ECLI:NL:RBAMS:2013:CA0952

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/676894-10 (Promis) & 16/601332-08 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 maart 2013 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan het medeplegen van een poging tot handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 oktober 2010 in Amsterdam betrokken was bij een situatie waarin wapens van categorie II of III werden overgedragen. De verdachte heeft, in samenwerking met anderen, informatie verschaft die leidde tot het voorhanden hebben van deze wapens. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder verklaringen van de verdachte en getuigen, en heeft geconcludeerd dat de verdachte medeplichtig was aan de handelingen die plaatsvonden op de Nieuwlandhof. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 51 dagen, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is, en daarnaast een taakstraf van 240 uur opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar ook met de ernst van de feiten en de risico's die het voorhanden hebben van vuurwapens met zich meebrengt. De rechtbank heeft de strafeis van het Openbaar Ministerie gematigd, maar benadrukt dat het voorhanden hebben van vuurwapens een onaanvaardbaar risico met zich meebrengt, vooral in een gebied waar dit soort criminaliteit veel voorkomt. De verdachte heeft zich niet gerealiseerd dat hij als jongerenwerker een voorbeeldfunctie had en dat zijn daden ernstige gevolgen konden hebben.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/676894-10 (Promis) & 16/601332-08 (TUL)
Datum uitspraak: 21 maart 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1986,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 februari 2013, 26 februari 2013, 28 februari 2013 en 7 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A.J.M. Vreekamp en P.C. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzittingen van 26 februari 2013 en 28 februari 2013 – ten laste gelegd dat
1.
[naam 1] en/of [naam 2] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II of III over te dragen aan [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en), opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, met dat/die wapen(s) naar het Nieuwlandhof, in elk geval naar een plaats waar de koper(s) van dat/die wapen(s) zou(den) zijn, is gegaan,
tot het plegen van welk hierboven omschreven misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 12 oktober 2010 te Maarssen en/of Zeist en/of Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, bestaande dat opzettelijk verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen hieruit dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk
al dan niet via een of meer tussenperso(o)n(en), die [naam 1] en/of [naam 2] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft benaderd met de mededeling dat [naam 4] en/of [naam 3] en/of [naam 5] en/of [naam 6] een of meer wapens(s) wilde(n) aanschaffen en/of bereid was/waren het door die [naam 1] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) vastgestelde aankoopbedrag te betalen en/of een sms’je aan [naam 3] heeft gestuurd inhoudende de aangeboden wapen(s) en/of met die [naam 1] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) een plaats afgesproken alwaar de overdracht van dat/die wapen(s) aan [naam 4] en/of [naam 3] en/of [naam 5] en/of [naam 6] kon plaatsvinden;
2.
[naam 1] en/of [naam 2] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer wapen(s) van categorie II of III, voorhanden heeft/hebben gehad
welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 12 oktober 2010 te Maarssen en/of Zeist en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft uitgelokt door gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of tot het plegen van welk hierboven omschreven misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 12 oktober 2010 te Maarssen en/of Zeist en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, bestaande dat opzettelijk verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen (telkens) hieruit dat hij, verdachte en/of een
of meer van zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk al dan niet via een of meer tussenperso(o)n(en) die [naam 1] en/of [naam 2] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft/hebben benaderd dat [naam 4] en/of [naam 3] en/of [naam 5] en/of [naam 6] een of meer wapens(s) wilde(n) aanschaffen en/of bereid was/waren het door die [naam 1] en/of [naam 2] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) vastgestelde aankoopbedrag te betalen en/of een sms’je aan [naam 3] heeft gestuurd inhoudende de aangeboden wapen(s) en/of met die [naam 1] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) een plaats afgesproken alwaar de overdracht van dat/die wapen(s) aan [naam 4] en/of [naam 3] en/of [naam 5] en/of [naam 6] kon plaatsvinden.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en het Openbaar Ministerie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Verzoek tot voegen verklaringen
Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank ter terechtzitting van 26 februari 2013 verzocht de verklaringen die medeverdachte [naam 5] ter terechtzitting – als verdachte in zijn eigen gelijktijdig behandelde, maar niet gevoegde zaak – heeft afgelegd, te voegen in het dossier van verdachte. Op 28 februari 2013 heeft het Openbaar Ministerie verzocht de verklaring die medeverdachte [naam 2] ter terechtzitting – als verdachte in zijn eigen gelijktijdig behandelde, maar niet gevoegde zaak – heeft afgelegd ook te voegen in het dossier van verdachte.
