ECLI:NL:RBAMS:2013:CA0921

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13-737136-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar rechtsmachtvereiste en discriminatieverbod in overleveringszaak

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 17 mei 2013, wordt de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) behandeld. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in Gent, België. De rechtbank constateert dat het onderzoek niet volledig is geweest en ziet aanleiding om nader onderzoek in te stellen naar het rechtsmachtvereiste zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW, en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, zoals vastgelegd in artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

De opgeëiste persoon, die sinds 1974 in Nederland woont en beschikt over een permanente verblijfsvergunning, wordt bijgestaan door zijn raadsman. Tijdens de behandeling van de vordering op 3 mei 2013 is gebleken dat de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste eis van artikel 6, vijfde lid, OLW, maar dat er twijfels zijn over de rechtsmacht van Nederland met betrekking tot het strafbare feit dat aan het EAB ten grondslag ligt. De rechtbank verzoekt de officier van justitie om een inschatting van de vermoedelijke strafmaat naar Nederlandse maatstaven te maken en deze voor te leggen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

De rechtbank besluit het onderzoek te heropenen en schorst dit voor onbepaalde tijd, waarbij de officier van justitie en de raadsman de gelegenheid krijgen om hun standpunten omtrent het rechtsmachtvereiste en het discriminatieverbod naar voren te brengen. De rechtbank benadrukt dat indien niet aan de vereisten van artikel 6, vijfde lid, OLW wordt voldaan, de opgeëiste persoon geen aanspraak kan maken op de eventueel verleende garantie zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De stukken worden in handen gesteld van de officier van justitie en het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/737136-13
RK nummer: 13/1740
Datum uitspraak: 17 mei 2013
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 maart 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 25 januari 2013 door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Turkije) op [1951],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres], [postcode] [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 mei 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. E.M. Steller, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat het de rechtbank door het tijdstip waarop de zaak voor behandeling is aangebracht en vanwege haar volle agenda, onmogelijk is gebleken binnen de termijn van zestig dagen uitspraak te doen.
2. Beraadslaging
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting en tijdens de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon weliswaar aan de eerste eis van artikel 6, vijfde lid, OLW heeft voldaan, maar dat niet is voldaan aan de tweede eis, te weten dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd. Nederland heeft namelijk geen rechtsmacht over het in het EAB bedoelde strafbare feit. Een garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW is derhalve niet vereist.
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon geheel geworteld is in Nederland. Hij woont sinds 1974 in Nederland en beschikt over een permanente verblijfsvergunning in Nederland. Ten aanzien van het rechtsmachtvereiste heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de jurisprudentiële ontwikkelingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie 5 september 2012, zaak C 42/11 (Lopes Da Silva Jorge)) en op het standpunt van de officier van justitie ziet de rechtbank in onderhavige zaak aanleiding ambtshalve nader onderzoek in te stellen naar het rechtsmachtvereiste zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit (artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)).
Artikel 6, vijfde lid, OLW luidt als volgt:
Het eerste tot en met het vierde lid is eveneens van toepassing op een vreemdeling met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, voor zover hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen en voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon zijn van mening dat de opgeëiste persoon voldoet aan het eerste vereiste van artikel 6, vijfde lid, OLW. De opgeëiste persoon is gedurende lange tijd in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
In het kader van bovengenoemd aangekondigd nader onderzoek dient vastgesteld te worden of een eventuele opgelegde straf of maatregel na overlevering in België tot beëindiging van het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon zou leiden. Gelet hierop verzoekt de rechtbank de officier van justitie op basis van de in het EAB neergelegde verdenking een inschatting van de vermoedelijke strafmaat naar Nederlandse maatstaven te maken en deze inschatting aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna IND) voor te leggen met het verzoek of de IND kan beoordelen of deze strafmaat tot beëindiging van het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon zou leiden.
De rechtbank verzoekt de officier van justitie eveneens in het kader van het nadere onderzoek van de uitvaardigende autoriteiten een garantie zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW te verkrijgen. Deze garantie is immers nodig om overlevering toe te staan, indien de rechtbank tot het oordeel komt dat het rechtsmachtvereiste niet mag worden gehanteerd omdat dit zou leiden tot strijd met het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit.
De rechtbank zal in het kader van het nadere onderzoek het openbaar ministerie en de verdediging in de gelegenheid stellen om ter terechtzitting (nogmaals) hun standpunten naar voren te brengen.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat indien uit het nadere onderzoek blijkt dat niet is voldaan aan de vereisten zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW de opgeëiste persoon geen aanspraak kan maken op de eventueel verleende garantie zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW.
Gelet op al het bovenstaande dient het onderzoek ter zitting te worden hervat.
De rechtbank zal de stukken in handen stellen van de officier van justitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
Heropent het onderzoek en schorst dit voor onbepaalde tijd.
Stelt de officier van justitie in de gelegenheid om op basis van de in het EAB neergelegde verdenking een inschatting van de vermoedelijke strafmaat naar Nederlandse maatstaven te maken en deze inschatting aan de IND voor te leggen met het verzoek of de IND kan beoordelen of deze strafmaat tot beëindiging van het verblijfsrecht zou leiden.
Stelt de officier van justitie in de gelegenheid om van de uitvaardigende autoriteiten een garantie zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW te verkrijgen.
Stelt de officier van justitie en de raadsman in de gelegenheid om tijdens een nog nader te bepalen terechtzitting hun standpunten omtrent het rechtsmachtvereiste zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit (artikel 18 VWEU) naar voren te brengen.
Beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzit¬ter,
mrs. H.P. Kijlstra en B. Poelert, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 mei 2013.