ECLI:NL:RBAMS:2013:CA0953

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/670155-11 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot afpersing en poging tot handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot afpersing en poging tot handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 oktober 2010 in Amsterdam samen met anderen een poging heeft gedaan om vuurwapens over te dragen aan een potentiële koper, [slachtoffer 3]. Tijdens deze ontmoeting heeft de verdachte, samen met zijn mededaders, [slachtoffer 3] bedreigd en geweld gebruikt om hem te dwingen tot afgifte van geld. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen en getuigen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de poging tot afpersing, maar niet voor de poging tot moord of doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte werd vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, maar werd wel schuldig bevonden aan de poging tot afpersing en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank benadrukte het gevaar van vuurwapens en de impact van de daden van de verdachte op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/670155-11 (Promis)
Datum uitspraak: 21 maart 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats en datum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 9 november 2011, 25 februari 2013, 26 februari 2013, 28 februari 2013 en 7 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A.J.M. Vreekamp en P.C. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.L.M. Ficq, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet (en na kalm
beraad en rustig overleg), naar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) is/zijn toegelopen en/of met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in het hoofd/nek en/of in de buik, in elk geval in het (boven)lichaam, heeft/hebben geschoten;
2.
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op [adres], in elk geval op een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een geldbedrag van (ongeveer) 2500 euro en/of sieraden, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en/of een of meer tot op heden onbekend
gebleven perso(o)n(en), te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar [slachtoffer 3] is/zijn toegelopen, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) [slachtoffer 3] (een) vuurwapen(s), althans (een) op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of [slachtoffer 3] op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of een mes, in elk geval een dergelijk voorwerp, in de nek van [slachtoffer 3] heeft/hebben gezet en/of naar de kontzak van [slachtoffer 3] heeft/hebben gegrepen en/of (daarbij) heeft/hebben gezegd: "Geef hier die centen" en/of "We gaan schieten", althans een of meer
woord(en) van gelijke (dreigende) aard of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op [adres], in elk geval op een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 2500 euro en/of sieraden, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), bestaande het geweld daarin dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
[slachtoffer 3] (een) vuurwapen(s), althans (een) op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of [slachtoffer 3] op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of een mes, in elk geval een dergelijk voorwerp, in de nek van [slachtoffer 3] heeft/hebben gezet en/of naar de kontzak van [slachtoffer 3] heeft/hebben gegrepen en/of (daarbij) heeft/hebben gezegd: "Geef hier die centen" en/of "We gaan schieten", althans een of meer
woord(en) van gelijke (dreigende) aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II of III over te dragen aan [slachtoffer 1] en/of A. [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en), opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, met dat/die wapen(s) naar het [adres], in elk geval naar een plaats waar de koper(s) van dat/die wapen(s) zou(den) zijn, is/zijn gegaan;
4.
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II of III, en/of munitie van categorie II of III, voorhanden heeft/hebben gehad;
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en het Openbaar Ministerie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Verzoek tot voegen verklaringen
Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank ter terechtzitting van 26 februari 2013 verzocht de verklaringen die de medeverdachten [medeverdachte] en [slachtoffer 3] ter terechtzitting – als verdachte in hun eigen gelijktijdig behandelde, maar niet gevoegde zaken – hebben afgelegd, te voegen in het dossier van verdachte. Op 28 februari 2013 heeft het Openbaar Ministerie verzocht de verklaring die medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting – als verdachte in zijn eigen gelijktijdig behandelde, maar niet gevoegde zaak – heeft afgelegd ook te voegen in het dossier van verdachte.
De verdediging heeft wat dat betreft geen standpunt ingenomen.
Voor zover het verzoek van het Openbaar Ministerie betrekking heeft op de verklaring die medeverdachten [slachtoffer 3] en [medeverdachte] ter terechtzitting van 25 februari 2013 als verdachte hebben afgelegd, is het pas gedaan nadat aan het Openbaar Ministerie het woord was gegeven voor het requisitoir en dus zeer laat. Het verzoek is bovendien niet onderbouwd. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.
Voor zover het verzoek van het Openbaar Ministerie ziet op de verklaring van [medeverdachte 1] geldt tevens het volgende. [medeverdachte 1] heeft pas op 28 februari 2013, na het pleidooi van zijn raadsman, in zijn laatste woord een verklaring afgelegd. Vervolgens heeft het Openbaar Ministerie zijn verzoek gedaan. De raadsvrouw en verdachte waren niet aanwezig toen het Openbaar Ministerie dit verzoek deed De raadsvrouw heeft dus niet kunnen reageren op het verzoek. De rechtbank wijst het verzoek van het Openbaar Ministerie af.
5.1. Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
5.1.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich – in zijn schriftelijk requisitoir uitgebreid en hier zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Er is onvoldoende bewijs voorhanden om van medeplegen van de poging tot moord dan wel doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te kunnen spreken.
5.1.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – in haar schriftelijke pleitnota uitgebreid en hier zakelijk weergegeven – eveneens betoogd dat verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Er is geen sprake geweest van opzet op moord dan wel doodslag aan de zijde van verdachte en evenmin is sprake van een handeling of omstandigheid waaruit opzet van verdachte op het medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde kan worden aangenomen.
5.1.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Nadat de voorgenomen wapendeal was afgeketst, ontstond een nieuwe situatie. De rechtbank zal verderop in dit vonnis ingaan op de situatie die daaraan voorafging en beoordelen of – en zo ja in hoeverre – verdachte daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. De situatie nadien valt te onderscheiden in - kort gezegd – ten eerste de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot het afpersen dan wel diefstal met geweld van [slachtoffer 3] en ten tweede de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot het om het leven brengen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Bij de beoordeling van het onder feit 1 ten laste gelegde moet de vraag worden beantwoord of – en zo ja, in hoeverre – verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het neerschieten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank stelt voorop dat vaststaat dat het niet verdachte is geweest die hen heeft neergeschoten. Na het afketsen van de wapendeal viel de groep die op de plaats delict aanwezig was uiteen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn weggelopen en vervolgens neergeschoten door de tot op heden onbekend gebleven schutters, NN1 en NN2.
Uit geen van de verklaringen die zich in het dossier bevinden blijkt dat – na de situatie zoals die onder 2 is ten laste gelegd, kort gezegd: de poging tot beroving van [slachtoffer 3] – door verdachte nog handelingen zijn verricht of woorden zijn geuit. Wel is duidelijk dat NN1 en NN2 kort daarna achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan zijn gelopen, waarna zij hen hebben neergeschoten. Van belang is – nu uit woorden samenwerking niet is gebleken – of kan worden gesproken van een stilzwijgende samenwerking tussen verdachte en NN1 en NN2. Op basis van de stukken die zich in het dossier bevinden kan niet worden vastgesteld dat verdachte en de NN-mannen elkaar kenden of wat tussen hen de precieze verhouding was. Van omstandigheden waaruit een feitelijke samenwerking tussen verdachte en de NN-mannen kan worden afgeleid, is de rechtbank niet gebleken. Nu niet kan worden gezegd dat verdachte direct of indirect betrokken is geweest bij het neerschieten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door NN1 en NN2 – laat staan dat hij daartoe nauw en bewust met hen heeft samengewerkt – kan het onder 1 ten laste gelegde niet worden bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.2. Vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde
5.2.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat op grond van de verklaringen van [medeverdachte 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens kan worden bewezen. Verdachte verklaart bovendien zelf dat hij ze heeft gezien. Gelet daarop komt hem beschikkingsmacht toe over de vuurwapens.
5.2.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over de vuurwapens van de NN-mannen, zodat niet kan worden vastgesteld dat hij die beschikkingsmacht had met betrekking tot wapens van categorie II of III.
5.2.3. Het oordeel van de rechtbank
Met de verdediging en op de door de verdediging aangevoerde gronden is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Het zien van de wapens is onvoldoende om het hebben van beschikkingsmacht daarover aan te nemen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
5.3 Het bewijs met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde
5.3. Bewijsoverwegingen
5.3.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen met zijn mededaders heeft schuldig gemaakt aan het hem onder 2 en 3 ten laste gelegde. De verklaring van verdachte dat hij ten tijde van de poging tot beroving van [slachtoffer 3] de plaats delict al had verlaten, vindt weerlegging in de verklaring van [slachtoffer 3]. Geen van de verdachten spreekt over het eerder verlaten van de plaats delict door twee van de aanwezige personen. De verklaring van verdachte is daarmee niet aannemelijk geworden. Verdachte moet, ook als aan hem geen uitvoeringshandelingen kunnen worden toegeschreven, worden aangemerkt als volwaardig medepleger van het hem onder 2 ten laste gelegde. Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat de verklaring van [slachtoffer 3] door de verklaringen van andere aanwezigen wordt ondersteund. De gegeven duw en de gekregen klap waarvan [slachtoffer 3] spreekt, zijn gezien door medeverdachte [medeverdachte 2] die daar over verklaart. De verklaring van [slachtoffer 3] dat hij bij zijn nek zou zijn gegrepen, vindt bevestiging in de verklaring van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris. Gelet op de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] komt verdachte een belangrijke rol toe bij de poging tot het overdragen van wapens, zodat ook het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen.
5.3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – in haar schriftelijke pleitnota uitgebreid en hier zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaarder zijn dan die van medeverdachte [slachtoffer 3]. Met betrekking tot de essentie van wat hem is overkomen is [slachtoffer 3] zo ongeloofwaardig dat verzocht wordt zijn verklaringen in het geheel niet voor het bewijs te gebruiken met analoge toepassing van de jurisprudentie van de Hoge Raad zoals die geldt voor getuigenverklaringen die deels leugenachtig zijn.
De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte kan als pleger noch als medepleger van dit feit worden aangemerkt. Niet is gebleken dat verdachte opzet heeft gehad op het medeplegen van het onder 2 ten laste gelegde en evenmin dat hij opzet heeft gehad op het beroven van [slachtoffer 3]. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte een feitelijke handeling heeft verricht waaruit zijn opzet kan worden afgeleid en daarnaast zijn er geen feiten of omstandigheden aan te wijzen waaruit het opzet op het medeplegen zou kunnen volgen. De bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders strekte zich enkel uit tot de totstandkoming van de wapendeal. Wat het onder 3 ten laste gelegde betreft, heeft de raadsvrouw betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over de wapens van de NN-mannen. Gelet daarop kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van een poging tot overdracht van vuurwapens van de ten laste gelegde categorieën.
5.3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3]. Medeverdachte [slachtoffer 3] is meerdere malen gehoord en heeft daarbij consistent verklaard over hetgeen zich op 12 oktober 2010 in Amsterdam zou hebben afgespeeld. Zijn verklaring vindt bovendien voldoende steun in andere bewijsmiddelen, zoals hierna wordt toegelicht.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde, oordeelt de rechtbank dat verdachte dit feit – tezamen en in vereniging met anderen – heeft begaan. Aan verdachte komt met name een belangrijke rol toe bij het organiseren van de wapendeal. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij [slachtoffer 3], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] met het oog op de voorgenomen wapendeal naar de [adres] heeft gebracht en medeverdachte [medeverdachte 2] daartoe heeft opgehaald. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] de NN-mannen laten komen, die in het bezit waren van de vuurwapens bestemd voor de potentiële koper [slachtoffer 3]. Verdachte is vervolgens aanwezig geweest tijdens de poging tot wapenoverdracht en heeft de vuurwapens gezien, zoals hij ook zelf verklaart. Verdachte heeft aldus bij de poging tot het overdragen van wapens met zijn mededaders nauw en bewust samengewerkt. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank medeplegen voldoende bewezen. Dat verdachte niet zelf beschikkingsmacht over de wapens heeft gehad doet daaraan niet af.
De raadsvrouw heeft zich wat het onder 3 ten laste gelegde betreft nog op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat het wapens betreft van categorie II of III van de Wet wapens en munitie. De rechtbank overweegt dat van twee van de op de plaats delict aanwezige vuurwapens – te weten die waarmee [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn neergeschoten – voldoende is gebleken dat het vuurwapens van categorie II of III betreft, gelet op het munitieonderzoek door het NFI aan de in het lichaam van [slachtoffer 1] aangetroffen kogel en de op de plaats delict aangetroffen kogels en hulzen. De rechtbank acht voorts het volgende van belang. Verdachte zelf heeft verklaard dat door NN1 en NN2 een pistool en een revolver werden getoond. Blijkens voornoemd munitieonderzoek door het NFI is de onderzochte munitie met een pistool, vermoedelijk van het kaliber 9mm Parabellum, merk Glock verschoten. In het rapport van munitieonderzoek wordt verder gesproken over een kogel van kaliber .32. In het rapport staat dat dergelijke kogels doorgaans uit revolvers worden afgevuurd. In het Sms-bericht dat voorafgaand aan de wapendeal aan [slachtoffer 1] werd verstuurd wordt over .32 gesproken als volgt: “broodje .32”. Met de aanduiding “broodje” wordt volgens de rechtbank – zoals ook [slachtoffer 1] verklaart – een vuurwapen bedoeld.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte samen met anderen heeft gepoogd wapens van categorie II of III van de Wet wapens en munitie over te dragen.
Verdachte heeft zich vervolgens – samen met zijn mededaders – schuldig gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde poging tot beroving van [slachtoffer 3]. Verdachte greep naar de zak van [slachtoffer 3]. De verklaring van [slachtoffer 3] vindt op dat punt steun in de verklaring van [naam 7] dat iemand naar zijn zak graaide. Eén van verdachtes mededaders sloeg [slachtoffer 3] op het hoofd. Dit wordt bevestigd door [medeverdachte 2]. Van Hoogdalem heeft gezien dat [slachtoffer 3] op 13 oktober 2010 een dik gezicht had. [medeverdachte 2] greep [slachtoffer 3] vast bij zijn nek. Er zijn diverse getuigen die een schermutseling hebben gezien. De verklaring van verdachte dat hij de plaats delict ten tijde van het onder 2 ten laste gelegde reeds had verlaten, wordt niet geloofwaardig acht. [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en getuige [getuige] spreken immers geen van allen over het eerder verlaten van de plaats delict door één of meer van de aanwezigen.
Nu de woorden die bij het in onder 2 ten laste gelegde zijn gebruikt gericht zijn op het afpersen van [slachtoffer 3], moet het onder 2 ten laste gelegde naar het oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als een poging tot afpersing. De rechtbank zal dan ook het onder 2 als tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde bewezen verklaren zoals hierna in rubriek 6 weergegeven. Van het onder 2 als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken.
