Parketnummer: 13/676127-11 (Promis)
Datum uitspraak: 21 maart 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1991],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode] te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 augustus 2011, 25 februari 2013, 26 februari 2013, 28 februari 2013 en 7 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A.J.M. Vreekamp en P.C. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op Nieuwlandhof, in elk geval op een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een geldbedrag van (ongeveer) 2500 euro en/of sieraden, geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [A] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en), te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar [A] is/zijn toegelopen, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) [A] (een) vuurwapen(s), althans (een) op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of [A] op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of een mes, in elk geval een dergelijk voorwerp, in de nek van [A] heeft/hebben gezet en/of naar de kontzak van [A] heeft/hebben gegrepen en/of (daarbij) heeft/hebben gezegd: "Geef hier die centen" en/of "We gaan schieten", althans een of meer
woord(en) van gelijke (dreigende) aard of strekking;
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op Nieuwlandhof, in elk geval op een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld of bedreiging met geweld [A] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 2500 euro en/of sieraden, geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), bestaande het geweld daarin dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) [A] (een) vuurwapen(s), althans (een) op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of [A] op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of een mes, in elk geval een dergelijk voorwerp, in de nek van [A] heeft/hebben gezet en/of naar de kontzak van [A] heeft/hebben gegrepen en/of (daarbij) heeft/hebben gezegd: "Geef hier die centen" en/of "We gaan schieten", althans een of meer woord(en) van gelijke (dreigende) aard of strekking;
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II of III over te dragen aan [B] en/of [C] en/of [A] en/of [D] en/of [E] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en), opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, met dat/die wapen(s) naar het Nieuwlandhof, in elk geval naar een plaats waar de koper(s) van dat/die wapen(s) zou(den) zijn, is/zijn gegaan;
[F] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II of III over te dragen aan [B] en/of [C] en/of [A] en/of [D] en/of [E] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en), opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, met dat/die wapen(s) naar het Nieuwlandhof, in elk geval naar een plaats waar de koper(s) van dat/die wapen(s) zou(den) zijn, is gegaan,
tot het plegen van welk hierboven omschreven misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 12 oktober 2010 te Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, bestaande dat opzettelijk verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen hieruit dat hij, verdachte en/of
een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk al dan niet via een of meer tussenperso(o)n(en), die [F] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft benaderd met de mededeling dat [C] en/of [B] en/of [A] en/of [D] en/of [E] een of meer wapens(s) wilde(n) aanschaffen en/of bereid was/waren het door die Geertruida en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) vastgestelde aankoopbedrag te betalen en/of met die [F] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) een plaats afgesproken alwaar de overdracht van dat/die wapen(s) aan [C] en/of [B] en/of [A] en/of [D] en/of [E] kon plaatsvinden;
[F] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer wapen(s) van categorie II of III, voorhanden heeft/hebben gehad
welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 12 oktober 2010 te Amsterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft uitgelokt door gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of tot het plegen van welk hierboven omschreven misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 12 oktober 2010 te
Amsterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, bestaande dat opzettelijk verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen (telkens) hieruit dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk al dan niet via een of meer tussenperso(o)n(en) die [F] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft/hebben benaderd dat [C] en/of [B] en/of [A] en/of [D] en/of [E] een of meer wapens(s) wilde(n) aanschaffen en/of bereid was/waren het door die [F] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) vastgestelde aankoopbedrag te betalen en/of al dan niet via een of meer tussenperso(o)n(en) met die [F] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) een plaats afgesproken alwaar de overdracht van dat/die wapen(s) aan [C] en/of [B] en/of [A] en/of [D] en/of [E] kon plaatsvinden.
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie wegens schending van het ne bis in idem beginsel niet-ontvankelijk moet worden verklaard wat betreft de vervolging voor de feiten 3 en 4. Feit 3 betreft hetzelfde feit als onder 2 is ten laste gelegd, enkel de deelnemingsvorm in het onder 3 ten laste gelegde – medeplichtigheid – is anders dan het in het onder 2 ten laste gelegde medeplegen. Het onder 4 ten laste gelegde betreft eveneens hetzelfde feitencomplex, zij het dat hier uitlokking en/of medeplichtigheid aan het voorhanden hebben van de vuurwapens is ten laste gelegd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Het Openbaar Ministerie komt de bevoegdheid toe feiten ten laste te leggen op de wijze die hij geraden acht. Er is geen rechtsregel die zich er tegen verzet dat bepaalde deelnemingsvormen aan hetzelfde feitencomplex – in plaats van bijvoorbeeld in een primair/subsidiaire variant – cumulatief ten laste worden gelegd. Indien een dergelijke tenlastelegging tot een bewezenverklaring van meer feiten betreffende hetzelfde feitencomplex leidt, zal een bepaling die ziet op samenloop moeten worden toegepast. Van schending van het ne bis in idem beginsel is door voornoemde werkwijze van het Openbaar Ministerie geen sprake.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Verzoek tot voegen verklaringen
Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank ter terechtzitting van 26 februari 2013 verzocht de verklaringen die de medeverdachten [G] en [A] ter terechtzitting – als verdachte in hun eigen gelijktijdig behandelde, maar niet gevoegde zaken – hebben afgelegd, te voegen in het dossier van verdachte.
