RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/5197 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. C.E. Kolthof,
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde drs. H. van Golberdinge.
Bij besluit van 21 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) per 18 juli 2012 ingetrokken.
Bij besluit van 4 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1. Feiten en omstandigheden
1.1 Eiser ontving vanaf 28 juli 2010 een uitkering op grond van de WWB naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10%. Eiser huurde een kamer op het adres [adres] te [woonplaats].
1.2 Verweerder heeft een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering van eiser ingesteld. In het kader van dit onderzoek is eiser op 17 juli 2012 op kantoor van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) gehoord en is er aansluitend een huisbezoek afgelegd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van bevindingen met afsluitdatum 25 juli 2012.
1.3 Bij het primaire besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser per 18 juli 2012 ingetrokken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser verweerder niet de informatie had verstrekt waar verweerder om had gevraagd, waardoor het recht op bijstand niet langer was vast te stellen.
1.4 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is tijdens het onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering van eiser niet gebleken dat eiser zijn hoofdverblijf had op het door hem opgegeven adres [adres] te [woonplaats].
1.5 Eiser heeft zich in beroep gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd.
2.1 Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2 De vraag die in deze procedure dient te worden beantwoord is of verweerder in redelijkheid heeft besloten om de bijstand van eiser in te trekken per 18 juli 2012 omdat eiser niet woont op het opgegeven adres [adres] te [woonplaats]. De rechtbank stelt vast dat verweerder de intrekking van de bijstand per 18 juli 2012 niet heeft beperkt tot een bepaalde periode. Volgens vaste rechtspraak bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter in een dergelijk geval de periode tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval de periode van 18 juli 2012 tot en met 21 augustus 2012 dient te beoordelen.
2.3 De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het besluit tot intrekking van bijstand is een belastend besluit waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis omtrent de relevante omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om te bewijzen dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder rust. Het ligt derhalve op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat eiser gedurende de hier te beoordelen periode niet woonde op het door hem opgegeven adres en dat als gevolg daarvan niet kon worden vastgesteld of hij die periode recht op bijstand had.
2.4 Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de bevindingen tijdens het huisbezoek op 17 juli 2012 en op de verklaringen van eiser op het kantoor van verweerder en tijdens het huisbezoek.
2.5 Eiser heeft de juistheid van het rapport van bevindingen en de door verweerder overgelegde verklaringen van eiser op 17 juli 2012 betwist. Volgens eiser komt hetgeen in het rapport van bevindingen is vermeld onder ‘aangetroffen situatie in de woning’ niet overeen met de daadwerkelijk tijdens het huisbezoek aangetroffen situatie. Daarnaast is de weergave van de verklaringen van eiser volgens eiser onjuist en onvolledig. Volgens eiser heeft hij niet verklaard dat er op zijn kamer een matras lag, maar een ‘soort’ matras. Hiermee doelde hij op een opgevouwen dekbed dat dienst deed als matras. Volgens eiser heeft hij ook niet verklaard dat zijn verzorgingsartikelen en administratie in de kledingkast van zijn kamer lagen, maar dat deze zich ergens in zijn woning bevonden. Verder heeft eiser verklaard dat de wasmachine van zijn huisgenoot stuk was gegaan, hetgeen niet in de overgelegde verklaring is opgenomen.
2.6 De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de door eiser ondertekende versie van zijn verklaring op het kantoor van de DWI zoek is geraakt. Verder constateert de rechtbank dat het door verweerder overgelegde rapport van bevindingen van 25 juli 2012 niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt en niet door de desbetreffende rapporteurs is ondertekend. Onder deze omstandigheden, gelet op het feit dat de inhoud ervan door eiser wordt betwist, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborg dat de weergegeven verklaring van eiser op het kantoor van de DWI en de genoteerde bevindingen tijdens het huisbezoek juist zijn. Daarom zullen de verklaring van eiser op het kantoor van de DWI en de bevindingen van het huisbezoek zoals die zijn weergegeven in het rapport van bevindingen bij de beoordeling van deze zaak buiten beschouwing worden gelaten.