De verdediging heeft wat dat betreft geen standpunt ingenomen.
Voor zover het verzoek van het Openbaar Ministerie betrekking heeft op de verklaring die medeverdachte [naam 5] ter terechtzitting van 25 februari 2013 als verdachte heeft afgelegd, is het pas gedaan nadat aan het Openbaar Ministerie het woord was gegeven voor het requisitoir en dus zeer laat. Het verzoek is bovendien niet onderbouwd. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.
Voor zover het verzoek van het Openbaar Ministerie ziet op de verklaring van [naam 2] geldt tevens het volgende. [naam 2] heeft pas op 28 februari 2013, na het pleidooi van zijn raadsman, in zijn laatste woord een verklaring afgelegd. Vervolgens heeft het Openbaar Ministerie zijn verzoek gedaan. De raadsman en verdachte waren niet aanwezig toen het Openbaar Ministerie dit verzoek deed De raadsman heeft dus niet kunnen reageren op het verzoek. De rechtbank wijst het verzoek van het Openbaar Ministerie af.
5. Het bewijs
5.1. Beoordeling van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
5.1.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat het aan verdachte onder 1 en onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Voorafgaand aan 12 oktober 2010 heeft verdachte een sms aan [naam 3] gestuurd met daarin de typen wapens. Verdachte heeft op 12 oktober 2010 [naam 2] voorgesteld aan [naam 3] en [naam 4] . Hij heeft hen bovendien telefonisch de route naar het gebouw bij Kraaiennest in Amsterdam Zuidoost meegedeeld. Het opzet van verdachte is gericht geweest op het voorhanden hebben van vuurwapens door – kort gezegd – de aanbiedende partij. Verdachte heeft door zijn handelen anderen – de aanbiedende partij – voorafgaand aan 12 oktober 2010 uitgelokt om met wapens naar de plaats delict te gaan. Ook heeft hij zich door zijn handelen op 12 oktober 2010 schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens, eveneens met de aanbiedende partij.
5.1.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen, maar dat verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Eén van de vereisten voor uitlokking is dat een ander wordt aangezet tot het plegen van een strafbaar feit. Nu het plan tot het overdragen van wapens reeds bestond, kan van strafbare uitlokking van het voorhanden hebben van wapens geen sprake meer zijn.
Mocht de rechtbank wat het onder 2 ten laste gelegde toch tot een bewezenverklaring komen, dan heeft de raadsman betoogd dat sprake is van samenloop. Ten aanzien van de vraag welke samenloopbepaling van toepassing is, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.1.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde bewezen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich wat het onder 2 ten laste gelegde betreft schuldig heeft gemaakt aan uitlokking en/of medeplichtigheid daaraan.
Uit de bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid. Verdachte heeft – voorafgaand aan het incident op 12 oktober 2010 – met [naam 3] gesproken. [naam 3] benaderde hem met de vraag of hij vuurwapens kon regelen. Dat deed [naam 3] omdat [naam 5] hem had gevraagd of hij wapens kon regelen. Verdachte heeft vervolgens [naam 2] benaderd of hij iemand kende die dat kon regelen. Ook heeft verdachte – wederom voorafgaand aan 12 oktober 2010 – aan [naam 3] een sms gestuurd met daarin de typen wapens die kennelijk konden worden overgedragen. Verdachte heeft [naam 3] op 12 oktober 2010 in Amsterdam Zuidoost in contact gebracht met [naam 2] . [naam 2] is bij [naam 3] en [naam 4] in de auto gestapt, waarna zij [naam 7] hebben opgehaald. Zij zijn vervolgens naar de plaats delict gereden. Aldaar hebben zij – met [naam 5] – [naam 1] en de NN-mannen ontmoet. Op de plaats delict waren wapens aanwezig met de intentie om deze over te dragen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande kan worden afgeleid dat verdachte door het verschaffen van inlichtingen medeplichtig is geweest aan het voorhanden hebben van vuurwapens door [naam 1] samen met NN1 en NN2 zoals hem dat onder 2 is ten laste gelegd. Uit het voorgaande is echter onvoldoende gebleken dat verdachte opzet heeft gehad op het uitlokken van [naam 1] , [naam 2] of de NN-mannen, zowel voorafgaand aan als op 12 oktober 2010. Het onder 2 ten laste gelegde kan niet worden bewezen voor zover het ziet op uitlokking van de zijde van verdachte.
