ECLI:NL:RBAMS:2013:CA1274

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/13/540328 / KG ZA 13-477 SR/JWR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van bescheiden en bankafschriften in kort geding na verduistering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vorderden Aegon c.s. en de curator van de failliete [A] de afgifte van bescheiden en bankafschriften van [B], de ex-echtgenoot van [A]. [A] was eerder veroordeeld voor verduistering en had een aanzienlijk bedrag van Aegon onterecht verkregen. De rechtbank had eerder vastgesteld dat [B] onrechtmatig had gehandeld door samen te spannen met [A] om de verduisterde gelden aan verhaal te onttrekken. In het kort geding werd door Aegon c.s. gevorderd dat [B] binnen 96 uur bankafschriften en andere relevante documenten zou overleggen. De ING Bank werd ook gedagvaard, maar de rechtbank oordeelde dat de ING Bank niet verplicht was om de stukken af te geven, aangezien [B] de afschriften zelf moest verstrekken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een rechtsbetrekking bestond tussen Aegon c.s. en [B], en dat Aegon c.s. een rechtmatig belang had bij de gevraagde bescheiden. De vorderingen tegen [B] werden grotendeels toegewezen, terwijl de vorderingen tegen de ING Bank werden afgewezen. [B] werd veroordeeld tot het verstrekken van de gevraagde bankafschriften en bescheiden, met een dwangsom van € 10.000,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 500.000,-. Tevens werd [B] veroordeeld in de proceskosten van Aegon c.s. en de ING Bank.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/540328 / KG ZA 13-477 SR/JWR
Vonnis in kort geding van 28 mei 2013
in de zaak van
1. [curator]
in hoedanigheid van curator in het faillissement van
[A],
wonende te [plaats],
2. de naamloze vennootschap
AEGON NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Den Haag,
eisers bij dagvaarding van 1 mei 2013,
advocaat mr. W.A. Vader te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. P.F. Hopman te Amsterdam,
2. [B],
wonende te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. L. de Leon te Utrecht.
Eisers zullen hierna de curator en Aegon worden genoemd en gezamenlijk worden aangeduid als Aegon c.s. Gedaagden zullen ING Bank en [B] genoemd worden en gezamenlijk worden aangeduid als [B] c.s.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 13 mei 2013 heeft Aegon c.s. gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat de eis is gewijzigd overeenkomstig de eveneens aan dit vonnis gehechte akte. [B] c.s. heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Aegon c.s. en de ING Bank hebben een pleitnota overgelegd en daarnaast, evenals [B], producties in het geding gebracht.
Ter zitting waren onder meer aanwezig:
- namens Aegon c.s. de heren [C] en [D], bijgestaan door mr. Vader en zijn kantoorgenoot mr. T.S. Jansen;
- namens [B] mr. De Leon;
- namens de ING Bank mevr. [E], bijgestaan door mr. Hopman.
Ter terechtzitting is afgesproken dat de ING Bank opgave zal doen van de data vanaf wanneer de bankafschriften waarvan afgifte wordt gevraagd in haar bezit zijn. Deze informatie is bij brief van 16 mei 2013 verstrekt. Hierop heeft Aegon c.s. per fax van 21 mei 2012 gereageerd.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. [B] is de gewezen echtgenoot van de heer [A] (hierna: [A]), in wiens faillissement eiser sub 1 curator is.
2.2. [A] is in dienst geweest van Aegon (eiser sub 2). Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 27 mei 2004 is [A] veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar wegens, kort gezegd, valsheid in geschrifte en verduistering, hierin bestaande dat hij gelden van Aegon betaalbaar had gesteld zonder dat sprake was van daar tegenoverstaande prestaties. Deze veroordeling is in hoger beroep en cassatie bevestigd.
2.3. Bij vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 8 maart 2006 is [A] veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van ongeveer € 24.000.000,- aan (de verzekeraars van) Aegon.
2.4. [A] is bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2006 failliet verklaard met benoeming van eiser sub 1 als curator.
2.5. Bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 29 augustus 2012 is op vordering van de curator onder meer voor recht verklaard dat [B] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van [A]. In dat kader heeft de rechtbank Leeuwarden overwogen dat op grond van de strafrechtelijke veroordeling van [A] als vaststaand moet worden aangenomen dat [A] een bedrag van ongeveer € 18.000.000,- aan Aegon en daaraan verwante bedrijven heeft onttrokken. Volgens de rechtbank Leeuwarden heeft [B] meegewerkt aan verschillende transacties die ertoe hebben geleid dat de curator bepaalde gelden niet bij [A] kan terughalen, terwijl zij er ten tijde van het aangaan van die transacties in ieder geval rekening mee moest houden dat [A] die gelden op onrechtmatige wijze had verkregen.
2.6. Bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 21 november 2012 is onder meer voor recht verklaard dat [B] onrechtmatig jegens Aegon heeft gehandeld en is zij veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan Aegon, nader op te maken bij staat. In dat kader heeft de rechtbank Leeuwarden overwogen dat [B] met [A] heeft samengespannen om een zo groot mogelijk deel van zijn vermogen te behouden en te onttrekken aan verhaal.
2.7. Na daartoe verlof verkregen te hebben van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft Aegon c.s. op 9 april 2013 conservatoir bewijsbeslag onder [B] gelegd op een groot aantal (digitale) informatiedragers.
3. Het geschil
3.1. Aegon c.s. vordert – samengevat –
I. dat [B] wordt veroordeeld om binnen 96 uur na het wijzen van dit vonnis over te gaan tot afgifte van bankafschriften van (mede) op haar naam staande rekeningen bij onder meer bij de ING Bank, bescheiden die betrekking hebben op de inkomsten en uitgaven van [B], bescheiden die betrekking hebben op de aan- of verkoop van onroerende zaken die (mede) op naam van [B] staan of hebben gestaan dan wel betrekking hebben op de aan- en verkoop van inboedel en roerende zaken door [B];
II. dat ING Bank wordt veroordeeld om binnen 96 uur na het wijzen van dit vonnis over te gaan tot afgifte van bankafschriften van alle (mede) op naam van [B] staande bij haar aangehouden bankrekeningen;
III. voor zover de vordering onder II wordt afgewezen [B] te veroordelen om de ING Bank opdracht te geven deze afschriften aan Aegon c.s. te verstrekken;
IV. aan de veroordelingen onder I en III een dwangsom te verbinden;
V. [B] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten.
3.2. Aegon c.s. voert aan dat op grond van de vonnissen van de rechtbank Leeuwarden van 29 augustus 2012 en 21 november 2012 kan worden aangenomen dat [B] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Zij stelt verder dat zij een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de genoemde bescheiden teneinde haar verhaalsmogelijkheden nader te kunnen vaststellen. Omdat de ING Bank geacht wordt te beschikken over een deel van de gevorderde bescheiden is de vordering mede tegen de ING Bank ingesteld, aldus Aegon c.s.
3.3. [B] voert verweer. Volgens haar is er geen sprake van een rechtmatig belang aan de zijde van Aegon omdat de door Aegon geleden schade door de verzekeraar is vergoed. Verder voert zij aan dat Aegon c.s. zodanig lang gewacht heeft met het instellen van onderhavige vordering dat er geen spoedeisend belang meer aanwezig kan worden geacht, althans dat de gevraagde bescheiden betrekking hebben op een periode die zodanig lang geleden is dat moet worden uitgegaan van verjaring van de inzagetermijn. Een deel van de gevraagde bescheiden is daarnaast reeds in het bezit van Aegon c.s., aldus [B], die verder opmerkt dat de vonnissen van de rechtbank Leeuwarden nog niet onherroepelijk zijn, zodat er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat er sprake is van een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad. Ook wijst [B] er op dat er mogelijk strafrechtelijke vervolging tegen haar zal worden ingesteld en dat toewijzing van de vordering ertoe kan leiden dat zij wordt gedwongen mee te werken aan haar eigen veroordeling, wat strijdig is met het haar toekomende zwijgrecht.
3.4. De ING Bank voert eveneens aan dat de vonnissen van de rechtbank Leeuwarden nog niet onherroepelijk zijn, zodat er niet vanuit kan worden gegaan dat er sprake is van (een rechtsbetrekking uit) een door [B] gepleegde onrechtmatige daad en dat Aegon c.s. daarbij partij zijn. Evenmin staat volgens de ING Bank vast dat er sprake is van een schadevergoedingsplicht aan de zijde van [B]. Ook is de ING Bank van mening dat de gevraagde bescheiden onvoldoende bepaald zijn en wijst zij er op dat zij, gezien het tijdvak waarop de vordering betrekking heeft, niet over alle gevraagde bescheiden beschikt. Tegen die achtergrond prevaleert volgens de ING Bank haar geheimhoudingsplicht.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij haar vonnis dient af te stemmen op een eerder gegeven oordeel van de bodemrechter, in dit geval de rechtbank Leeuwarden, ongeacht of die vonnissen in kracht van gewijsde zijn gegaan. Dat er sprake is van een kennelijke misslag in die vonnissen dan wel van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen, is niet gebleken. De ter terechtzitting aangevoerde stelling van [B] dat zij niet behoefde te weten dat de gelden waarover [A] beschikte op onrechtmatige wijze door hem waren verkregen kan niet als een zodanige omstandigheid worden beschouwd, nu de rechtbank Leeuwarden hierover in haar vonnissen reeds een oordeel heeft gegeven. De voorzieningenrechter zal daarom uitgaan van het bestaan van een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad tussen Aegon c.s. en [B].
4.2. Voldoende aannemelijk is voorts geworden dat [B] gehouden is de schade te vergoeden die Aegon c.s. als gevolg van haar onrechtmatig handelen heeft geleden. Het verweer van [B] dat er aan de zijde van Aegon geen belang is omdat de door Aegon geleden schade door de verzekeraar is vergoed wordt verworpen. Namens Aegon is ter terechtzitting verklaard dat haar verzekeraar de regresvordering aan haar heeft gecedeerd. De curator heeft bevestigd dat de vordering van de verzekeraar van Aegon door Aegon is ingediend in het faillissement van [A]. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat de verzekeraar van Aegon een eigen vordering jegens [B] heeft ingediend kan [B]s ongemotiveerde betwisting van de cessie geen gewicht in de schaal leggen.
4.3. Het verweer dat geen sprake is van een spoedeisend belang wordt eveneens verworpen. De door Aegon c.s. gegeven motivering voor het feit dat onderhavige vordering thans wordt ingediend, namelijk omdat eerst de onrechtmatigheid van het gedrag van [B] in rechte diende te zijn vastgesteld, is daarvoor voldoende.
4.4. Door [B] is verder aangevoerd dat de gevraagde bescheiden (deels) reeds in het bezit zouden zijn van de curator. Nu dit door de curator is betwist en [B] ook niet nader heeft gespecificeerd welke bescheiden reeds ter beschikking van de curator zouden staan wordt dit verweer gepasseerd.
4.5. Het verweer van [B] dat het recht op inzage (deels) zou zijn verjaard, onder verwijzing naar termijnen in andere wetgeving, wordt eveneens verworpen. Onderhavige vordering is ingediend ten behoeve van een vordering uit onrechtmatige daad, waarvan niet is gesteld dat die is verjaard. Voor een analoge toepassing van elders in de wet geregelde verjaringstermijnen biedt de tekst van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen ruimte.
4.6. [B] heeft zich tot slot beroepen op het nemo teneturbeginsel, waarbij zij heeft verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal in de thans bij de Hoge Raad aanhangige zaak met kenmerk LJN BZ3640. Dit verweer faalt eveneens. In de door [B] genoemde zaak ging het om afgifte van bewijsmateriaal aan de (overheids)instantie die bevoegd was ook strafrechtelijke maatregelen te nemen tegen degene van wie overlegging van het materiaal werd verlangd. Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde, aangezien de partijen die afgifte van bescheiden vorderen geen overheidsinstanties zijn.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake is van een rechtsbetrekking tussen Aegon c.s. en [B] en dat er sprake is van een rechtmatig belang aan de zijde van Aegon c.s. De bescheiden zijn voldoende bepaald in die zin dat, ter vermijding van executiegeschillen, de verplichting tot afgifte, met uitzondering van de bankafschriften van de rekening bij de ING Bank, waarover hierna, zal worden beperkt tot de bescheiden waarop beslag is gelegd. Voor zover Aegon c.s. daarnaast ook afgifte van andere bescheiden vordert is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldaan aan het vereiste dat het moet gaan om voldoende bepaalde bescheiden.
4.8. Wat betreft de gevorderde afgifte van bankafschriften van rekeningen bij de ING Bank oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Aegon c.s. heeft afgifte gevorderd van zowel [B] als de ING Bank. Aegon c.s. heeft dit toegelicht met de opmerking dat [B] bij wijze van verweer heeft gesteld de gevraagde afschriften niet (alle) in haar bezit te hebben. Ter terechtzitting heeft [B] dit verweer evenwel niet gevoerd. Daarnaast heeft de ING Bank ter terechtzitting verklaard bereid te zijn de afschriften op haar verzoek aan [B] ter beschikking te stellen. Daarmee moeten de gevraagde afschriften geacht worden ter beschikking van [B] te zijn en heeft Aegon c.s. geen belang meer bij haar vordering jegens de ING Bank. [B] zal tot afgifte worden veroordeeld, waarbij zal worden bepaald dat voor zover zij de betreffende afschriften niet in haar bezit heeft, zij opdracht dient te geven aan de ING Bank om deze aan Aegon c.s. te verstrekken.
4.9. Eerst na de zitting is gebleken dat slechts twee van de vier rekeningen waarop de vordering tot afgifte van bankafschriften betrekking heeft (mede) op naam van [B] staan. Aegon c.s. heeft de voorzieningenrechter hierop meegedeeld dat de tenaamstelling van de rekeningen ter terechtzitting niet ter sprake is gebracht en daarom niet alsnog onderdeel van het debat kan worden gemaakt. Aegon c.s. ziet er evenwel aan voorbij dat zij in haar dictum uitdrukkelijk afgifte vordert van afschriften van op naam van [B] bij de ING Bank aangehouden rekeningen. Als vermeld is dat slechts voor twee van de vier rekeningen het geval. De derde rekening staat alleen op naam van [F]. Deze persoon wordt in de dagvaarding genoemd in verband met de aankoop van een woning in [plaats], welke aankoop mogelijk met van Aegon ontvreemd geld zou zijn gefinancierd. Aangezien volgens de dagvaarding nog wordt onderzocht of dat daadwerkelijk het geval is kan er, naast hetgeen hiervoor is genoemd, op dit moment niet van worden uitgegaan dat Aegon c.s. een rechtmatig belang heeft bij verstrekking van die bankafschriften. Dat [B] eerder heeft verklaard dat de betreffende rekening in 1993 op haar naam stond doet aan het voorgaande niet af. Overigens geldt ook voor de andere bescheiden waarvan afgifte wordt verzocht en die betrekking hebben op (de aankoop van) de woning in Voorburg dat er geen sprake is van een rechtmatig belang van Aegon c.s. bij afgifte daarvan. De vordering zal ook ten aanzien van die stukken worden afgewezen. De vierde bankrekening staat volgens de opgave van de ING Bank op naam van [A]. Alhoewel aannemelijk is dat Aegon c.s. bij verstrekking van die afschriften wel een rechtmatig belang heeft, kan een vordering tot afgifte daarvan niet jegens [B] worden toegewezen. De vorderingen met betrekking tot afgifte van afschriften van deze twee bankrekeningen zullen daarom worden afgewezen.
4.10. Voor het overige zullen de vorderingen in voormelde zin worden toegewezen. De termijn waarbinnen afgifte dient plaats te vinden zal worden gesteld op vijf werkdagen, waarbij [B] wat betreft de afgifte van de afschriften van rekeningen die bij de ING Bank worden aangehouden geacht moet worden aan de veroordeling te hebben voldaan op het moment dat zij de ING Bank verzoekt de betreffende afschriften aan (de advocaat van) Aegon c.s. ter hand te stellen. De dwangsom zal worden gemaximeerd als na te melden.
4.11. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen jegens [B] grotendeels zullen worden toegewezen en jegens de ING Bank zullen worden afgewezen. [B] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Aegon c.s. worden verwezen. De kosten aan de zijde van Aegon c.s., inclusief de niet-betwiste beslagkosten, worden begroot op:
- griffierecht € 589,00
- kosten dagvaarding 92,82
- beslagkosten 8.997,81
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 10.495,63
De door Aegon c.s. gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.
Aegon c.s. zal worden verwezen in de proceskosten van de ING Bank. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het feit dat de ING Bank gezien haar positie als bank genoodzaakt is vorderingen als onderhavige in rechte te laten toetsen niet een zodanig bijzondere omstandigheid dat daardoor afwijking van het liquidatietarief gerechtvaardigd wordt. De kosten aan de zijde van de ING Bank worden begroot op:
- griffierecht € 589,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.405,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [B] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan Aegon c.s. (kopieën van) de navolgende bescheiden te overleggen:
- alle bankafschriften van de op haar naam bij de ING Bank aangehouden rekening met nummer [rekeningnummer 1] vanaf 13 maart 2003 tot op heden, met dien verstande dat, voor zover zij deze bankafschriften niet in haar bezit heeft, zij de ING Bank binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis schriftelijk, met verzending van een kopie aan de advocaat van Aegon c.s., opdracht dient te geven deze aan de advocaat van Aegon c.s. te verstrekken;
- alle bankafschriften van de mede op haar naam bij de ING Bank aangehouden rekening met nummer [rekeningnummer 2] vanaf 3 april 2003 tot 15 april 2004, met dien verstande dat, voor zover zij deze bankafschriften niet in haar bezit heeft, zij de ING Bank binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis schriftelijk, met verzending van een kopie aan de advocaat van Aegon c.s., opdracht dient te geven deze aan de advocaat van Aegon c.s. te verstrekken;
- alle bankafschriften van de mede op haar naam bij andere banken dan de ING Bank aangehouden bankrekeningen, waaronder in ieder geval de afschriften van
o de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] bij SNS Bank N.V.;
o de bankrekeningen met de nummers [rekeningnummer 4], [rekeningnummer 5], [rekeningnummer 6], anlagefonds [rekeningnummer 7] en anlagefonds [rekeningnummer 8] bij ASB AG te Zwitserland;
o de bankrekening met nummers [rekeningnummer 9] en [rekeningnummer 10] bij Rabobank Noord Gooiland;
o de bankrekening met nummer [rekeningnummer 11] bij ABN Amro Bank;
o de bankrekening met nummer [rekeningnummer 12] bij (thans) Rabobank.
