en het curriculum vitae van [verdachte] is het aannemelijk dat [verdachte] de gebruiker van de Apple Macintosh is geweest.xxxv Daarnaast blijkt dat het bestand 'autorecovery save of Brief bestuurslid verk 2.doc' is aangetroffen in de gebruikers directory van '[verdachte]'. Het is dus mogelijk dat dit document is geopend en/of bewerkt onder dit gebruikersaccount. Bovendien heeft dit document dezelfde author '[persoon 16]' als het bestand 'artikel + documentatie [persoon 19].doc' waarin de tekst staat "Tekst: [verdachte]'.xxxvi
8.3.2 De bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel, anders dan het Openbaar Ministerie en de verdediging, dat het opmaken van de valse documenten bewezen kan worden. Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat de documenten geheel overeenkomen met het verhaal dat [persoon 1] aan [persoon 17] zou ophouden, zoals [persoon 9] en [persoon 8] van [persoon 1] hebben gehoord. Daarnaast kan uit het technische onderzoek afgeleid worden dat de desbetreffende bestanden overeenkomen met een artikel geschreven door verdachte. De stelling van de verdediging dat een ander familielid de documenten gemaakt en/of op de computer opgeslagen kan hebben, is niet aannemelijk gemaakt. De documenten passen in het door [persoon 1] te voeren verhaal en zowel [persoon 8] als [persoon 9] verklaren dat verdachte de documenten zou leveren. Daarnaast was / is verdachte een bekende van [persoon 1]. Verdachte schreef het boek 'Mijn leven als een beroepscrimineel' over [persoon 1], kent [persoon 1] al heel lang en was getuige op het huwelijk van [persoon 1].xxxvii Gelet hierop is niet aannemelijk gemaakt dat een familielid van verdachte buiten verdachte om met [persoon 1] zou samenwerken. De rechtbank acht medeplegen bewezen nu naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte bij het opmaken van deze documenten nauw en bewust met [persoon 1] heeft samengewerkt, nu het verhaal over [persoon 8] die zou zijn aangehouden, zoals door [persoon 9] en [persoon 8] vernomen van [persoon 1], naadloos past op de inhoud van de documenten.
Ook het verweer dat de documenten door [persoon 9] op de computer gezet kunnen zijn, wordt verworpen. [persoon 9] heeft één week in de woning van verdachte verblevenxxxviii, maar dit was in de zomer van 2008.xxxix Uit de gegevens van de computer kan afgeleid worden dat de documenten op 12 dan wel 14 oktober 2009 zijn opgemaakt.xl Weliswaar, zoals door het Openbaar Ministerie ook is opgemerkt, is dit geen absoluut bewijs, maar mede gelet op het feit dat de data overeenkomen met de gegevens op de documenten en de verklaringen van [persoon 9] en [persoon 8], acht de rechtbank bewezen dat de documenten in 2009 zijn opgemaakt. De samenwerking van [persoon 17] met [persoon 14] begon immers ook pas op 6 maart 2009.xli Het is derhalve onmogelijk dat [persoon 9] de documenten op de computer van [verdachte] heeft gezet.
De documenten zijn ook geschriften in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Een geschrift is een weergave van, al dan niet direct leesbare, letter- en cijfertekens, die in min of meer duurzame vorm zijn vastgelegd en ongeacht de vorm waarin of waarop die tekens zijn vastgelegd. xlii Ook een computerbestand kan een geschrift zijn in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.xliii Gelet op het feit dat het document eenvoudig geprint kan worden om het aan iemand te tonen, daarvoor hoeft niet de gehele computer getoond te worden zoals de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de opgemaakte documenten als geschriften zijn aan te merken.
De rechtbank komt niet toe aan het voorhanden hebben van de drie briefhoofden op de computer van verdachte, waarvan het Openbaar Ministerie bewezenverklaring vordert, nu deze briefhoofden alleen in het subsidiaire gedeelte zijn ten laste gelegd en de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen acht.
9. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 6.3 en 8.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
[persoon 1] in de periode van 12 januari 2007 tot en met 31 mei 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, verzekeringsmaatschappij Delta Lloyd heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van 42.000 euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende die [persoon 1] en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
-bij die verzekeringsmaatschappij een melding gedaan ter zake van brandschade aan goederen in een ruimte van een expositiehal gelegen aan het [adres 1] (MECC gebouw), waaronder glazen sculpturen en
- ten aanzien van de brandschade bij die verzekeringsmaatschappij een melding gedaan dat tijdens de brand beschadigde glazen sculpturen reeds voorafgaande aan die brand waren verkocht tegen een hogere waarde dan de waarde welke eerder was vastgesteld en
- valselijk opgemaakte orderformulieren betreffende de verkoop van die glazen sculpturen ter beschikking gesteld aan die verzekeringsmaatschappij en
- medewerkers van die verzekeringsmaatschappij meegedeeld dat eerdergenoemde sculpturen waren verkocht en als gevolg van de brand verloren waren gegaan, waardoor die verzekeringsmaatschappij werd bewogen tot eerdergenoemde afgifte
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de periode van 8 december 2006 tot en met 31 mei 2007 in Nederland opzettelijk middelen heeft verschaft door daartoe
- contact te maken met een persoon vermeld op het eerdergenoemde valselijk opgemaakt orderformulier met betrekking tot de fictieve koop van een glazen sculptuur en
- orderformulieren in ontvangst te nemen en aan eerdergenoemde [persoon 1] en/of diens echtgenote [persoon 14] ter beschikking te stellen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 mei 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, orderformulieren van het bedrijf [vennootschap 1], betreffende de verkoop van glazen sculpturen, te weten een orderformulier, gedateerd 9 december 2006, ten name van [verdachte], en een orderformulier gedateerd 8/9 december 2006, ten name van [persoon 4], zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders telkens op die orderformulieren vermeld dat de daarop vermelde glassculpturen waren verkocht tegen de op dat formulier vermelde prijs, terwijl de telkens op dat orderformulier vermelde glassculpturen in werkelijkheid niet aan de tenaamgestelde van dat formulier waren verkocht tegen de op dat formulier vermelde prijs, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken en opzettelijk gebruik hebben gemaakt van eerdergenoemde valse geschriften, immers hebben zijn mededaders die geschriften doen toekomen aan verzekeringsmaatschappij Delta Lloyd in het kader van een verzekeringsclaim, en eerdergenoemde valse geschriften heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde
in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 20 maart 2012 te Gorssel en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander op een computer vastgelegde documenten, opgeslagen onder de namen "Brief bestuurslid verk." en "Brief bestuurslid verk 2.doc", zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte en zijn mededader
- in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 31 december 2009 valselijk in eerdergenoemde documenten vermeld dat deze waren opgemaakt op naam van wachtmeester der marechaussee Ie klasse [persoon 6] en/of officier van justitie [persoon 18] en - zakelijk weergegeven - valselijk vermeld dat [persoon 8] op 13 oktober 2009 door de marechaussee te Schiphol was aangehouden op grond van een signalering van de Italiaanse autoriteiten met in zijn bezit een geldbedrag van 282.482 euro en dat eerdergenoemd geldbedrag in beslag was genomen en dat eerdergenoemde [persoon 8] werd verdacht van ernstige strafbare feiten en dat eerdergenoemde [persoon 8] was voorgeleid aan een officier van justitie, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken en
- op 20 maart 2012 opzettelijk eerdergenoemde valse geschriften voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren voor gebruik als ware deze echt en onvervalst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
10. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
11. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
12. Motivering van de straffen en maatregelen
12.1 De eis van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot brandstichting, het toeval verhinderde dat het voornemen tot voltooiing kwam. Dat er niemand thuis moest zijn lijkt meer te zijn ingegeven door de vrees voor ontdekking dan door de zorg voor de veiligheid van mensen. Daarnaast valt verdachte ernstig te verwijten dat hij valse overheidstukken op zijn computer bewaarde.
Verdachte past niet in het criminele spectrum van [persoon 1], hij was journalist, een op zichzelf respectabele positie in het maatschappelijk leven, zonder relevant justitieel verleden. Dat is positief, maar er geldt ook dat die positie een verantwoordelijkheid met zich meebrengt die verdachte op belangrijke momenten niet heeft waargemaakt.
12.2 Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de strafeis van het Openbaar Ministerie onredelijk overkomt. De verdediging verzoekt de rechtbank, mocht tot een bewezenverklaring gekomen worden, rekening te houden met de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De feiten zijn oud, verdachte is ontslagen bij SanomaMedia en verdachte heeft medische en mentale problemen. De combinatie van medische en mentale problemen in combinatie met het verlies van diens aanstelling maakt dat hij een uiterst onzekere toekomst tegemoet gaat.
De verdediging verzoekt, bij bewezenverklaring en een strafoplegging, een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
12.3 Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal ernstige strafbare feiten en is daarmee [persoon 1] bewust behulpzaam geweest bij diens oplichtingspraktijken. De oplichting van de verzekering na de MECC-brand, die verdachte willens en wetens heeft gefaciliteerd door mee te werken aan het verhaal dat beelden die reeds verkocht zouden zijn daar verwoest waren, is een zeer ernstig feit. Niet alleen wordt hierdoor de verzekeringsmaatschappij zelf financieel benadeeld, maar door dergelijke praktijken zien verzekeringsmaatschappijen zich genoodzaakt premies voortdurend te verhogen, waardoor alle verzekerden benadeeld worden. Ook wordt door het overleggen van valse en/of vervalste documenten ter onderbouwing van de claim het vertrouwen dat verzekeringsmaatschappijen in hun verzekerden moeten kunnen hebben, ernstig misbruikt.
Uitermate kwalijk acht de rechtbank het valselijk opmaken van overheidsdocumenten. Het vertrouwen dat gesteld moet kunnen worden in documenten van overheidsdiensten is van groot maatschappelijk belang en het bestaan van vervalsingen zorgt voor ernstige ontwrichting van dat vertrouwen. De documenten die door verdachte zijn gemaakt, zijn weliswaar niet gebruikt in de zin dat deze in het maatschappelijk verkeer terecht zijn gekomen, althans daarvan is in dit dossier niet gebleken, maar dit doet niets af aan de kwalijke intentie van verdachte door deze documenten op te maken.
Verdachte heeft zich weliswaar bij zijn laatste woord in algemene bewoordingen geuit dat hij spijt heeft, maar hij heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Door de suggestie te wekken dat de documenten ook door zijn familieleden op de computer gezet kunnen zijn en door ter terechtzitting bij de bespreking van zijn betrokkenheid bij de poging tot brandstichting bij [persoon 15] (voor welk feit verdachte overigens wordt vrijgesproken) het fantasieverhaal van [persoon 1] over de ontmaskering van de CIE-informant te bevestigen, is het de rechtbank niet gebleken dat verdachte de laakbaarheid van zijn handelen inziet.
De rechtbank beseft dat voor verdachte het verlies van zijn baan als journalist bij SanomaMedia zeer ingrijpend is, en door hem reeds als een straf wordt ervaren, maar is tevens van oordeel dat verdachte juist uit hoofde van zijn functie als misdaadjournalist de juiste afstand had moeten bewaren tot de praktijken van [persoon 1], die hij door het schrijven van het boek over zijn leven zo goed kende en dat verdachte aldus ook beter had moeten weten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 januari 2013, waaruit volgt dat verdachte als een 'first offender' beschouwd dient te worden.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op hetgeen ten aanzien van de gezondheidssituatie van verdachte naar voren is gebracht, waaruit - onder meer - blijkt dat verdachte geestelijk minder stabiel is, mede als gevolg van de strafrechtelijke vervolging en het verlies van zijn baan. Dit laat echter naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat een gevangenisstraf op zijn plaats is.
Rekening houdend met de voornoemde omstandigheden en met de straffen die in vergelijkbare gevallen opgelegd plegen te worden, alsmede met het feit dat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan het Openbaar Ministerie, acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 48, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
14. Beslissing
Verklaart het onder 1 primair en onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 9 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde
Medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 2 en 4 bewezen verklaarde
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Voor zover de goederen vermeld op de aangehechte beslaglijst nog niet zijn teruggegeven, gelast de rechtbank de bewaring van de goederen ten behoeve van de rechthebbende daarvan.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. H.A. van Eijk en J.O. Rutten, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.E. van Bruggen en I. Verkaik, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2013.
i De rechtbank doelt hier op de "Overeenkomst als bedoeld in de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken", door [persoon 9] ondertekend op 22 juni 2011 en namens de Staat der Nederlanden ondertekend op 23 en 27 juni 2011.
ii Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De volgende afkortingen worden gebruikt: ZD (Zaaksdossier), AD (Algemeen Dossier), BD (Beslagdossier) en PD (persoonsdossier).