Voorts overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang bezien – blijkt dat in na te noemen bewijsmiddel 8 van rubriek 5.1.4 [naam 5] wordt bedoeld waar gesproken wordt van een andere man dan [naam 5] .
Nu sprake is geweest van handelingen die zowel als medeplichtigheid aan voorhanden hebben van vuurwapens, als aan overdragen van vuurwapens opleveren, oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal daarmee bij de strafoplegging rekening houden.
5.1.4. Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 en 2 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
1. De ter terechtzitting van 25 februari 2013 in deze rechtbank afgelegde verklaring van verdachte, opgenomen in het door de voorzitter en de griffier ondertekende proces-verbaal van de terechtzitting.
Ik ken [naam 3] . Hij heeft mij gecontacteerd. Hij vroeg mij of ik wat voor hem kon regelen en ik zei: “ik kijk wel even voor je”. Het ging om vuurwapens. Ik ben dat gaan vragen aan [naam 2] . Ik heb hem gevraagd of hij iemand wist om dat te regelen. Hij zou gaan kijken. Blijkbaar heeft hij dat gedaan. Ik werd gebeld door [naam 3] en toen zijn [naam 3] en [naam 8] gekomen. Ik heb gesproken met [naam 3] en [naam 2] . Ik ben niet met hen meegegaan. U zegt mij dat een sms over de wapens is aangetroffen. Ik weet daar van. De afzender ‘ [naam 9] ’ ben ik. U vraagt mij wat de inhoud van de sms betekent. Een ‘broodje’ is een vuurwapen. ‘.25’ is blijkbaar het kaliber. Het klopt dat ik die sms heb verzonden aan [naam 3] .
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678-205 van 6 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar ] en [opsporingsambtenaar ] , doorgenummerde pag. H14-H19.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ze noemen mij op straat [naam 9] . [naam 3] vroeg of ik iemand wist die een wapen kon regelen. Ik heb [naam 3] in contact gebracht met ene [naam 2] . [naam 2] zou [naam 3] en [naam 8] in contact brengen met weer een andere gozer om die dingen te regelen. Ik heb van [naam 2] gehoord hoe het afgelopen is.
Ze gingen eerst naar de contactpersoon van [naam 2] . Deze had opvallend scheve tanden. Hij heeft geregeld dat ze in contact kwamen met andere personen. Dezelfde avond was er een ontmoeting. Bij de ontmoeting waren in ieder geval [naam 2] , [naam 3] , [naam 8] en een Hollandse man, ik noem dit vanaf nu de groep van de Hollander. Aan de andere kant de contactpersoon van [naam 2] en nog drie andere mannen, dat kunnen er ook vier zijn geweest. Ik noem deze groep vanaf nu de groep van de contactpersoon van [naam 2] . De wapens die de groep van de contactpersoon van [naam 2] bij zich had, waren niet de juiste wapens. De Hollander wilde deze wapens niet hebben. De groep met de contactpersoon van [naam 2] wilde wel betaald krijgen voor de moeite, maar dit was de Hollander niet van plan. Hierop heeft één van de mannen van de groep van de contactpersoon van [naam 2] de Hollander vast gegrepen.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678-303 van 15 maart 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar ] en [opsporingsambtenaar ] , doorgenummerde pag. D80-D87.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 1] , zakelijk weergegeven:
Tussen 21.00 en 21.30 uur kreeg ik een telefoontje (de rechtbank begrijpt: op 12 oktober 2010). Het zou kunnen dat ik gebeld ben door [naam 7] . Ik heb uitgelegd ik ben in Holendrecht en stelde voor: kom naar het bruggetje aan de achterkant van het metrostation (de rechtbank begrijpt metrostation Holendrecht te Amsterdam). Ik ging naar beneden. Ik was bij mijn vriendin thuis op het [adres] . Dus 5 of 10 minuten na het telefoontje kwam ik beneden bij het bruggetje. Toen ik beneden aan kwam stond die jongen er al. Hij zei: “ik ben met een paar jongens hier”. Toen we richting het bruggetje liepen vertelde hij me dat mensen een wapen wilden kopen. Toen kwamen we aan bij het bruggetje. Op het bruggetje stonden een Marokkaan en een donkere jongen en vanaf de andere kant van het bruggetje kwamen nog een Marokkaan en een Nederlander aanlopen. Ik ken [naam 5] naam uit het dossier, hij is volgens mij de Nederlander. Ik vroeg [naam 5] wat hij wilde hebben. [naam 5] zei: een wapen. Ik vroeg hem: wat voor wapen wil je? Een gebruikte, een nieuwe? Wat voor merk? Wat voor grootte? Een nieuwe in een doos? Ik heb vervolgens een belletje gepleegd en iemand gevraagd of hij iets kon regelen voor me. Ik hoorde dat [naam 5] zei dat hij wat wilde zien. Daarop kwamen er na ongeveer 10 tot 15 minuten 2 andere gozers aangelopen. Ze lieten direct wapens zien aan [naam 5] . Ze hebben hem 2 wapens laten zien. Een was een revolver, de ander een pistool. [naam 5] zei dat hij deze wapens niet wilde hebben. Ik hoorde dat ze een vergoeding wilden hebben. Ze vertelden dit in een andere taal. Ik zag dat één van de donkere jongens op de Nederlander af stapte en zei: “je moet betalen”.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 7 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar ] en [opsporingsambtenaar ] doorgenummerde pag. G25-G43.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 5] , zakelijk weergegeven:
De bewuste avond was ik in Amsterdam om een wapen te kopen. Een kennis van [naam 10] kon een pistool regelen. Ik moest naar Zeist komen en hoorde dat ik het in Amsterdam kon krijgen. [naam 10] had me laten weten dat [bijnaam 1] dat had geregeld. Ik stak geld in mijn zak en ik had een pistool mee. Ik reed achter [bijnaam 1] en zijn maat, de Marokkaanse jongens uit Zeist die gewond zijn geraakt, aan naar Amsterdam Bijlmer. Een andere jongen stapte bij hen in de auto. Ik moest wachten. Ze reden weg om iemand op te halen. We reden naar een andere plek, waar de schietpartij plaatsvond. Bij [bijnaam 1] en zijn maat in de auto zaten twee donkere mannen. Eén met opvallend scheve tanden en één magere jongen. [bijnaam 2] (de rechtbank begrijpt de man met de opvallend scheve tanden) was het aanspreekpunt. Hij wilde bevestigend weten of ik wilde kopen. Toen deed [bijnaam 2] een belletje. Tien minuten later kwam de man die door [bijnaam 2] de ‘baas’ werd genoemd. Later kwamen er nog twee jongens. Die hadden een pistool. Ik zei dat ik dat niet hoefde. Toen ik weg liep, ging er een hand richting mijn kontzak. Van: geef hier die centen. Dat deed de man met de [bijnaam 2] . Hij riep iets van : “ik wil geld hebben”. Ik duwde hem weg. Ik kreeg een gigantische dreun tegen mijn harses. De man die dat deed stond praktisch naast me. In totaal waren er iets van 7 man inclusief de [bijnaam 1] , exclusief mij. Vijf jongens waren donker Eén van hen riep: “we gaan schieten!”. Kort na de klap kreeg ik iemand om mijn nek van achteren.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 16 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar ] en [opsporingsambtenaar ] , doorgenummerde pag. G45-G59.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 5] , zakelijk weergegeven:
De man met de [bijnaam 2] zei dat ik de baas ging spreken. De man met de [bijnaam 2] zei:”dit is de man” toen de baas werd voorgesteld.
In de telefoon van [naam 3] (de rechtbank begrijpt: [naam 3] ) tref je een sms’je aan met het type wapens. [naam 3] had een sms’je gekregen van iemand over de typen wapens die we aangeboden kregen. In dat sms’je stonden de typen met typenummers. Bij één van de wapens stond [bijnaam 3] .
6. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2010251678 van 29 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar ] en [opsporingsambtenaar ] , doorgenummerde pag.
G67-71.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 5] en voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
V: U wilt aangifte doen ter zake een incident doen dat werd gepleegd op 12 oktober 2010 op de Nieuwlandhof te Amsterdam.
V: Kunt u zeggen wat er precies gebeurd is op de Nieuwlandhof?
A: Ik kwam daar. Toen werden mij wapens getoond die ik niet wilde en toen waren ze het daar niet mee eens. Ik werd bedreigd, geslagen, beetgepakt en heb vervolgens eenmaal geschoten.
V: Wij willen u foto’s laten zien. Wij zullen zelf de naam van de persoon die u aanwijst in dit proces-verbaal vermelden.
V: Wie van de personen heeft gezegd dat hij de Baas gaat halen?
A: [bijnaam 2] (foto [naam 1] ).
V: Wie van deze personen op de foto’s is De Baas?