voor zover deze afschriften zich bevinden in de op 9 april 2013 in beslag genomen bescheiden;
- alle bescheiden die betrekking hebben op de inkomsten en uitgaven van [B], waaronder in ieder geval:
o belastingaangiften en –aanslagen;
o jaarrekeningen en –verslagen, alsmede kasboeken van door [B] gedreven ondernemingen, waaronder in ieder geval begrepen haar praktijk voor huidtherapie;
o loonstroken, salarisspecificaties en jaaroverzichten van dienstverbanden van [B], waaronder in ieder geval begrepen het dienstverband met [vennootschap];
o erfenissen, leningen en schenkingen, verkregen van (groot)ouders en/of (klein)kinderen, althans andere familieleden of kennissen van [B];
o erfenissen, leningen en schenkingen, verstrekt aan (groot)ouders en/of (klein)kinderen, althans andere familieleden of kennissen van [B];
o termijndeposito’s, rentecertificaten, klimrenterekeningen, koopsompolissen, tegoedbonnen, (kado)cheques en/of andere waardepapieren;
voor zover deze bescheiden behoren tot de op 9 april 2013 in beslag genomen bescheiden;
- alle bescheiden die betrekking hebben op de wijze van aan- en verkoop van onroerende zaken die (mede) op naam van [B] staan of hebben gestaan, waaronder (voor zover aan voornoemd vereiste is voldaan) in elk geval begrepen de in de dagvaarding genoemde woningen in [plaats], [plaats], [plaats], [plaats] (Zwitserland), [plaats] en [plaats], onder welke bescheiden in ieder geval dienen te worden begrepen:
o koop-/aannemingsovereenkomsten, hypotheek- en financieringsdocumentatie, nota’s van afrekening, alsmede notariële (transport)aktes, voor zover [B] die niet reeds in een jegens de curator of Aegon gevoerde procedure heeft overgelegd;
o correspondentie met betrokken notarissen, waaronder in ieder geval begrepen de correspondentie met notaris mr. [notaris X], die betrokken was bij het opstellen van het Convenant, en, voor zover de woning in [plaats] op naam van [B] staat of heeft gestaan, de correspondentie met notaris mr. [notaris Y] die betrokken was bij de koop en levering van die woning;
o lening- of financieringsdocumentatie;
voor zover deze bescheiden behoren tot de op 9 april 2013 in beslag genomen bescheiden;
- alle bescheiden die betrekking hebben op de wijze van aan- en verkoop van inboedel en roerende zaken door [B], waaronder begrepen
o bescheiden die betrekking hebben op de aan- en/of verkoop van de roerende zaken opgenomen in het proces verbaal van beslaglegging d.d. 7 oktober 2002, dat door Aegon c.s. in het geding is gebracht;
o bescheiden die betrekking hebben op de aan- en/of verkoop van op naam van [B] staande auto’s, waaronder begrepen de kentekenbewijzen daarvan;
o de aan- en/of verkoop van op naam van [B] staande vaartuigen.
voor zover deze bescheiden behoren tot de op 9 april 2013 in beslag genomen bescheiden;
5.2. bepaalt dat [B] een dwangsom verbeurt van € 10.000,- voor iedere dag dat zij niet aan de onder 5.1 genoemde veroordeling voldoet, met een maximum van € 500.000,-;
5.3. veroordeelt [B] in de proceskosten aan de zijde van Aegon c.s., tot op heden begroot op € 10.495,63, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4. veroordeelt Aegon c.s. in de proceskosten aan de zijde van de ING Bank, tot op heden begroot op € 1.405,00;
5.5. veroordeelt [B] in de na dit vonnis voor Aegon c.s. ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2013.