2.7 Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder verder gewezen op de zich wel tussen de gedingstukken bevindende door eiser ondertekende verklaring tijdens het huisbezoek op 17 juli 2012. In deze verklaring heeft eiser onder meer het volgende aangegeven: “U treft 1 broek, 1 T-shirt, 2 jassen aan. U treft geen administratie van mij aan en geen ondergoed en sokken. Ik heb geen matras. Ik slaap op een dekbed in een hoekje. Mijn spullen liggen op het adres van een vriend. Zijn adres weet ik niet. Ik vertel u dat ik geen post heb. Ik woon sinds 2 jaar op deze manier.”
2.8 Eiser heeft ook ten aanzien van deze verklaring aangevoerd dat deze onjuist en/of onvolledig is weergegeven. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB geldt als uitgangspunt dat van de juistheid van een tegenover een handhavingspecialist afgelegde en ondertekende verklaring mag worden uitgegaan en dat aan een latere intrekking of wijziging van die verklaring geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken en zal in het navolgende uitgaan van de juistheid van de weergegeven verklaring.
2.9 Naar het oordeel van de rechtbank biedt de verklaring van eiser tijdens het huisbezoek echter onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt van verweerder dat eiser gedurende de hier te beoordelen periode niet woonde op het opgegeven adres. Weliswaar is er blijkens eisers verklaring tijdens het huisbezoek weinig kleding van eiser aangetroffen, maar hiervoor heeft eiser een niet op voorhand ongeloofwaardige verklaring gegeven dat de wasmachine van zijn huisgenoot stuk was en dat hij zijn was tijdelijk bij een vriend deed. Eiser wist het adres van die vriend niet, maar had verweerder naar eigen zeggen desgewenst wel de weg naar die vriend kunnen wijzen. Daarnaar is volgens eiser niet gevraagd door de handhavingspecialisten. Het feit dat er zich in de kamer geen matras bevond, rechtvaardigt ook niet de conclusie dat eiser er niet woonde. Eiser heeft immers verklaard dat hij op een dekbed in de hoek sliep, hetgeen – blijkens het verslag van het op 15 september 2010 afgelegde huisbezoek – overeenkomt met de aangetroffen situatie ten tijde van de aanvraag. Toen lag er ook geen matras in de kamer en gebruikte eiser dekens en kussens op de grond als slaapplaats. Verder blijkt uit de verklaring ook niet dat verweerder eiser naar zijn verzorgingsartikelen heeft gevraagd, die volgens eiser wel degelijk elders in de woning aanwezig waren, namelijk bij de wasmachine. De omstandigheid dat eiser heeft verklaard dat er geen administratie en post aanwezig was acht de rechtbank ten slotte op zich niet voldoende voor de conclusie dat eiser niet op het adres woonde.
2.10 Nu eisers verklaring tijdens het huisbezoek op 17 juli 2012 onvoldoende grondslag biedt voor het standpunt van verweerder dat eiser niet woonde op het opgegeven adres en verweerder geen nader onderzoek heeft gedaan, bijvoorbeeld in de vorm van een buurtonderzoek of het horen van de hoofdbewoonster, komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, aangezien niet valt in te zien dat verweerder met nader onderzoek zijn standpunt nu nog kan onderbouwen. De rechtbank zal het bezwaar gegrond verklaren en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat eisers recht op bijstand per 18 juli 2012 herleeft. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit.
2.11 Nu het beroep gegrond wordt verklaard zal de rechtbank verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. De rechtbank zal verweerder tevens veroordelen in de kosten die eiser voor het instellen van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 944,00 (een punt voor het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 472,00 per punt en wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 oktober 2012;
- verklaart het bezwaar gegrond en herroept het besluit van 21 augustus 2012;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 42,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 944,00, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E. Ganzeboom, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB