RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/5010, AWB 12/5011, AWB 12/5012, AWB 12/5013,
AWB 12/5014, AWB 12/5015, AWB 12/5016, AWB 12/5017,
AWB 12/5018, AWB 12/5019, AWB 12/5020, AWB 12/5022,
AWB 12/5023, AWB 12/5025
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen:
[naam I], eiser I (12/5010),
[naam II] eiser II (12/5011),
[naam III], eiser III (12/5012),
[naam IV], eiseres IV (12/5013),
[naam V], eiseres V (12/5014),
[naam VI], eiseres VI (12/5015),
[naam VII], eiseres VII (12/5016),
[naam VIII], eiseres VIII (12/5017),
[naam IX], eiseres IX (12/5018),
[naam X], eiser X (12/5019),
[naam XI], eiseres XI (12/5020),
[naam XII], eiser XII (12/5022),
[naam XIII], eiser XIII (12/5023),
[naam XIV], eiser XIV (12/5025),
hierna tezamen: eisers,
gemachtigde mr. S.A. van Ierssel,
de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder,
gemachtigde mr. A.P. van den Berg.
Bij veertien afzonderlijke primaire besluiten van 20 en 22 maart 2012 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een verklaring toepasselijke sociale verzekeringswetgeving (hierna: formulier A1) afgewezen.
Bij veertien afzonderlijke besluiten van 31 augustus 2012 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de afzonderlijke bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen deze besluiten allen afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting van 1 maart 2013 gevoegd behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Feiten, omstandigheden en standpunt van verweerder
1.1. Eisers hebben de [volkse 1] of [volkse 2] nationaliteit. Uit door verweerder ter zitting overgelegde gegevens van de gemeentelijke basisadministratie (GBA) is gebleken dat ten tijde van het instellen van de beroepen op 10 oktober 2012 eisers [naam I], [naam II], naam IV], [naam V], [naam VI], [naam VII], [naam IX], [naam X], [naam XII], [naam XIII] en [naam XIV] geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland hadden. [naam XI] woonde ten tijde van het instellen van beroep in [woonplaats 1], evenals [naam VIII] en [naam III] woonde toen in [woonplaats 2].
1.2. Eisers zijn allen in 2011 via werkgever [firma 1]., gevestigd in [woonplaats 3] in Nederland (hierna: de werkgever), tewerkgesteld bij verschillende bedrijven in België (waaronder [firma 2]., [firma 3]. en [firma 4].). De werkgever heeft namens eisers bij verweerder om een formulier A1 verzocht. Indien verweerder dit formulier afgeeft, is op de werknemer het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel van toepassing.
1.3. Verweerder heeft de aanvragen bij de primaire besluiten afgewezen, omdat eisers direct voorafgaand aan hun tewerkstelling in het buitenland niet verzekerd waren in Nederland.
1.4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe overwogen dat op eisers niet artikel 12, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 (hierna: de Verordening) betreffende detachering van toepassing is. Volgens verweerder zijn eisers pas op de eerste dag van arbeid in België in dienst getreden van de werkgever en blijkt uit de door de werkgever in bezwaar overgelegde salarisspecificaties en/of werkbonnen niet dat eisers voorafgaand aan de tewerkstelling in België door wonen of door arbeid in Nederland verplicht verzekerd waren.
2.1. In artikel 11, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één lidstaat zijn onderworpen.
In het derde lid, onder a, van dit artikel is bepaald dat, behoudens de artikelen 12 tot en met 16, voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat geldt.
2.2. In artikel 12, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat degene die werkzaamheden in loondienst verricht in een lidstaat voor rekening van een werkgever die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht, en die door deze werkgever wordt gedetacheerd om voor zijn rekening werkzaamheden in een andere lidstaat te verrichten, onderworpen blijft aan de wetgeving van de eerstbedoelde lidstaat, mits de te verwachten duur van die werkzaamheden niet meer dan 24 maanden bedraagt en de betrokkene niet wordt uitgezonden om een ander te vervangen.
2.3. Op grond van artikel 14, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 987/2009 slaat voor de toepassing van artikel 12, eerste lid, van de Verordening degene ‘die werkzaamheden in loondienst verricht in een lidstaat voor rekening van een werkgever die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht, en die door deze werkgever naar een andere lidstaat wordt gedetacheerd’ ook op een persoon die is aangeworven met het oog op detachering naar een andere lidstaat, op voorwaarde dat de betrokkene, onmiddellijk voor het begin van zijn werkzaamheden in loondienst, reeds onderworpen is aan de wetgeving van de lidstaat waar zijn werkgever gevestigd is.
2.4. In artikel 2 van het Besluit Nr. A2 van 12 juni 2009 betreffende de interpretatie van artikel 12, eerste lid, van de Verordening (hierna: het Besluit) is - voor zover hier van
belang – onder 1 bepaald dat de bepaling van artikel 12, eerste lid, van de Verordening van toepassing is op een werknemer die wegens het uitoefenen van een beroepsactiviteit in dienst van een werkgever onderworpen is aan de wetgeving van een lidstaat (uitzendende staat) en die door deze werkgever in een andere lidstaat (staat van tewerkstelling) wordt gedetacheerd teneinde aldaar voor zijn rekening werkzaamheden te verrichten.
Voor de toepassing van artikel 14, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 987/2009 kan, bij wijze van indicatie, een werknemer die gedurende tenminste een maand onderworpen is geweest aan de wettelijke regelingen van de lidstaat waar zijn werkgever is gevestigd, geacht worden te hebben voldaan aan de voorwaarde bedoeld met de woorden “onmiddellijk voor het begin van zijn werkzaamheden in loondienst”. Bij kortere perioden zou een beoordeling per geval noodzakelijk zijn, rekening houdende met alle factoren die een rol spelen.
2.5. Verweerder heeft ter uitvoering van artikel 12, eerste lid, van de Verordening beleid ontwikkeld, dat is neergelegd in de SVB Beleidsregels, Deel II Internationaal (Stcrt. 2012, 17507; hierna: de Beleidsregels). In beleidsregel SB2139 betreffende detachering is onder meer bepaald dat de mogelijkheid van detachering zich alleen voordoet als de werknemer of zelfstandige onmiddellijk voorafgaand aan de detachering verplicht verzekerd is ingevolge de Nederlandse sociale verzekeringswetten. De SVB acht de voorwaarde dat de Nederlandse wetgeving van toepassing blijft in ieder geval vervuld als de detachering wordt voorafgegaan door ten minste één maand van verzekering in Nederland. Door de lidstaten aangewezen organen moeten op verzoek van de werkgever, de werknemer of de zelfstandige een verklaring verstrekken, waaruit blijkt dat de werknemer of de zelfstandige onderworpen blijft aan de wettelijke regeling van de lidstaat van waaruit de detachering plaatsvindt. Deze verklaring wordt verstrekt op zogenaamde A1-formulieren.
2.6. In de Praktische Handleiding: de wetgeving die van toepassing is op werknemers in de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en in Zwitserland van augustus 2012
(hierna: de Handleiding) heeft de Europese Commissie een effectief werkinstrument geboden om te kunnen vaststellen welke wetgeving (van welke lidstaat) in een bepaalde situatie van toepassing is. In punt 5 van deel I staan de regels omschreven voor werknemers die in de ene lidstaat worden aangeworven om in de andere gedetacheerd te worden. Voor zover hier relevant staat daarin vermeld dat op een persoon die is aangeworven met het oog op detachering naar een andere lidstaat de regels omtrent detachering ook van toepassing kunnen zijn. Overeenkomstig de verordeningen dient een werknemer die in een andere lidstaat gedetacheerd wordt wel, onmiddellijk voor het begin van zijn werkzaamheden in loondienst, verbonden te zijn aan het sociale verzekeringsstelsel van de lidstaat waar zijn werkgever gevestigd is. Een werknemer die gedurende ten minste een maand verbonden is geweest aan dit stelsel kan geacht worden te hebben voldaan aan deze voorwaarde.
Ook studenten, gepensioneerden of personen die op grond van hun verblijf verzekerd zijn en verbonden aan het socialezekerheidsstelsel van de detacherende staat, voldoen aan deze voorwaarde.
Beoordeling van de formele aspecten
3.1. De rechtbank acht zich op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd om van alle veertien (samenhangende) beroepen kennis te nemen en overweegt daartoe dat het beroepschrift van [[naam] I] het eerst bij de rechtbank is binnengekomen en geregistreerd en van hem ten tijde van het instellen van beroep geen vaste woonplaats in Nederland bekend was.