iii Pag. 136 / ZD 2 (een geschrift, te weten een rapport van Gorissen & Van der Zande).
iv Pag. 50-51 / ZD 2 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 20]).
v Pag. 142-143 / ZD 2 (proces-verbaal van aangifte).
vi Verklaring van getuige [persoon 1] ter terechtzitting van 20 februari 2013.
vii Pag. 163 en 165 / ZD 2 (een geschrift, te weten brief aan Delta Lloyd van 20 maart 2007 met bijlage).
viii Pag. 184-185 / ZD 2 (proces-verbaal van bevindingen).
ix Pag. 102 / ZD 2 (een geschrift, te weten een e-mail van [persoon 21] (Delta Lloyd) aan de heer [persoon 22] van 18 april 2007).
x Pag. 103 / ZD 2 (een geschrift, te weten een e-mail van [persoon 21] (Delta Lloyd) aan [persoon 13] van 18 april 2007).
xi Pag. 168 / ZD 2 (een geschrift, te weten een e-mailwisseling tussen [persoon 21] en [persoon 13] mei 2007).
xii Pag. 184-185 / ZD 2 (proces-verbaal van bevindingen).
xiii Pag. 36-37 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 9] bij de rechter-commissaris van 5 september 2012).
xiv Pag. 41 / ZD 2 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 9]).
xv Pag. 274 / ZD 2 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 8]).
xvi Pag. 81 / ZD 2 (een geschrift, te weten een orderformulier [vennootschap 1] ten name van [verdachte]).
xvii Pag. 167 / ZD 2 (een geschrift, te weten een e-mailbericht van [verdachte] van 25 mei 2007).
xviii Pag. 449 / ZD 2 (proces-verbaal van verhoor getuige [[persoon 23]).
xix Pag. 85 / ZD 2 (een geschrift, te weten een orderformulier [vennootschap 1] ten name van [persoon 4]).
xx Pag. 439-440 / ZD 2 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 4]).
xxi Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 februari 2013.
xxii Pag. 313 / ZD 2 (proces-verbaal van bevindingen 'e-mailverkeer').
xxiii Pag. 441 / ZD 2 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 4]).
xxiv Pag. 310-311 / ZD 2 (proces-verbaal van bevindingen 'e-mailverkeer').
xxv Pag. 310 / ZD 2 (proces-verbaal van bevindingen 'e-mailverkeer').
xxvi Pag. 32-33 / ZD 14 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 9]).
xxvii Pag. 29 / ZD 14 (proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 9]).
xxviii Pag. 16 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 9] bij de rechter-commissaris van 5 september 2012).
xxix Pag. 6 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 8] bij de rechter-commissaris van 5 december 2012).
xxx Pag. 36-37 / ZD 14 (proces-verbaal van bevindingen mbt aantreffen brieven en briefhoofden; computer [verdachte]).
xxxi Pag. 40-41 / ZD 14 (een geschrift, zijnde een document opgemaakt door [persoon 6]).
xxxii Pag. 36-37 / ZD 14 (proces-verbaal van bevindingen mbt aantreffen brieven en briefhoofden; computer [verdachte]).
xxxiii Pag. 41-42 / ZD 14 (een geschrift, zijnde een document opgemaakt door [persoon 18]).
xxxiv Pag. 36-37 / ZD 14 (proces-verbaal van bevindingen mbt aantreffen brieven en briefhoofden; computer [verdachte]).
xxxv Pag. 1751-1752 / AD (proces-verbaal van bevindingen onderzoek laptop).
xxxvi Pag. 1760 -1761 / AD (proces-verbaal van bevindingen onderzoek computersysteem B.01.02.004).
xxxvii Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 februari 2013.
xxxviii Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 februari 2013.
xxxix Pag. 11 / ZD 14 (proces-verbaal van verhoor getuige GT499251).
xl Pag. 1759-1760 / AD (proces-verbaal van bevindingen onderzoek computersysteem B.01.02.004).
xli Pag. 3 (proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 17] bij de rechter-commissaris van 5 december 2012).
xlii Kamerstukken II 2002/03 29 025, nr. 3, p. 3.
xliii HR 15 januari 1991, NJ 1991/668.
??
??
??
??
Vonnis d.d. 3 mei 2013 inzake [verdachte]
Parketnummer: 13/997021-11
1
26