A: Dat is [naam 1] (wijst foto [naam 1] aan).
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 17 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar ] en [opsporingsambtenaar ] , doorgenummerde pag. A113-A114.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 11] , zakelijk weergegeven:
[naam 3] heeft zijn best gedaan om ons te vertellen wat er is gebeurd. [naam 5] had gevraagd of [naam 3] wapens kon regelen voor [naam 5] . [naam 3] heeft toen rondgevraagd met het idee om winst te pakken. [naam 8] was toen met hem meegegaan. [naam 3] heeft een vriend, zijn bijnaam is [naam 9] . Wij hebben met hem gesproken en hij heeft ons alles verteld. Hij heeft na deze schietpartij ook met [naam 2] gesproken en [naam 2] heeft toen alles aan hem verteld. Daarom weten wij nu ook wat er is gebeurd.
Er zijn wapens aangeboden aan [naam 5] en [naam 5] . Toen [naam 5] vertelde dat hij er vanaf zag zei één van de mannen dat hij alsnog zijn geld moest inleveren bij hem. [naam 5] zei dat hij dat niet zou doen. Die man zei toen nog een keer tegen hem dat hij zijn geld af moest geven. [naam 5] zei toen weer dat hij dat niet wilde doen. Die man probeerde toen in de zakken van [naam 5] te graaien om het geld te pakken. Toen is er een kleine worsteling ontstaan.
8. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251678 van 12 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar ] , doorgenummerde pag. A240-A241.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 9 november 2010 belde [naam 11] . Hij vertelde dat het slachtoffer [naam 3] hem vlak na het incident had verteld dat ene [naam 5] betrokken was bij de schietpartij. 10 minuten voordat hij belde had hij het hele incident nog eens doorgenomen met [naam 3] en toen vertelde [naam 3] aan [naam 11] dat [naam 5] er niet bij betrokken was. Het zou om een andere man gaan. [naam 11] zei dat hij denkt dat [naam 3] hem in eerste instantie onder invloed van morfine het verkeerde heeft verteld.
9. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 8 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar ] en [opsporingsambtenaar ] , doorgenummerde pag. A190-A195.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 3] , zakelijk weergegeven:
[naam 5] vroeg mij of ik iets voor hem kon regelen. Hij zei dat hij wapens wilde kopen. Ik heb contact gelegd met een jongen uit Utrecht die ik ken onder zijn bijnaam [naam 9] Hij zei: ga morgen maar om 8 uur ’s avonds naar die plek en dan wordt het geregeld. Met die plek bedoelde hij dat gebouw met daarop “Kraaiennest”. Op de dag van de schietpartij zijn ik en [naam 8] rond zeven uur ’s avonds naar het huis van [naam 5] gegaan. Ik had [naam 8] meegevraagd om te rijden. [naam 5] en die andere man stonden al beneden op ons te wachten. [naam 5] en die andere man zijn in de witte bestelbus van [naam 5] gestapt. We reden naar “Kraaiennest”. Ik zag dat [naam 9] buiten op ons wachtte. [naam 9] stelde [naam 8] en mij voor aan een neger. Ik hoorde na de schietpartij van [naam 9] dat deze jongen [naam 2] heette. Hij stapte in de auto van [naam 8] . [naam 9] bleef achter. [naam 2] zei dat we naar een andere jongen moesten. Die gingen we ophalen in het centrum van Amsterdam. Hij heeft van die tanden die scheef staan. In de auto hadden we het over pistolen. We stopten bij een plek. [naam 2] zei: we gaan nu naar de baas toe. Die jongen met die tanden ging naar de baas toe. Op een gegeven moment kwam die man met de tanden terug en later kwam de baas. De baas ging op een gegeven moment bellen. Dat was waarschijnlijk om de pistolen te laten komen. Na een kwartiertje à een half uurtje kwamen er twee negers, NN1 en NN2. Die negers praatten onderling in een andere taal. [naam 5] ging met de baas praten. Die pistolen waren 1400 euro per stuk. Ik hoorde dat [naam 5] de pistolen niet meer wou kopen. Hij wilde wat anders. Toen zei die baas van: jij wilt niet kopen? Toen zei hij wat in die andere taal tegen die negers. NN1 kwam naar mij toe en NN2 naar [naam 8] . NN1 schoot mij in mijn buik.
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 22 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar ] en [opsporingsambtenaar ] , doorgenummerde pag. A316-A330.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 3] , zakelijk weergegeven:
[naam 5] noemt mij [bijnaam 1] .
[naam 8] stond op een gegeven moment naast mij. [naam 8] begon opeens te rennen. NN1 en NN2 kwamen op ons af. [naam 8] is als eerste neergeschoten.
Ik heb een sms van [naam 9] gekregen. In die sms stond iets over wapens. Iets van “broodjes” met cijfers. Er stond ook de naam “ [bijnaam 3] ” in.
11. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251678-276 van 2 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar ] , doorgenummerde pag. A457-A459.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
De telefoon van verdachte [naam 3] is handmatig uitgelezen. In deze telefoon werd de sms gevonden: “Broodje .25, broodje .32 ok en [bijnaam 3] vraag hem”. Deze sms was op 11 oktober 2010 verzonden naar de telefoon van verdachte [naam 3] door de afzender: [naam 9] .
12. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 20 oktober 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, niet doorgenummerd.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 7] , zakelijk weergegeven:
Op 12 oktober 2010 was ik in het Wallengebied. Tussen 19 en 20 uur die avond werd ik gebeld door [naam 2] . Hij zei dat hij naar mij toe zou komen. Na ongeveer een half uur of een kwartier kwam [naam 2] . Ik zag dat hij met twee Marokkaanse jongens was. In de auto begonnen zij meteen te vragen of ik een wapen kon leveren. Toen heb ik duidelijk gezegd dat ik dat niet kon. Er is afgesproken dat we gingen doorrijden naar Holendrecht. Voordat ik uitstapte heb ik tegen de Marokkaanse jongens gezegd: doe voorzichtig, ik ga even iemand halen. Toen ik na een kwartier terugkwam met die andere jongen, kwam [naam 5] . Toen begon het gesprek tussen die andere jongen en [naam 5] . Met die andere jongen bedoel ik [naam 1] . [naam 5] vroeg of de wapens gebruikt waren. [naam 1] zei: wacht even, ik ga dat voor jou checken. [naam 1] ging toen bellen. Ik weet niet met wie. [naam 5] kreeg te horen dat niet bevestigd kon worden of de wapens gebruikt waren. [naam 5] kon toen aangeven of de mensen die met de wapens zouden komen afgebeld moesten worden. [naam 5] zei: nee, laat ze maar komen. Ik zag dat twee jongens vanuit de richting van het metrostation aankwamen. Toen kreeg [naam 5] te zien wat voor wapens hij kon kopen. [naam 5] zei: nee, dat is niet wat ik wil. [naam 5] wilde twee wapens hebben, die jongens kwamen ook met twee wapens. Iedereen heeft die wapens gezien, dus ik ook. Eén wapen was een handwapen, een revolver, en het andere was een pistool met magazijn. [naam 5] wilde iets anders. De twee jongens die gekomen waren, waren niet blij dat ze voor niks waren gekomen. Toen kwam er stemverhoging. Toen ik in Holendrecht aankwam heb ik even later [naam 1] gebeld en gezegd dat ik beneden stond. [naam 1] kwam toen naar beneden. Ik ben samen met hem teruggelopen naar waar de anderen stonden. Ik stelde [naam 5] en [naam 1] aan elkaar voor. Ik zei tegen [naam 5] : dit is de man. Als ik zeg dat mensen niet blij waren, bedoel ik zowel de twee jongens die later kwamen en wapens hadden gebracht, als [naam 1] die de moeite had gedaan om te bellen. Ik noemde [naam 1] Baas of Boss.
13. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251678-113 van 22 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar ] en [opsporingsambtenaar ] , doorgenummerde pag. A16-A20.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaringen van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 12 oktober 2010 stelden wij een onderzoek in naar aanleiding van een schietincident op de Nieuwlandhof te Amsterdam. Ter plaatse werden wij geïnformeerd dat er omstreeks 22.00 uur op de openbare weg van de Nieuwlandhof een schietincident had plaatsgevonden. Collega’s hadden aldaar 2 gewonde personen aangetroffen. Tussen de bebouwing van de Nieuwlandhof en de Nieuwegeinlaan bevond zich een parkeerplaats. Wij zagen op de bestrating van de parkeerplaats een huls liggen. Deze huls werd door ons genummerd en in beslag genomen. Ongeveer 2 meter naast deze huls zagen wij nog een huls liggen. Deze huls werd door ons genummerd en in beslag genomen. Wij zagen op het trottoir, ongeveer anderhalve meter naast de huls voornoemd, een kogelpunt liggen. Deze kogelpunt werd door ons genummerd en in beslag genomen. Tussen twee personenauto’s zagen wij een kogelpunt liggen. Deze kogelpunt werd door ons genummerd en in beslag genomen.
In beslag genomen goederen/sporen:
Volgnummer 3
Aantal/eenheid: 1 Huls
Merk/type: Luger 9 mm
Spoor identificatienr: AAAQ9900NL
Volgnummer 4
Aantal/eenheid: 1 Huls
Merk/type: Luger 9 mm
Spoor identificatienr: AAAQ9901NL
Volgnummer 5
Aantal/eenheid: 1 Kogel
Spoor identificatienr: AAAQ9902NL
Volgnummer 6
Aantal/eenheid: 1 Kogel
Spoor identificatienr: AAAQ9903NL
14. Een geschrift, zijnde een kopie rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 9 december 2010, opgemaakt door H.G.M. Michels, NFI-deskundige, doorgenummerde pag. A302-A307.
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde NFI-deskundige, zakelijk weergegeven:
De hulzen AAAQ9900NL en AAAQ9901NL zijn vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch pistool van het kaliber 9mm Parabellum, merk Glock. De afvuursporen in de twee kogels AABU6182NL, operatief verwijderd uit slachtoffer [naam 3] , en AAAQ9903NL passen eveneens bij de loop van dit type vuurwapen. Kogels kaliber .32 worden doorgaans afgevuurd uit revolvers. De afvuursporen in de loden kogel AAAQ9902NL, kaliber .32, passen bij de loop van een revolver merk Taurus.
6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 5.1.4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
[naam 1] op 12 oktober 2010 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, wapens van categorie II of III over te dragen aan [naam 5] , opzettelijk met zijn mededaders met die wapens naar de Nieuwlandhof is gegaan,
tot het plegen van welk hierboven omschreven misdrijf hij, verdachte, in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 12 oktober 2010 in Nederland opzettelijk inlichtingen heeft verschaft, bestaande dat opzettelijk verschaffen van inlichtingen hieruit dat hij opzettelijk [naam 2] heeft benaderd met de mededeling dat [naam 5] wapens wilden aanschaffen en een sms’je aan [naam 3] heeft gestuurd inhoudende de aangeboden wapens;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
[naam 1] tezamen en in vereniging met tot op heden onbekend gebleven personen op 12 oktober 2010 te Amsterdam wapens van categorie II of III voorhanden hebben gehad,
tot het plegen van welk hierboven omschreven misdrijf hij, verdachte, in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 12 oktober 2010 opzettelijk inlichtingen heeft verschaft, bestaande dat opzettelijk verschaffen van inlichtingen hieruit dat hij, verdachte [naam 2] heeft benaderd dat [naam 5] wapens wilde aanschaffen en een sms’je aan [naam 3] heeft gestuurd inhoudende de aangeboden wapens.
De rechtbank ziet in regel één van het onder 2 ten laste gelegde het woord “en” als een kennelijke verschrijving en leest dit als “tezamen en in vereniging met” gelet op de kennelijke bedoeling van het Openbaar Ministerie om medeplegen ten laste te leggen. Voor zover overigens in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen
9.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de eis van het Openbaar Ministerie moet worden gematigd, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan verdachte ten hoogste een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis, met daarbij eventueel een voorwaardelijk strafdeel en een proeftijd die korter is dan 2 jaren. De raadsman heeft ten slotte aangevoerd dat verdachte graag bereid is een taakstraf uit te voeren.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het voorhanden hebben van vuurwapens. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een poging deze vuurwapens over te dragen.
Het voorhanden hebben van vuurwapens levert een onaanvaardbaar risico op het gebruik daarvan op. Dat is in de onderhavige strafzaak ook gebleken, nu sprake is van twee slachtoffers die door het gebruik van vuurwapens zeer ernstig gewond zijn geraakt, en daarvan de levenslange gevolgen zullen dragen. Hoewel verdachte daarvoor niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden, blijkt daaruit wel hoe groot het gevaar van vuurwapens is en tot welke gevolgen het gebruik daarvan kan leiden. De rechtbank rekent het verdachte bijzonder aan dat hij medeplichtig is geweest aan een poging tot het overdragen van vuurwapens en zo het bezit daarvan te verspreiden. Het voorhanden hebben van de vuurwapens en de poging tot overdacht daarvan hadden plaats in de Bijlmer in Amsterdam Zuidoost. Dit is een gebied waar het bezit en gebruik van vuurwapens bij uitstek tot grote problemen hebben geleid en nog steeds leiden. Dat weegt naar het oordeel van de rechtbank strafverzwarend mee
De rechtbank acht het in het bijzonder kwalijk dat verdachte vanuit zijn positie als jongerenwerker [naam 2] heeft benaderd om een vuurwapen te regelen voor [naam 5] . [naam 2] was nota bene een persoon die hij door zijn werk had leren kennen. Verdachte heeft zich kennelijk niet gerealiseerd dat hij als jongerenwerker – zeker ten opzichte van [naam 2] – een voorbeeldfunctie diende te vervullen. Evenmin heeft verdachte zich gerealiseerd hoe gevaarlijk de situatie was waarin hij anderen heeft doen terechtkomen. Ook dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Vanwege de ernst van de voornoemde feiten kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Evenmin kan vanwege deze ernst worden volstaan met een onvoorwaardelijke straf die gelijk is aan het voorarrest, zoals door de raadsman verzocht.
De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 20 februari 2013. Daaruit kan worden afgeleid dat verdachte sinds oktober 2010 niet opnieuw wegens een soortgelijk misdrijf met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Hoewel verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan ernstige feiten en hij een kwalijke rol heeft gespeeld in hetgeen zich op 12 oktober 2010 in Amsterdam heeft afgespeeld, is de rol van verdachte een beduidend andere dan de rol van enkele van zijn medeverdachten. De rechtbank is – met de raadsman – van oordeel dat gelet daarop en op de samenloop van de ten laste gelegde feiten reden bestaat naar beneden af te wijken van de door het Openbaar Ministerie geformuleerde strafeis. Dat verdachte naar aanleiding van het gebeuren op 12 oktober 2010 zijn baan is kwijtgeraakt, is een omstandigheid, die hij aan zichzelf heeft te wijten. Het verlies van zijn baan heeft dan ook geen strafmatigend effect.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank aan verdachte de na te noemen vrijheidsstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. De rechtbank is van oordeel dat het niet in het belang van de samenleving, noch in het belang van verdachte is, dat hem nu opnieuw zijn vrijheid wordt benomen. De rechtbank ziet echter geen aanknopingspunten voor het opleggen van een proeftijd korter dan 2 jaren, zoals door de raadsman is verzocht. De rechtbank zal dan ook naast een voorwaardelijke vrijheidsstraf een forse taakstraf opleggen.
In het arrest van 17 juni 2008 (LJN BD2578) heeft de Hoge Raad de eerdere jurisprudentie met betrekking tot de berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM samengevat. De behandeling van een strafzaak dient in beginsel te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar. Als regel geldt dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf.
De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt in deze zaak ruim vijf maanden, terwijl er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die een dergelijke overschrijding kan rechtvaardigen. Van een voortvarende behandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten is derhalve onvoldoende sprake geweest. Het feit dat enige tijd moest worden gewacht alvorens het verhoor van [naam 3] bij de rechter-commissaris kon plaatsvinden, maakt dat niet anders. Dat verhoor was immers in juni 2012 afgerond, terwijl de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte pas op 25 februari 2013 is aangevangen. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder de straf wordt verminderd met 5 %.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de overschrijding van de redelijke termijn de in beginsel passend geachte gevangenisstraf van 6 maanden (180 dagen) met 5% verminderd dient te worden. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding in plaats van een deel van de op te leggen gevangenisstraf een taakstraf aan verdachte op te leggen.
Alles afwegend, acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf en een taakstraf van na te noemen duur passend en geboden.
10. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 20 december 2010 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16/601332-08, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 18 november 2008 van de politierechter te Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot – onder meer – een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 7 (zeven) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens blijkt uit de stukken dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven, zal de rechtbank gelasten dat veroordeelde een taakstraf van 14 (veertien) uren moet verrichten.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b (oud), 14c (oud), 22c (oud), 22d (oud), 45, 48 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
12. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
eendaadse samenloop van
medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot handelen in strijd met artikel 31 lid 1 van de Wet wapens en munitie
en
medeplichtigheid aan medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 51 (eenenvijftig) dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van 2 uur per dag.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gelast – in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van de politierechter te Utrecht, namelijk gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) dagen – dat veroordeelde een taakstraf van 14 (veertien) uren moet verrichten.
Beveelt – voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht – dat voorlopige hechtenis zal worden toegepast van 7 (zeven) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en N.J. Koene, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2013.