3.2. Verweerder heeft zowel de aanvragen van eisers om een formulier A1 als de bezwaarschriften van de werkgever opgevat als mede te zijn ingediend namens eisers. Niet in geschil is dat de werknemers (eisers) ook belanghebbende zijn bij de weigering van het formulier A1. Verweerder heeft zowel de primaire besluiten als de bestreden besluiten op naam van eisers gesteld. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het beroep met toepassing van artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling van het materiële geschil
4.1. Eisers hebben in beroep, kort samengevat, aangevoerd dat de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven, omdat verweerder is uitgegaan van een onjuiste maatstaf en niet heeft onderzocht of eisers uit anderen hoofde dan door arbeid verplicht in Nederland verzekerd zijn geweest voorafgaand aan de tewerkstelling in België. Verweerder heeft bovendien geen belangenafweging gemaakt, aldus eisers.
4.2. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van [naam I], [naam II], [naam XI], [naam XII], [naam XIII], [naam VIII] en [naam X]
4.2.1. In de bestreden besluiten ten aanzien van [naam I], [naam I] [naam XI], [naam XII], [naam XIII], [naam VIII] en [naam X] heeft verweerder overwogen dat artikel 12, eerste lid, van de Verordening niet op hen van toepassing is, omdat zij niet direct voorafgaand aan de werkzaamheden door arbeid verplicht verzekerd waren in Nederland. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eisers per respectievelijk
20 juni 2011, 25 juli 2011, 24 april 2011, 18 april 2011, 20 mei 2011, 24 april 2011 en
5 december 2011 in dienst zijn getreden bij de werkgever, op welke dag zij ook voor het eerst zijn tewerkgesteld bij verschillende bedrijven in België.
4.2.2. De rechtbank stelt vast dat eisers de door verweerder genoemde data van indiensttreding bij de werkgever en aanvang van de werkzaamheden in België in het geheel niet hebben betwist. Nu deze data worden ondersteund door de data als genoemd in de aanvragen om een formulier A1, de door eisers in sommige zaken overgelegde salarisspecificaties en werkbonnen en de gegevens uit Suwinet van de Belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van deze data heeft mogen uitgaan.
Ten aanzien van [naam III]
4.3.1. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten aanzien van [naam III] overwogen dat hij sinds 9 november 2011 in Nederland staat ingeschreven in de GBA. Volgens verweerder is in deze zaak van belang dat uit de door [naam III] overgelegde salarisspecificatie inzake periode 12 van 2011 blijkt dat hij pas op 7 november 2011 in dienst is getreden van de werkgever. Ook uit de gegevens van Suwinet en de aanvraag van de werkgever blijkt dat het dienstverband van [naam III] is aangevangen op 7 november 2011. De werkbonnen die namens [naam III] in bezwaar zijn overgelegd, zien op 2010. Verweerder heeft hier ter zitting nog aan toegevoegd dat uit de werkbonnen uit 2010 niet blijkt dat [naam III] ook een maand direct voorafgaand aan de indiensttreding op 7 november 2011 in Nederland werkzaam is geweest, zodat daaraan niet de waarde kan worden gehecht die [naam III] daaraan gehecht wil zien. De werkbonnen worden niet door enige andere informatie ondersteund, aldus verweerder.
4.3.2. De rechtbank stelt voorop dat ook [naam III] de hiervoor weergegeven feiten waar verweerder zich op baseert niet heeft weersproken. Verder stelt de rechtbank vast dat de aanvraag, de salarisspecificatie inzake periode 12 van 2011 en de Suwinetgegevens alle uitgaan van 7 november 2011 als de datum van indiensttreding van [naam III] bij de werkgever. Het dossier bevat ook een salarisspecificatie van 10 oktober 2010, waarop een datum van indiensttreding bij de werkgever van 7 september 2010 staat vermeld, en twee werkbonnen van de werkgever voor werkzaamheden verricht in week 35 en 36 van 2010 (30 augustus 2010 tot en met 6 september 2010). Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder voor de onderhavige zaak echter terecht van 7 november 2011 als datum van indiensttreding bij de werkgever uitgegaan, omdat gesteld noch gebleken is dat [naam III] in de periode tussen genoemde data in 2010 en 7 november 2011 aaneengesloten werkzaam is geweest in Nederland direct voorafgaand aan de aanvraag om een formulier A1 dan wel dat [naam III] ten minste één maand voor 7 november 2011 in Nederland heeft gewerkt.