Voornoemd verzoek van het Openbaar Ministerie is pas gedaan nadat aan het Openbaar Ministerie het woord was gegeven voor het requisitoir en dus zeer laat. Het verzoek is bovendien niet onderbouwd. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.
5.1. Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde
5.1.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de verklaring van [G] kan worden afgeleid dat verdachte ten tijde van de poging tot beroving van [A] aanwezig was op de plaats delict. Hij was nauw betrokken bij de poging tot beroving van [A]. [A] dicht verdachte een geweldsrol toe. Ook al zou deze geweldsrol niet kunnen worden bewezen, dan laat dat onverlet dat verdachte zich op geen enkel moment aan het gebeuren heeft onttrokken. Hij moet dan ook als volwaardig medepleger worden aangemerkt van het hem onder 1 ten laste gelegde.
5.1.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte was aanwezig op de plaats delict ten tijde van de poging tot het overdragen van wapens. Toen de deal niet doorging, ging het razendsnel mis en ontstond een situatie waarin werd geprobeerd [A] te beroven. Geen van de aanwezigen op de plaats delict, verklaart dat verdachte daarbij een actieve rol speelde. [A] heeft weliswaar het idee dat verdachte hem een klap heeft gegeven, maar dat idee is niet onderbouwd en kan niet worden bewezen. Verdachte is bovendien niet ter plaatse gebleven, maar weggelopen zodra hij doorhad dat de situatie escaleerde. De rol van verdachte in het voortraject – de beoogde wapendeal – kan niet leiden tot bewezenverklaring van het medeplegen van het hem onder 1 ten laste gelegde.
5.1.3. Het oordeel van de rechtbank
De enige verklaring die zich in het dossier bevindt waarin aan verdachte bij de poging tot afpersing een actieve rol wordt toegeschreven, is de verklaring van [A]. Deze verklaring zou weliswaar bewijs kunnen leveren voor een actieve rol van verdachte, ware het niet dat [A] niet weet of het verdachte is geweest die hem sloeg. Hij veronderstelt dat slechts. Met de raadsman is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte enige actieve rol heeft vervuld bij de poging tot afpersing van [A]. Van een stilzwijgende samenwerking met anderen bij deze poging tot afpersing, blijkt evenmin. Wel kan – zoals ook het Openbaar Ministerie betoogt – worden bewezen dat verdachte ten tijde van de poging tot afpersing van [A] op de plaats delict aanwezig was en hij zich daarvan niet heeft gedistantieerd. Het zich enkel niet distantiëren is echter onvoldoende om van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de poging tot afpersing van [A] te kunnen spreken. Verdachte zal dan ook van het hem onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
5.2. Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde
5.2.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Verdachte is herkend door [B] en bovendien heeft [G] over zijn rol verklaard. Verdachte is op het moment van de poging tot overdracht van vuurwapens een volwaardige medepleger in de poging tot overdracht.
5.2.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft de wapens nooit in handen gehad. Hij heeft, door tussenkomst van een derde, gezorgd dat de wapens naar de plaats delict zouden komen. Dat is echter onvoldoende om van medeplegen van de poging tot het overdragen van wapens te kunnen spreken.
5.2.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde oordeelt de rechtbank dat kan worden gezegd dat verdachte aanwezig was bij een poging tot het overdragen van wapens. Verdachte heeft [H] aangezocht om een vuurwapen te leveren, die vervolgens [F] heeft opgehaald en meegenomen naar de plaats delict om een vuurwapen te leveren. [F] heeft daarna NN1 en NN2 laten komen met de vuurwapens bestemd voor [A]. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte met [F] – laat staan met de NN-mannen – heeft samengewerkt bij de poging tot het overdragen van vuurwapens. Zijn enkele aanwezigheid acht de rechtbank – ook als dit wordt bezien in samenhang met de rol van verdachte vóór de beoogde wapendeal – onvoldoende om van een nauwe en bewuste samenwerking bij de poging tot overdragen van vuurwapens te kunnen spreken. Verdachte zal dan ook van het hem onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
5.3. Beoordeling van het onder 3 en 4 ten laste gelegde
5.3.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat het aan verdachte onder 3 en 4 ten laste gelegde kan worden bewezen. Verdachte heeft [H] uitgelokt tot het voorhanden hebben van wapens toen hij hem belde op 12 oktober 2010. Op de plaats delict aangekomen is verdachte medeplichtige aan het voorhanden hebben van wapens.
5.3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem onder 4 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Nu de aan verdachte onder 3 ten laste gelegde medeplichtigheid kan worden bewezen, kan van de onder 4 ten laste gelegde uitlokking geen sprake meer zijn.
5.3.3. Het oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft in zijn betoog miskend dat – daargelaten dat onder 4 zowel medeplichtigheid als uitlokking ten laste zijn gelegd – de onder 4 ten laste gelegde uitlokking ziet op een ander feit dan waarop de medeplichtigheid aan het onder 3 ten laste gelegde ziet. Onder 3 is immers ten laste gelegd – kort gezegd – medeplichtigheid aan een poging tot het overdragen van vuurwapens, terwijl onder 4 – kort gezegd – is ten laste gelegd uitlokking van en/of medeplichtigheid aan het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank gaat dan ook aan het betoog van de raadsman voorbij.
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde bewezen. De vraag die de rechtbank nu dient te beantwoorden is of verdachte zich wat het onder 4 ten laste gelegde voorhanden hebben van vuurwapens schuldig heeft gemaakt aan uitlokking daarvan en/of medeplichtigheid daaraan.
Uit de bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid. Verdachte heeft – voorafgaand aan het incident op 12 oktober 2010 – met [G] gesproken. [G] benaderde hem met de vraag of hij vuurwapens kon regelen. Bijjou had immers [G] benaderd met de vraag of hij – voor [A] – vuurwapens kon regelen. Verdachte is op 12 oktober 2010 door [G] voorgesteld aan [B] en [C] en heeft met hen [H] opgehaald. Zij zijn vervolgens naar de Nieuwlandhof te Amsterdam gereden. Daar hebben zij – met [A] – [F] en de NN-mannen ontmoet. Daar waren ook vuurwapens aanwezig. De intentie was deze over te dragen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande kan worden afgeleid dat verdachte door het verschaffen van inlichtingen medeplichtig is geweest aan het voorhanden hebben van vuurwapens door [F], tezamen met NN1 en NN2, zoals hem dat onder 4 is ten laste gelegd. Uit het voorgaande is echter onvoldoende gebleken dat verdachte opzet heeft gehad op het uitlokken van [F] en/of de NN-mannen, zowel voorafgaand aan, als op 12 oktober 2010. Het onder 4 ten laste gelegde kan niet worden bewezen voor zover het ziet op uitlokking van de zijde van verdachte.
Voorts overweegt de rechtbank nog dat uit de bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang bezien – blijkt dat in na te noemen bewijsmiddel 8 van rubriek 5.3.4. [A] wordt bedoeld waar gesproken wordt van een andere man dan [naam 1].
Nu sprake is geweest van handelingen die zowel als medeplichtigheid aan voorhanden hebben van vuurwapens, als aan overdragen van vuurwapens opleveren, oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal daarmee bij de strafoplegging rekening houden.
5.3.4. Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 3 en 4 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
1. De ter terechtzitting van 25 februari 2013 in deze rechtbank afgelegde verklaring van verdachte, opgenomen in het door de voorzitter en de griffier ondertekende proces-verbaal van de terechtzitting.
Ik stond tussen twee vuren. Ik kende geen van beide partijen. Er was een worsteling tussen [A] en een jongen van de andere partij, die de wapens zou leveren. Die groep bestond uit [H], [F] en twee andere jongens die als laatste waren gekomen. Ze kwamen er gewoon bijstaan. Ik ging ervan uit dat ze [H] en [F] kenden. We stonden bij de pier in de vorm van een driehoek bijna. Tijdens de worsteling was [H] vlak bij me. Hij trok me weg, van we moeten deze kant op. Er was een jongerenwerker waar ik contact mee had. Hij heet [naam 2]. Ik zag [C] en [B] op die dag voor het eerst. Het klopt dat [H] is opgehaald in het centrum. Ik zat in de auto bij [H], [C] en [B].
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678-205 van 6 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [J] en [K], doorgenummerde pag. H14-H19.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [G], zakelijk weergegeven:
Ze noemen mij op straat [naam 2]. [B] vroeg of ik iemand wist die een wapen kon regelen. Ik heb [B] in contact gebracht met ene [verdachte]. [verdachte] zou [B] en [C] in contact brengen met weer een andere gozer om die dingen te regelen. Ik heb van [verdachte] gehoord hoe het afgelopen is.
Ze gingen eerst naar de contactpersoon van [verdachte]. Deze had opvallend scheve tanden. Hij heeft geregeld dat ze in contact kwamen met andere personen. Dezelfde avond was er een ontmoeting. Bij de ontmoeting waren in ieder geval [verdachte], [B], [C] en een Hollandse man, ik noem dit vanaf nu de groep van de Hollander. Aan de andere kant de contactpersoon van [verdachte] en nog drie andere mannen, dat kunnen er ook vier zijn geweest. Ik noem deze groep vanaf nu de groep van de contactpersoon van [verdachte]. De wapens die de groep van de contactpersoon van [verdachte] bij zich had, waren niet de juiste wapens. De Hollander wilde deze wapens niet hebben. De groep met de contactpersoon van [verdachte] wilde wel betaald krijgen voor de moeite, maar dit was de Hollander niet van plan. Hierop heeft één van de mannen van de groep van de contactpersoon van [verdachte] de Hollander vast gegrepen.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678-303 van 15 maart 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [K] en [L], doorgenummerde pag. D80-D87.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [F], zakelijk weergegeven:
Tussen 21.00 en 21.30 uur kreeg ik een telefoontje (de rechtbank begrijpt: op 12 oktober 2010). Het zou kunnen dat ik gebeld ben door [H]. Ik heb uitgelegd ik ben in Holendrecht en stelde voor: kom naar het bruggetje aan de achterkant van het metrostation (de rechtbank begrijpt metrostation Holendrecht te Amsterdam). Ik ging naar beneden. Ik was bij mijn vriendin thuis op het [adres 1]. Dus 5 of 10 minuten na het telefoontje kwam ik beneden bij het bruggetje. Toen ik beneden aan kwam stond die jongen er al. Hij zei: “ik ben met een paar jongens hier”. Toen we richting het bruggetje liepen vertelde hij me dat mensen een wapen wilden kopen. Toen kwamen we aan bij het bruggetje. Op het bruggetje stonden een Marokkaan en een donkere jongen en vanaf de andere kant van het bruggetje kwamen nog een Marokkaan en een Nederlander aanlopen. Ik ken [A]s naam uit het dossier, hij is volgens mij de Nederlander. Ik vroeg [A] wat hij wilde hebben. [A] zei: een wapen. Ik vroeg hem: wat voor wapen wil je? Een gebruikte, een nieuwe? Wat voor merk? Wat voor grootte? Een nieuwe in een doos? Ik heb vervolgens een belletje gepleegd en iemand gevraagd of hij iets kon regelen voor me. Ik hoorde dat [A] zei dat hij wat wilde zien. Daarop kwamen er na ongeveer 10 tot 15 minuten 2 andere gozers aangelopen. Ze lieten direct wapens zien aan [A]. Ze hebben hem 2 wapens laten zien. Een was een revolver, de ander een pistool. [A] zei dat hij deze wapens niet wilde hebben. Ik hoorde dat ze een vergoeding wilden hebben. Ze vertelden dit in een andere taal. Ik zag dat één van de donkere jongens op de Nederlander af stapte en zei: “je moet betalen”.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 7 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [M] en [J] doorgenummerde pag. G25-G43.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [A], zakelijk weergegeven:
De bewuste avond was ik in Amsterdam om een wapen te kopen. Een kennis van [D] kon een pistool regelen. Ik moest naar Zeist komen en hoorde dat ik het in Amsterdam kon krijgen. [D] had me laten weten dat [naam 3] dat had geregeld. Ik stak geld in mijn zak en ik had een pistool mee. Ik reed achter [naam 3] en zijn maat, de Marokkaanse jongens uit Zeist die gewond zijn geraakt, aan naar Amsterdam Bijlmer. Een andere jongen stapte bij hen in de auto. Ik moest wachten. Ze reden weg om iemand op te halen. We reden naar een andere plek, waar de schietpartij plaatsvond. Bij [naam 3] en zijn maat in de auto zaten twee donkere mannen. Eén met opvallend scheve tanden en één magere jongen. [naam 4] (de rechtbank begrijpt de man met de opvallend scheve tanden) was het aanspreekpunt. Hij wilde bevestigend weten of ik wilde kopen. Toen deed [naam 4] een belletje. Tien minuten later kwam de man die door [naam 4] de ‘baas’ werd genoemd. Later kwamen er nog twee jongens. Die hadden een pistool. Ik zei dat ik dat niet hoefde. Toen ik weg liep, ging er een hand richting mijn kontzak. Van: geef hier die centen. Dat deed de man met de tandjes. Hij riep iets van : “ik wil geld hebben”. Ik duwde hem weg. Ik kreeg een gigantische dreun tegen mijn harses. De man die dat deed stond praktisch naast me. In totaal waren er iets van 7 man inclusief de [naam 5], exclusief mij. Vijf jongens waren donker Eén van hen riep: “we gaan schieten!”. Kort na de klap kreeg ik iemand om mijn nek van achteren.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 16 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [L] en [N], doorgenummerde pag. G45-G59.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [A], zakelijk weergegeven:
De man met de tandjes zei dat ik de baas ging spreken. De man met de tandjes zei:”dit is de man” toen de baas werd voorgesteld.
In de telefoon van [B] (de rechtbank begrijpt: [B]) tref je een sms’je aan met het type wapens. [B] had een sms’je gekregen van iemand over de typen wapens die we aangeboden kregen. In dat sms’je stonden de typen met typenummers. Bij één van de wapens stond [naam 7].
6. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2010251678 van 29 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [O] en [P], doorgenummerde pag.
G67-71.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [A] en voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
V: U wilt aangifte doen ter zake een incident doen dat werd gepleegd op 12 oktober 2010 op de Nieuwlandhof te Amsterdam.
V: Kunt u zeggen wat er precies gebeurd is op de Nieuwlandhof?
A: Ik kwam daar. Toen werden mij wapens getoond die ik niet wilde en toen waren ze het daar niet mee eens. Ik werd bedreigd, geslagen, beetgepakt en heb vervolgens eenmaal geschoten.
V: Wij willen u foto’s laten zien. Wij zullen zelf de naam van de persoon die u aanwijst in dit proces-verbaal vermelden.
V: Wie van de personen heeft gezegd dat hij [naam 6] gaat halen?
A: [naam 4] (foto [H]).
V: Wie van deze personen op de foto’s is [naam 6]?
A: Dat is [F] (wijst foto [F] aan).
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 17 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [Q] en [L], doorgenummerde pag. A113-A114.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [R], zakelijk weergegeven:
[B] heeft zijn best gedaan om ons te vertellen wat er is gebeurd. [D] had gevraagd of [B] wapens kon regelen voor [A]. [B] heeft toen rondgevraagd met het idee om winst te pakken. [C] was toen met hem meegegaan. [B] heeft een vriend, zijn bijnaam is [naam 2]. Wij hebben met hem gesproken en hij heeft ons alles verteld. Hij heeft na deze schietpartij ook met [verdachte] gesproken en [verdachte] heeft toen alles aan hem verteld. Daarom weten wij nu ook wat er is gebeurd.
Er zijn wapens aangeboden aan [A] en [D]. Toen [D] vertelde dat hij er vanaf zag zei één van de mannen dat hij alsnog zijn geld moest inleveren bij hem. [D] zei dat hij dat niet zou doen. Die man zei toen nog een keer tegen hem dat hij zijn geld af moest geven. [D] zei toen weer dat hij dat niet wilde doen. Die man probeerde toen in de zakken van [D] te graaien om het geld te pakken. Toen is er een kleine worsteling ontstaan.
8. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251678 van 12 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [S], doorgenummerde pag. A240-A241.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 9 november 2010 belde [R]. Hij vertelde dat het slachtoffer [B] hem vlak na het incident had verteld dat ene [D] betrokken was bij de schietpartij. 10 minuten voordat hij belde had hij het hele incident nog eens doorgenomen met [B] en toen vertelde [B] aan [R] dat [D] er niet bij betrokken was. Het zou om een andere man gaan. [R] zei dat hij denkt dat [B] hem in eerste instantie onder invloed van morfine het verkeerde heeft verteld.
9. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 8 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [P] en [L], doorgenummerde pag. A190-A195.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [B], zakelijk weergegeven:
[A] vroeg mij of ik iets voor hem kon regelen. Hij zei dat hij wapens wilde kopen. Ik heb contact gelegd met een jongen uit Utrecht die ik ken onder zijn bijnaam [naam 2]. Hij zei: ga morgen maar om 8 uur ’s avonds naar die plek en dan wordt het geregeld. Met die plek bedoelde hij dat gebouw met daarop “Kraaiennest”. Op de dag van de schietpartij zijn ik en [C] rond zeven uur ’s avonds naar het huis van [D] gegaan. Ik had [C] meegevraagd om te rijden. [A] en die andere man stonden al beneden op ons te wachten. [A] en die andere man zijn in de witte bestelbus van [A] gestapt. We reden naar “Kraaiennest”. Ik zag dat [naam 2] buiten op ons wachtte. [naam 2] stelde [C] en mij voor aan een neger. Ik hoorde na de schietpartij van [naam 2] dat deze jongen [verdachte] heette. Hij stapte in de auto van [C]. [naam 2] bleef achter. [verdachte] zei dat we naar een andere jongen moesten. Die gingen we ophalen in het centrum van Amsterdam. Hij heeft van die tanden die scheef staan. In de auto hadden we het over pistolen. We stopten bij een plek. [verdachte] zei: we gaan nu naar de baas toe. Die jongen met die tanden ging naar de baas toe. Op een gegeven moment kwam die man met de tanden terug en later kwam de baas. De baas ging op een gegeven moment bellen. Dat was waarschijnlijk om de pistolen te laten komen. Na een kwartiertje à een half uurtje kwamen er twee negers, NN1 en NN2. Die negers praatten onderling in een andere taal. [A] ging met de baas praten. Die pistolen waren 1400 euro per stuk. Ik hoorde dat [A] de pistolen niet meer wou kopen. Hij wilde wat anders. Toen zei die baas van: jij wilt niet kopen? Toen zei hij wat in die andere taal tegen die negers. NN1 kwam naar mij toe en NN2 naar [C]. NN1 schoot mij in mijn buik.
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251678 van 22 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [N] en [L], doorgenummerde pag. A316-A330.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [B], zakelijk weergegeven:
[C] stond op een gegeven moment naast mij. [C] begon opeens te rennen. NN1 en NN2 kwamen op ons af. [C] is als eerste neergeschoten.
Ik heb een sms van [naam 2] gekregen. In die sms stond iets over wapens. Iets van “broodjes” met cijfers. Er stond ook de naam “[naam 7]” in.
11. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251678-276 van 2 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [J], doorgenummerde pag. A457-A459.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
De telefoon van verdachte [B] is handmatig uitgelezen. In deze telefoon werd de sms gevonden: “Broodje .25, broodje .32 ok en [naam 7] vraag hem”. Deze sms was op 11 oktober 2010 verzonden naar de telefoon van verdachte [B] door de afzender: [naam 2].
12. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 20 oktober 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, niet doorgenummerd.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [H], zakelijk weergegeven:
Op 12 oktober 2010 was ik in het Wallengebied. Tussen 19 en 20 uur die avond werd ik gebeld door [verdachte]. Hij zei dat hij naar mij toe zou komen. Na ongeveer een half uur of een kwartier kwam [verdachte]. Ik zag dat hij met twee Marokkaanse jongens was. In de auto begonnen zij meteen te vragen of ik een wapen kon leveren. Toen heb ik duidelijk gezegd dat ik dat niet kon. Er is afgesproken dat we gingen doorrijden naar Holendrecht. Voordat ik uitstapte heb ik tegen de Marokkaanse jongens gezegd: doe voorzichtig, ik ga even iemand halen. Toen ik na een kwartier terugkwam met die andere jongen, kwam [A]. Toen begon het gesprek tussen die andere jongen en [A]. Met die andere jongen bedoel ik [F]. [A] vroeg of de wapens gebruikt waren. [F] zei: wacht even, ik ga dat voor jou checken. [F] ging toen bellen. Ik weet niet met wie. [A] kreeg te horen dat niet bevestigd kon worden of de wapens gebruikt waren. [A] kon toen aangeven of de mensen die met de wapens zouden komen afgebeld moesten worden. [A] zei: nee, laat ze maar komen. Ik zag dat twee jongens vanuit de richting van het metrostation aankwamen. Toen kreeg [A] te zien wat voor wapens hij kon kopen. [A] zei: nee, dat is niet wat ik wil. [A] wilde twee wapens hebben, die jongens kwamen ook met twee wapens. Iedereen heeft die wapens gezien, dus ik ook. Eén wapen was een handwapen, een revolver, en het andere was een pistool met magazijn. [A] wilde iets anders. De twee jongens die gekomen waren, waren niet blij dat ze voor niks waren gekomen. Toen kwam er stemverhoging.
Toen ik in Holendrecht aankwam heb ik even later [F] gebeld en gezegd dat ik beneden stond. Geertruida kwam toen naar beneden. Ik ben samen met hem teruggelopen naar waar de anderen stonden. Ik stelde [A] en [F] aan elkaar voor. Ik zei tegen [A]: dit is de man.
Als ik zeg dat mensen niet blij waren, bedoel ik zowel de twee jongens die later kwamen en wapens hadden gebracht, als [F] die de moeite had gedaan om te bellen. Ik noemde [F] [naam 6] of [naam 8].
13. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251678-113 van 22 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [T] en [U], doorgenummerde pag. A16-A20.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaringen van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 12 oktober 2010 stelden wij een onderzoek in naar aanleiding van een schietincident op de Nieuwlandhof te Amsterdam. Ter plaatse werden wij geïnformeerd dat er omstreeks 22.00 uur op de openbare weg van de Nieuwlandhof een schietincident had plaatsgevonden. Collega’s hadden aldaar 2 gewonde personen aangetroffen. Tussen de bebouwing van de Nieuwlandhof en de Nieuwegeinlaan bevond zich een parkeerplaats. Wij zagen op de bestrating van de parkeerplaats een huls liggen. Deze huls werd door ons genummerd en in beslag genomen. Ongeveer 2 meter naast deze huls zagen wij nog een huls liggen. Deze huls werd door ons genummerd en in beslag genomen. Wij zagen op het trottoir, ongeveer anderhalve meter naast de huls voornoemd, een kogelpunt liggen. Deze kogelpunt werd door ons genummerd en in beslag genomen. Tussen twee personenauto’s zagen wij een kogelpunt liggen. Deze kogelpunt werd door ons genummerd en in beslag genomen.
In beslag genomen goederen/sporen:
Volgnummer 3
Aantal/eenheid: 1 Huls
Merk/type: Luger 9 mm
Spoor identificatienr: [nummer 1]
Volgnummer 4
Aantal/eenheid: 1 Huls
Merk/type: Luger 9 mm
Spoor identificatienr: [nummer 2]
Volgnummer 5
Aantal/eenheid: 1 Kogel
Spoor identificatienr: [nummer 3]
Volgnummer 6
Aantal/eenheid: 1 Kogel
Spoor identificatienr: [nummer 4]
14. Een geschrift, zijnde een kopie rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 9 december 2010, opgemaakt door [V], NFI-deskundige, doorgenummerde pag. A302-A307.
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde NFI-deskundige, zakelijk weergegeven:
De hulzen [nummer 1] en [nummer 2] zijn vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch pistool van het kaliber 9mm Parabellum, merk Glock. De afvuursporen in de twee kogels [nummer 5], operatief verwijderd uit slachtoffer [B], en [nummer 4] passen eveneens bij de loop van dit type vuurwapen. Kogels kaliber .32 worden doorgaans afgevuurd uit revolvers. De afvuursporen in de loden kogel [nummer 3], kaliber .32, passen bij de loop van een revolver merk Taurus.
De rechtbank acht op grond van de onder 5.3.4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
[F] op 12 oktober 2010 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, wapens van categorie II of III over te dragen aan [A], opzettelijk met zijn mededaders met die wapens naar de Nieuwlandhof is gegaan,
tot het plegen van welk hierboven omschreven misdrijf hij, verdachte, op 12 oktober 2010 te Amsterdam inlichtingen heeft verschaft, bestaande dat opzettelijk verschaffen van inlichtingen hieruit dat hij, verdachte opzettelijk via een of meer tussenpersonen die Geertruida en tot op heden onbekend gebleven personen heeft benaderd met de mededeling dat [A] wapens wilde aanschaffen en met die [F] en tot op heden onbekend gebleven personen een plaats afgesproken alwaar de overdracht van die wapens kon plaatsvinden;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
[F] tezamen en in vereniging met tot op heden onbekend gebleven personen op 12 oktober 2010 te Amsterdam wapens van categorie II of III voorhanden hebben gehad,
tot het plegen van welk hierboven omschreven misdrijf hij, verdachte, op 12 oktober 2010 te Amsterdam opzettelijk inlichtingen heeft verschaft, bestaande dat opzettelijk verschaffen van inlichtingen hieruit dat hij opzettelijk via een of meer tussenpersonen die [F] en tot op heden onbekend gebleven personen heeft benaderd dat [A] wapens wilde aanschaffen en via een of meer tussenpersonen met die [F] en tot op heden onbekend gebleven personen een plaats heeft afgesproken alwaar de overdracht van die wapens aan [A] kon plaatsvinden.
De rechtbank ziet in regel één van het onder 2 ten laste gelegde het woord “en” als een kennelijke verschrijving en leest dit als “tezamen en in vereniging met” gelet op de kennelijke bedoeling van het Openbaar Ministerie om medeplegen ten laste te leggen. Voor zover overigens in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straf
9.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feit(en) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 (eenentwintig) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 (zeven) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde en zijn persoonlijke omstandigheden, naar beneden moet worden afgeweken van de door het Openbaar Ministerie gevorderde straf. De reeds ondergane voorlopige hechtenis is wat de raadsman betreft een passende straf voor het wat hem betreft bewezen verklaarde feit 3. Bovendien is sprake van schending van de redelijke termijn, hetgeen moet worden verdisconteerd in de strafmaat.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het voorhanden hebben van vuurwapens. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een poging deze vuurwapens over te dragen.
Het voorhanden hebben van vuurwapens levert een onaanvaardbaar risico op het gebruik daarvan op. Dat is in de onderhavige strafzaak ook gebleken, nu sprake is van twee slachtoffers die door het gebruik van vuurwapens zeer ernstig gewond zijn geraakt, en daarvan de levenslange gevolgen zullen dragen. Hoewel verdachte daarvoor niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden, blijkt daaruit wel hoe groot het gevaar van vuurwapens is en tot welke gevolgen het gebruik daarvan kan leiden. De rechtbank rekent het verdachte bijzonder aan dat hij medeplichtig is geweest aan een poging vuurwapens over te dragen en zo het bezit daarvan te verspreiden. Dat hij dit heeft gedaan in de Bijlmer in Amsterdam Zuidoost, een gebied waar het bezit en gebruik van vuurwapens bij uitstek tot grote problemen hebben geleid en nog leiden, weegt naar het oordeel van de rechtbank strafverzwarend mee. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bij de totstandkoming van deze feiten en het naar de plaats delict brengen van de betrokken personen een cruciale rol heeft gehad. Het heeft er daarbij alle schijn van dat verdachte ondoordacht tot het begaan van zulke ernstige feiten is gekomen, hetgeen zorgen baart voor de toekomst.
Vanwege de ernst van de voornoemde feiten kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Evenmin kan vanwege deze ernst worden volstaan met een onvoorwaardelijke straf die gelijk is aan het voorarrest, zoals door de raadsman verzocht.
De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 20 februari 2013. Daaruit kan worden afgeleid dat verdachte sinds oktober 2010 niet opnieuw wegens een soortgelijk misdrijf met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Nu de rechtbank verdachte – anders dan door het Openbaar Ministerie gevorderd – vrijspreekt voor het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde, zal zij naar beneden afwijken van de door het Openbaar Ministerie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat het niet in het belang van de samenleving noch in het belang van verdachte is dat hem nu opnieuw zijn vrijheid wordt benomen.
In het arrest van 17 juni 2008 (LJN BD2578) heeft de Hoge Raad de eerdere jurisprudentie met betrekking tot de berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM samengevat. De behandeling van een strafzaak dient in beginsel te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar. Als regel geldt dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf.
De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt in deze zaak ruim vijf maanden, terwijl er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die een dergelijke overschrijding kan rechtvaardigen. Van een voortvarende behandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten is derhalve onvoldoende sprake geweest. Het feit dat enige tijd moest worden gewacht alvorens het verhoor van [A] bij de rechter-commissaris kon plaatsvinden, maakt dat niet anders. Dat verhoor was immers in juni 2012 afgerond, terwijl de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte pas op 25 februari 2013 is aangevangen. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder de straf wordt verminderd met 5 %. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de overschrijding van de redelijke termijn de in beginsel passend geachte gevangenisstraf van 6 maanden (180 dagen) met 5 % verminderd dient te worden.
Alles afwegend, acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b (oud), 14c (oud), 45, 48 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezen verklaarde:
medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot handelen in strijd met artikel 31 lid 1 van de Wet wapens en munitie
medeplichtigheid aan medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, Julio Anibal DE LIMA, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 171 (honderdeenenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 15 (vijftien) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en N.J. Koene, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2013.