Ten slotte overweegt de rechtbank nog dat uit de bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang bezien – blijkt dat in na te noemen bewijsmiddel 8 van rubriek 5.4. [slachtoffer 3] wordt bedoeld waar gesproken wordt van een andere man dan [naam].
5.4. Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 2 tweede cumulatief/alternatief en 3 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
1. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 20 oktober 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, niet doorgenummerd.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Op 12 oktober 2010 was ik in het Wallengebied (de rechtbank begrijpt: te Amsterdam). Tussen 19 en 20 uur die avond werd ik gebeld door [naam 1]. Hij vroeg mij waar ik was. Hij zei dat hij naar mij toe zou komen. Na ongeveer een half uur of een kwartier kwam [naam 1]. Ik zag dat hij met twee Marokkaanse jongens was. In de auto begonnen zij meteen te vragen of ik een wapen kon leveren. Toen heb ik gezegd dat ik dat niet kon. Er is afgesproken dat we gingen doorrijden naar Holendrecht. Voordat ik uitstapte heb ik tegen de Marokkaanse jongens gezegd: doe voorzichtig, ik ga even iemand halen. Toen ik na een kwartier terugkwam met die andere jongen, kwam [naam 2]. Toen begon het gesprek tussen die andere jongen en [naam 2]. Met die andere jongen bedoel ik [medeverdachte 2]. Ik was erbij. [naam 2] begon te vragen wat zijn het voor wapens en wat kosten ze. Vervolgens ging hij praten met de Marokkaanse jongens. Er was op dat moment nog geen afspraak tussen [naam 2] en [medeverdachte 2]. Ik stond met [naam 1] en [medeverdachte 2]. Toen kwam [naam 2] weer terug. Toen gingen ze weer verder met praten. [naam 2] vroeg of de wapens gebruikt waren. [medeverdachte 2] zei: wacht even, ik ga dat voor jou checken. [medeverdachte 2] ging toen bellen. Ik weet niet met wie. [naam 2] kreeg te horen dat niet bevestigd kon worden of de wapens gebruikt waren. [naam 2] kon toen aangeven of de mensen die met de wapens zouden komen afgebeld moesten worden. [naam 2] zei: nee, laat ze maar komen. Ik zag dat twee jongens vanuit de richting van het metrostation aankwamen. Toen kreeg [naam 2] te zien wat voor wapens hij kon kopen. [naam 2] zei: nee, dat is niet wat ik wil. [naam 2] wilde twee wapens hebben, die jongens kwamen ook met twee wapens. Iedereen heeft die wapens gezien, dus ik ook. Eén wapen was een handwapen, een revolver, en het andere was een pistool met magazijn. [naam 2] wilde iets anders. De twee jongens die gekomen waren, waren niet blij dat ze voor niks waren gekomen. Toen kwam er stemverhoging. Toen ik in Holendrecht aankwam heb ik even later [medeverdachte 2] gebeld en gezegd dat ik beneden stond. [medeverdachte 2] kwam toen naar beneden. Ik ben samen met hem teruggelopen naar waar de anderen stonden. Ik stelde [naam 2] en [medeverdachte 2] aan elkaar voor, ik zei tegen [naam 2]: dit is de man. Iedereen stond erbij toen de wapens aan [naam 2] werden getoond. Als ik zeg dat mensen niet blij waren, bedoel ik zowel de twee jongens die later kwamen en wapens hadden gebracht, als [medeverdachte 2] die de moeite had gedaan om te bellen. Ik noemde [medeverdachte 2] Baas of Boss.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678-303 van 15 maart 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2], doorgenummerde pag. D80-D87.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van S.F. [medeverdachte 2], zakelijk weergegeven:
Tussen 21.00 en 21.30 uur kreeg ik een telefoontje (de rechtbank begrijpt: op 12 oktober 2010). Het zou kunnen dat ik gebeld ben door [naam 3]. Ik heb uitgelegd ik ben in Holendrecht en stelde voor: kom naar het bruggetje aan de achterkant van het metrostation (de rechtbank begrijpt metrostation Holendrecht te Amsterdam). Ik ging naar beneden. Ik was bij mijn vriendin thuis op het [adres]. Dus 5 of 10 minuten na het telefoontje kwam ik beneden bij het bruggetje. Toen ik beneden aan kwam stond die jongen er al. Hij zei: “ik ben met een paar jongens hier”. Toen we richting het bruggetje liepen vertelde hij me dat mensen een wapen wilden kopen. Toen kwamen we aan bij het bruggetje. Op het bruggetje stonden een Marokkaan en een donkere jongen en vanaf de andere kant van het bruggetje kwamen nog een Marokkaan en een Nederlander aanlopen. Ik ken [naam 2] naam uit het dossier, hij is volgens mij de Nederlander. Ik vroeg [naam 2] wat hij wilde hebben. [naam 2] zei: een wapen. Ik vroeg hem: wat voor wapen wil je? Een gebruikte, een nieuwe? Wat voor merk? Wat voor grootte? Een nieuwe in een doos? Ik heb vervolgens een belletje gepleegd en iemand gevraagd of hij iets kon regelen voor me. Ik hoorde dat [naam 2] zei dat hij wat wilde zien. Daarop kwamen er na ongeveer 10 tot 15 minuten 2 andere gozers aangelopen. Ze lieten direct wapens zien aan [naam 2]. Ze hebben hem 2 wapens laten zien. Een was een revolver, de ander een pistool. [naam 2] zei dat hij deze wapens niet wilde hebben. Ik hoorde dat ze een vergoeding wilden hebben. Ze vertelden dit in een andere taal. Ik zag dat één van de donkere jongens op de Nederlander af stapte en zei: “je moet betalen”.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 7 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] doorgenummerde pag. G25-G43.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 3], zakelijk weergegeven:
De bewuste avond was ik in Amsterdam om een wapen te kopen. Een kennis van [naam] Swaen kon een pistool regelen. Ik moest naar Zeist komen en hoorde dat ik het in Amsterdam kon krijgen. [naam] had me laten weten dat [naam 4] dat had geregeld. Ik stak geld in mijn zak en ik had een pistool mee. Ik reed achter [naam 4] en zijn maat, de Marokkaanse jongens uit Zeist die gewond zijn geraakt, aan naar Amsterdam Bijlmer. Een andere jongen stapte bij hen in de auto. Ik moest wachten. Ze reden weg om iemand op te halen. We reden naar een andere plek, waar de schietpartij plaatsvond. Bij [naam 4] en zijn maat in de auto zaten twee donkere mannen. Eén met opvallend scheve tanden en één magere jongen. [naam 5] (de rechtbank begrijpt de man met de opvallend scheve tanden) was het aanspreekpunt. Hij wilde bevestigend weten of ik wilde kopen. Toen deed [naam 5] een belletje. Tien minuten later kwam de man die door [naam 5] de ‘baas’ werd genoemd. Later kwamen er nog twee jongens. Die hadden een pistool. Ik zei dat ik dat niet hoefde. Toen ik weg liep, ging er een hand richting mijn kontzak. Van: geef hier die centen. Dat deed de man met de [naam 5]. Hij riep iets van : “ik wil geld hebben”. Ik duwde hem weg. Ik kreeg een gigantische dreun tegen mijn harses. De man die dat deed stond praktisch naast me. In totaal waren er iets van 7 man inclusief de [naam 4], exclusief mij. Vijf jongens waren donker Eén van hen riep: “we gaan schieten!”. Kort na de klap kreeg ik iemand om mijn nek van achteren.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 16 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 5], doorgenummerde pag. G45-G59.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 3], zakelijk weergegeven:
De man met de [naam 5] zei dat ik de baas ging spreken. De man met de [naam 5] zei: ”dit is de man” toen de baas werd voorgesteld.
Ik heb alles verteld aan een jongen waarmee ik heb gewerkt. [naam 6].
In de telefoon van [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) tref je een sms’je aan met het type wapens. [slachtoffer 1] had een sms’je gekregen van iemand over de typen wapens die we aangeboden kregen. In dat sms’je stonden de typen met typenummers. Bij één van de wapens stond Bulldog.
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251678-248 van 30 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6], doorgenummerde pag. A342.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 29 december 2010 had ik telefonisch contact met [naam 6]. Hij verklaarde een collega te zijn van Rudi [slachtoffer 3]. Hij had gezien dat [naam 2] op 13 oktober 2010 een dik gezicht had. [slachtoffer 3] had hem verteld dat er klappen waren gevallen.
6. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2010251678 van 29 april 2011, in
de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 6] en [opsporingsambtenaar 7], doorgenummerde pag. G67-71.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 3] en voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
V: U wilt aangifte doen ter zake een incident doen dat werd gepleegd op 12 oktober 2010 op de [adres] te Amsterdam.
V: Kunt u zeggen wat er precies gebeurd is op de [adres]?
A: Ik kwam daar. Toen werden mij wapens getoond die ik niet wilde en toen waren ze het daar niet mee eens. Ik werd bedreigd, geslagen, beetgepakt en heb vervolgens eenmaal geschoten.
V: Wij willen u foto’s laten zien. Wij zullen zelf de naam van de persoon die u aanwijst in dit proces-verbaal vermelden.
V: Wie van de personen heeft gezegd dat hij de Baas gaat halen?
A: [naam 5] (foto [verdachte]).
V: Wie van deze personen op de foto’s is De Baas?
A: Dat is [medeverdachte 2] (wijst foto [medeverdachte 2] aan).
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 17 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 8] en [opsporingsambtenaar 2], doorgenummerde pag. A113-A114.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 7], zakelijk weergegeven:
[slachtoffer 1] heeft zijn best gedaan om ons te vertellen wat er is gebeurd. [naam] had gevraagd of [slachtoffer 1] wapens kon regelen voor [naam 2]. [slachtoffer 1] heeft toen rondgevraagd met het idee om winst te pakken. [naam 8] was toen met hem meegegaan. [slachtoffer 1] heeft een vriend, zijn bijnaam is [naam 9]. Wij hebben met hem gesproken en hij heeft ons alles verteld. Hij heeft na deze schietpartij ook met [naam 1] gesproken en [naam 1] heeft toen alles aan hem verteld. Daarom weten wij nu ook wat er is gebeurd.
Er zijn wapens aangeboden aan [naam 2] en [naam]. Toen [naam] vertelde dat hij er vanaf zag zei één van de mannen dat hij alsnog zijn geld moest inleveren bij hem. [naam] zei dat hij dat niet zou doen. Die man zei toen nog een keer tegen hem dat hij zijn geld af moest geven. [naam] zei toen weer dat hij dat niet wilde doen. Die man probeerde toen in de zakken van [naam] te graaien om het geld te pakken. Toen is er een kleine worsteling ontstaan.
8. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251678 van 12 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 9], doorgenummerde pag. A240-A241.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 9 november 2010 belde [naam 7]. Hij vertelde dat het slachtoffer [slachtoffer 1] hem vlak na het incident had verteld dat ene [naam] betrokken was bij de schietpartij. 10 minuten voordat hij belde had hij het hele incident nog eens doorgenomen met [slachtoffer 1] en toen vertelde [slachtoffer 1] aan [naam 7] dat [naam] er niet bij betrokken was. Het zou om een andere man gaan. [naam 7] zei dat hij denkt dat [slachtoffer 1] hem in eerste instantie onder invloed van morfine het verkeerde heeft verteld.
9. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678-205 van 6 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 1], doorgenummerde pag. H14-H19.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van B. [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
Ze noemen mij op straat [naam 9]. [slachtoffer 1] vroeg of ik iemand wist die een wapen kon regelen. Ik heb [slachtoffer 1] in contact gebracht met ene [naam 1]. [naam 1] zou [slachtoffer 1] en [naam 8] in contact brengen met weer een andere gozer om die dingen te regelen. Ik heb van [naam 1] gehoord hoe het afgelopen is.
Ze gingen eerst naar de contactpersoon van [naam 1]. Deze had opvallend scheve tanden. Hij heeft geregeld dat ze in contact kwamen met andere personen. Dezelfde avond was er een ontmoeting. Bij de ontmoeting waren in ieder geval [naam 1], [slachtoffer 1], [naam 8] en een Hollandse man, ik noem dit vanaf nu de groep van de Hollander. Aan de andere kant de contactpersoon van [naam 1] en nog drie andere mannen, dat kunnen er ook vier zijn geweest. Ik noem deze groep vanaf nu de groep van de contactpersoon van [naam 1]. De wapens die de groep van de contactpersoon van [naam 1] bij zich had, waren niet de juiste wapens. De Hollander wilde deze wapens niet hebben. De groep met de contactpersoon van [naam 1] wilde wel betaald krijgen voor de moeite, maar dit was de Hollander niet van plan. Hierop heeft één van de mannen van de groep van de contactpersoon van [naam 1] de Hollander vast gegrepen.
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 8 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 7] en [opsporingsambtenaar 2], doorgenummerde pag. A190-A195.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven:
[naam 2] vroeg mij of ik iets voor hem kon regelen. Hij zei dat hij wapens wilde kopen. Ik heb contact gelegd met een jongen uit Utrecht die ik ken onder zijn bijnaam [naam 9]. Hij zei: ga morgen maar om 8 uur ’s avonds naar die plek en dan wordt het geregeld. Met die plek bedoelde hij dat gebouw met daarop “Kraaiennest”. Op de dag van de schietpartij zijn ik en [naam 8] rond zeven uur ’s avonds naar het huis van [naam] gegaan. Ik had [naam 8] meegevraagd om te rijden. [naam 2] en die andere man stonden al beneden op ons te wachten. [naam 2] en die andere man zijn in de witte bestelbus van [naam 2] gestapt. We reden naar “Kraaiennest”. Ik zag dat [naam 9] buiten op ons wachtte. [naam 9] stelde [naam 8] en mij voor aan een neger. Ik hoorde na de schietpartij van [naam 9] dat deze jongen [naam 1] heette. Hij stapte in de auto van [naam 8]. [naam 9] bleef achter. [naam 1] zei dat we naar een andere jongen moesten. Die gingen we ophalen in het centrum van Amsterdam. Hij heeft van die tanden die scheef staan. In de auto hadden we het over pistolen. We stopten bij een plek. [naam 1] zei: we gaan nu naar de baas toe. Die jongen met die tanden ging naar de baas toe. Op een gegeven moment kwam die man met de tanden terug en later kwam de baas. De baas ging op een gegeven moment bellen. Dat was waarschijnlijk om de pistolen te laten komen. Na een kwartiertje à een half uurtje kwamen er twee negers, NN1 en NN2. Die negers praatten onderling in een andere taal. [naam 2] ging met de baas praten. Die pistolen waren 1400 euro per stuk. Ik hoorde dat [naam 2] de pistolen niet meer wou kopen. Hij wilde wat anders. Toen zei die baas van: jij wilt niet kopen? Toen zei hij wat in die andere taal tegen die negers. NN1 kwam naar mij toe en NN2 naar [naam 8]. NN1 schoot mij in mijn buik.
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 22 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 5] en [opsporingsambtenaar 2], doorgenummerde pag. A316-A330.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
[naam] noemt mij [naam 4].
[naam 8] stond op een gegeven moment naast mij. [naam 8] begon opeens te rennen. NN1 en NN2 kwamen op ons af. [naam 8] is als eerste neergeschoten.
Ik heb een sms van [naam 9] gekregen. In die sms stond iets over wapens. Iets van “broodjes” met cijfers. Er stond ook de naam “Bulldog” in.
12. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 7 juni 2012, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, niet doorgenummerd.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
[naam 5] stond op de ontmoetingsplek met [naam 1]. Hij stond er vanaf het begin totdat er geschoten is. Ik heb hem daar steeds zien staan en ik heb hem niet zien weglopen. Voordat ik neergeschoten werd zag ik hem.
[naam 2] en de baas waren aan het worstelen. [naam 5] en [naam 1] stonden tijdens de worsteling in de buurt.
13. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251678-276 van 2 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4], doorgenummerde pag. A457-A459.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
De telefoon van verdachte [slachtoffer 1] is handmatig uitgelezen. In deze telefoon werd de sms gevonden: “Broodje .25, broodje .32 ok en bulldog vraag hem”. Deze sms was op 11 oktober 2010 verzonden naar de telefoon van verdachte [slachtoffer 1] door de afzender: [naam 9] Zuilen.
14. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251678-113 van 22 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 10] en [opsporingsambtenaar 11], doorgenummerde pag. A16-A20.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaringen van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 12 oktober 2010 stelden wij een onderzoek in naar aanleiding van een schietincident op de [adres] te Amsterdam. Ter plaatse werden wij geïnformeerd dat er omstreeks 22.00 uur op de openbare weg van de [adres] een schietincident had plaatsgevonden. Collega’s hadden aldaar 2 gewonde personen aangetroffen. Tussen de bebouwing van de [adres] en de [adres] bevond zich een parkeerplaats. Wij zagen op de bestrating van de parkeerplaats een huls liggen. Deze huls werd door ons genummerd en in beslag genomen. Ongeveer 2 meter naast deze huls zagen wij nog een huls liggen. Deze huls werd door ons genummerd en in beslag genomen. Wij zagen op het trottoir, ongeveer anderhalve meter naast de huls voornoemd, een kogelpunt liggen. Deze kogelpunt werd door ons genummerd en in beslag genomen. Tussen twee personenauto’s zagen wij een kogelpunt liggen. Deze kogelpunt werd door ons genummerd en in beslag genomen.
In beslag genomen goederen/sporen:
Volgnummer 3
Aantal/eenheid: 1 Huls
[gegevens]
Volgnummer 4
Aantal/eenheid: 1 Huls
[gegevens]
Volgnummer 5
Aantal/eenheid: 1 Kogel
[gegevens]
Volgnummer 6
Aantal/eenheid: 1 Kogel
[gegevens]
15. Een geschrift, zijnde een kopie rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 9 december 2010, opgemaakt door H.G.M. Michels, NFI-deskundige, doorgenummerde pag. A302-A307.
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde NFI-deskundige, zakelijk weergegeven:
De hulzen [gegevens] en [gegevens] zijn verschoten met een pistool vermoedelijk een semi-automatisch pistool van het kaliber 9mm Parabellum, merk Glock. De afvuursporen in de twee kogels [gegevens], operatief verwijderd uit slachtoffer [slachtoffer 1], en [gegevens] passen eveneens bij de loop van dit type vuurwapen. Kogels kaliber .32 worden doorgaans afgevuurd uit revolvers. De afvuursporen in de loden kogel [gegevens], kaliber .32, passen bij de loop van een revolver merk Taurus.
16. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL132K 2010251678-30 van 13 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 12], doorgenummerde pag. A69-A70.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige], zakelijk weergegeven:
Op 12 oktober 2010 omstreeks 21.40 uur zag ik dat er een personenauto geparkeerd stond aan het einde van het [adres] voor het metrostation (de rechtbank begrijpt: te Amsterdam). Ik hoorde een schot. Ik zag dat vijf mannen aan kwamen rennen uit de richting van de kliniek op het [adres]. Ik zag dat twee mannen de geparkeerde auto passeerden en verder renden in de richting van het AMC. Ik zag dat de overige drie mannen in de auto stapten. Vervolgens zag ik dat de auto met hoge snelheid wegreed in de richting van het AMC. De drie mannen die in de auto stapten waren drie negroïde mannen. De twee mannen die doorrenden waren negroïde mannen.
6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 5.4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 2, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde:
op 12 oktober 2010 te Amsterdam op de [adres], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 3], bestaande het geweld en de bedreiging met geweld daarin dat hij, verdachte en zijn mededaders [slachtoffer 3] op het hoofd hebben geslagen en naar de kontzak van [slachtoffer 3] hebben gegrepen en hebben gezegd: “Geef hier die centen” en/of “We gaan schieten”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 12 oktober 2010 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen wapens van categorie II of III over te dragen aan [slachtoffer 3], opzettelijk met zijn mededaders met die wapens naar de [adres] is gegaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straf
9.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 2, 3 en 4 bewezen geachte feit(en) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden, met aftrek van voorarrest.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met zijn mededaders geprobeerd vuurwapens over te dragen. Toen dat niet bleek te lukken heeft hij zich met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van de potentiële koper.
Het voorhanden hebben van vuurwapens levert een onaanvaardbaar risico op het gebruik daarvan op. Dat is in de onderhavige strafzaak ook gebleken, nu sprake is van twee slachtoffers die door het gebruik van vuurwapens zeer ernstig gewond zijn geraakt, en daarvan de levenslange gevolgen zullen dragen. Hoewel de rechtbank heeft geoordeeld dat verdachte daarvoor niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden, blijkt daaruit wel hoe groot het gevaar van vuurwapens is en tot welke gevolgen het gebruik daarvan kan leiden. De rechtbank rekent het verdachte bijzonder aan dat hij met zijn mededaders heeft geprobeerd vuurwapens over te dragen en zo het bezit daarvan te verspreiden. Dat hij dit heeft gedaan in de Bijlmer in Amsterdam Zuidoost, een gebied waar het bezit en gebruik van vuurwapens bij uitstek tot grote problemen hebben geleid en nog leiden, weegt naar het oordeel van de rechtbank strafverzwarend mee.
Toen de beoogde wapendeal niet doorging hebben verdachte en zijn mededaders geprobeerd de beoogde koper, [slachtoffer 3], af te persen door geweld en bedreiging met geweld. Verdachte en zijn mededaders hebben er daarmee blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Verdachte en zijn mededaders hebben zich bij hun handelen enkel laten leiden door eigen geldelijk gewin en daarbij de belangen van [slachtoffer 3] met voeten getreden en een ernstige inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer.
Vanwege de ernst van de voornoemde feiten kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bij de totstandkoming van de poging tot wapenoverdracht en het naar de plaats delict brengen van de betrokken personen een cruciale rol heeft gehad en dat hij actief heeft deelgenomen aan de poging tot beroving. Het heeft er daarbij alle schijn van dat verdachte ondoordacht tot het begaan van zulke ernstige feiten is gekomen, hetgeen zorgen baart voor de toekomst.
De rechtbank houdt ten nadele van verdachte rekening met het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 20 februari 2013. Daaruit kan worden afgeleid dat verdachte in het verleden veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Gelet daarop ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.
In het arrest van 17 juni 2008 (LJN BD2578) heeft de Hoge Raad de eerdere jurisprudentie met betrekking tot de berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM samengevat. De behandeling van een strafzaak dient in beginsel te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar. Als regel geldt dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf.
De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt in deze zaak ruim vijf maanden, terwijl er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die een dergelijke overschrijding kan rechtvaardigen. Van een voortvarende behandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten is derhalve onvoldoende sprake geweest. Het feit dat enige tijd moest worden gewacht alvorens het verhoor van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris kon plaatsvinden, maakt dat niet anders. Dat verhoor was immers in juni 2012 afgerond, terwijl de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte pas op 25 februari 2013 is aangevangen. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder de straf wordt verminderd met 5 %. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de overschrijding van de redelijke termijn de in beginsel passend geachte gevangenisstraf van 30 maanden met 5 % verminderd dient te worden.
Alles afwegend, acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden.
10. Ten aanzien van de benadeelde partij
In het dossier bevindt zich een vordering benadeelde partij van [slachtoffer 1] met daarop vermeld het parketnummer van de strafzaak tegen verdachte.
Gelet op het betoog van het Openbaar Ministerie ter terechtzitting dat voornoemde vermelding onjuist is en dat de vordering moet worden geacht enkel te zijn ingediend in de strafzaak tegen verdachte [medeverdachte 2], zal de rechtbank de vermelding van het parketnummer van de strafzaak tegen verdachte als een kennelijke vergissing en de vordering als niet ingediend in deze zaak beschouwen. De rechtbank zal dan ook de vordering in dit vonnis onbesproken laten.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
12. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tweede cumulatief/alternatief en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde:
medeplegen van poging tot afpersing;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
medeplegen van poging tot handelen in strijd met artikel 31 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 (achtentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en N.J. Koene, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2013.