Ten aanzien van [naam IV], [naam V], [naam VII], [naam IX], [naam VI] en [naam XIV]
4.4.1. In de bestreden besluiten ten aanzien van [naam IV], [naam V], [naam VII] en [naam IX] heeft verweerder op grond van de beschikbare informatie overwogen dat de datum van indiensttreding bij de werkgever en de datum van aanvang van de werkzaamheden in België 5 december 2011 is. Op een door deze eisers overgelegde werkbon staat 28 november 2011 als datum van arbeid voor de werkgever vermeld, maar omdat deze bonnen niet door andere informatie worden ondersteund, hecht verweerder daar geen waarde aan. Ten aanzien van [naam VI] en [naam XIV] heeft verweerder overwogen dat de datum van indiensttreding en uitzending naar België respectievelijk 13 december 2011 en 14 mei 2011 is. [naam VI] heeft werkbonnen overgelegd van 7 tot en met 13 december 2011 en [naam XIV] van 13 mei 2011. Verweerder heeft ook aan deze werkbonnen niet de waarde gehecht die eisers daaraan gehecht willen zien, omdat deze niet door andere informatie worden ondersteund.
4.4.2. Ook deze eisers hebben de door verweerder genoemde data van indiensttreding bij de werkgever en aanvangsdata van de werkzaamheden in België niet betwist. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gegevens als vermeld op de loonstroken en in Suwinet leidend zijn voor de vaststelling van de data van indiensttreding bij de werkgever en de aanvangsdata van de werkzaamheden en dat aan de werkbonnen geen waarde wordt gehecht omdat deze niet worden ondersteund door overige, objectieve informatie.
4.5. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat er geen aanknopingspunt bestaat voor het standpunt van eisers dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet aan het Nederlandse verzekeringsstelsel onderworpen zijn geweest op grond van arbeid, omdat niet is gebleken van enige arbeid in Nederland direct voorafgaand aan de tewerkstelling van eisers in België. Deze beroepsgrond faalt.
4.6.1. Eisers hebben ook aangevoerd dat verweerder in de bestreden besluiten onvoldoende heeft onderzocht of eisers niet uit anderen hoofde onderworpen zijn geweest aan het Nederlandse stelsel dan op grond van arbeid.
4.6.2. Verweerder heeft zich in de verweerschriften op het standpunt gesteld dat een persoon ook onder het Nederlandse stelsel kan vallen uit hoofde van ingezetenschap. Volgens verweerder is in het bestreden besluit daarom onderzocht of er voor eisers, naast op grond van het verrichten van arbeid, op grond van wonen/ingezetenschap rechten zouden kunnen zijn ontstaan. In geen enkel geval is echter gebleken van wonen in Nederland één maand voorafgaand aan de aanvragen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder ter zitting van alle eisers een uittreksel uit de GBA overgelegd. Verweerder heeft ter zitting verder gesteld dat ‘onderworpen zijn aan’ moet worden opgevat als ‘verzekerd zijn’ voor de sociale zekerheid.
4.6.3. De rechtbank stelt vast dat eisers in beroep niet hebben betwist dat zij niet in Nederland woonden minstens één maand voorafgaand aan de aanvragen om een formulier A1 en ook niet overigens met stukken hebben onderbouwd dat dit wel zo zou zijn. Eisers hebben in beroep wel verwezen naar de Handleiding zoals beschreven in 2.6., maar dat kan hun in dit geval niet baten. In de Handleiding staat immers expliciet vermeld dat op degenen die op grond van ‘verblijf verzekerd zijn en verbonden aan het sociale zekerheidsstelsel van de detacherende lidstaat’ de Verordening van toepassing kan zijn en van verblijf in Nederland als hiervoor bedoeld is nu juist in geen van de zaken van eisers gebleken. Met het opvatten door verweerder van ‘onderworpen zijn aan de wetgeving van de lidstaat waar de werkgever gevestigd is’ als dat sprake moet zijn geweest van arbeid dan wel wonen/ingezetenschap, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een juiste toetsingsmaatstaf aangelegd. Ook deze grond slaagt niet.
4.7.1. Eisers hebben tot slot aangevoerd dat niet valt in te zien waarom verweerder gelet op het Besluit niet een afweging heeft gemaakt als van toepassing bij een kortere periode van onderworpenheid dan een maand. In een dergelijk geval schrijft het Besluit immers voor dat een beoordeling per geval noodzakelijk zou zijn, rekening houdende met alle factoren die een rol spelen, aldus eisers.
4.7.2. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt in de verweerschriften en ter zitting dat – nu er bij geen van eisers sprake van is geweest dat zij op enig moment direct voorafgaand aan de indiensttreding bij de werkgever onderworpen waren aan (dus verzekerd zijn geweest voor) het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel als hiervoor bedoeld in 4.6.3.
– niet wordt toegekomen aan een individuele beoordeling als door eisers gewenst. Daarom slaagt ook deze grond niet.
4.8. Gelet op het voorgaande kunnen de bestreden besluiten in rechte stand houden. De beroepen zijn ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, rechter,
in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB