Parketnummer: 13/670591-12 (Promis)
Datum uitspraak: 22 mei 2013
Tegenspraak (art. 279, tweede lid, Wetboek van Strafvordering)
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1976],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. Kersten, en wat de raadsman van verdachte, mr. F.W. Verweij, naar voren heeft gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 09 juli 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk zijn levensgezel [A], heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het
- eenmaal of meermalen (met kracht) duwen tegen de borst(en), in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [A] en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) (met beide handen) vastpakken en/of vasthouden bij/van de nek/keel van voornoemde [A] en/of
- (vervolgens) (met kracht) dichtknijpen en/of dichtgeknepen houden van de nek/keel van voornoemde [A] en/of
- (daarbij) eenmaal of meermalen (met kracht) met de knie en/of been drukken en/of duwen op de buik, in elk geval op het lichaam van voornoemde [A],
waardoor voornoemde [A] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 09 juli 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
3. Ontvankelijkheid van de officier van justitie met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde.
3.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de terugkeerprocedure nog niet volledig is doorlopen. Verdachte is namelijk op 24 juli 2012 andermaal in vreemdelingenbewaring gesteld. Deze maatregel is op grond van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 mei 2013 (AWB 13/10905) op deze datum weer opgeheven. Blijkens deze uitspraak is in 2010 een aanvraag van een laissez-passer ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Deze aanvraag loopt nog steeds en volgens de vreemdelingenrechter bestaat zodoende nog steeds zicht op uitzetting. Omdat door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie echter onvoldoende voortvarend is gehandeld dient de maatregel te worden opgeheven. Nu de terugkeerprocedure nog steeds loopt dient het openbaar ministerie volgens de raadsman niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
In reactie op de stelling van de verdediging heeft de officier van justitie aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank Den Haag pas twee dagen geleden bekend was. Nu het feit is gepleegd op 9 juli 2012 is de officier van justitie van mening dat deze uitspraak buiten beschouwing dient worden gelaten. Verdachte is al langere tijd geleden tot ongewenst vreemdeling verklaard; hij is er ook al eerder voor veroordeeld. Door de Vreemdelingendienst zijn verschillende inspanningen verricht om verdachte het land uit te zetten, maar verdachte werpt continu rookgordijnen op. Hij frustreert het onderzoek. Naar de mening van de officier van justitie is de gehele terugkeerprocedure doorlopen en zij acht zichzelf ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte nu de terugkeerprocedure moet worden geacht volledig te zijn doorlopen en zij overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte is bij besluit van 19 juli 2007 ongewenst verklaard, welke beschikking hem in persoon is uitgereikt op 16 juli 2007. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat door de Nederlandse Staat vanaf 29 juni 2007 verschillende acties zijn ondernomen om verdachte ertoe te bewegen Nederland te verlaten. Er zijn meerdere aanzeggingen aan verdachte uitgereikt om Nederland te vertrekken en door de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) en de Vreemdelingenpolitie zijn er verschillende (minimaal 12) vertrekgesprekken met verdachte gevoerd. Verdachte heeft bij deze gesprekken een non-coöperatieve houding en maakt gebruik van meerdere aliassen. Door dat laatste blijft onzeker wie verdachte daadwerkelijk is en wordt uitzetting ernstig bemoeilijkt. Door Interpol is er een dactyloscopisch onderzoek verricht ter vaststelling van de identiteit en nationaliteit van verdacht in de landen: Spanje, Portugal, Italië, Griekenland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland, Luxemburg, Algerije en Marokko. Dit onderzoek heeft niet tot resultaat geleid. Daarnaast is verdachte meerdere malen in vreemdelingenbewaring gesteld, te weten van 29 juni 2007 tot 3 december 2007, 19 februari 2010 tot 6 april 2010 en 17 mei 2010 tot 23 februari 2011. Verdachte heeft zelf geen enkele adequate poging ondernomen om in het bezit te geraken van een reisdocument waarmee hij Nederland zou kunnen verlaten. Hij verklaart uit Spanje te komen, maar hij spreekt maar een klein beetje Spaans en kan geen documenten overleggen waaruit zijn identiteit blijkt. De autoriteiten van Spanje zeggen verdachte daarenboven niet te kennen als onderdaan. Volgens zijn ex-vriendin is verdachte van Marokkaanse afkomst en heet hij [B]. Ter verkrijging van een reisdocument is verdachte daarom op 31 maart 2010 gepresenteerd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko. Ook zijn door DT&V op 23 november 2010 de originele vingerafdrukken van verdachte aangeboden aan de autoriteiten in Rabat. Vervolgens is hierop herhaaldelijk (meer dan 10 keer) gerappelleerd. De autoriteiten van Marokko hebben echter (nog) niet gereageerd.
Gelet op al deze acties van de Nederlandse overheid is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van de ten laste gelegde overtreding van artikel 197 Sr, te weten op 9 juli 2012, de terugkeerprocedure jegens verdachte volledig was doorlopen.
Uit het dossier blijkt dat op 24 juli 2012 aan verdachte opnieuw de maatregel vreemdelingenbewaring is opgelegd. De rechtbank slaat acht op het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 5 november 2012 (LJN: BY2536). Hoewel de overwegingen van het hof ten aanzien van de vreemdelingenbewaring mogelijk tot de conclusie kunnen leiden dat de Staat door verdachte opnieuw in vreemdelingenbewaring te stellen de terugkeerprocedure heeft hervat, dan wel opnieuw heeft aangevangen, komt de rechtbank in deze zaak tot een ander oordeel.
Op 6 mei 2013 is de vreemdelingenbewaring van verdachte opgeheven. De situatie is in de tussenliggende periode niet veranderd, zodat de uitzettingsmogelijkheden van verdachte naar het oordeel van de rechtbank gelijk zijn aan de uitzettingsmogelijkheden ten tijde van het ten laste gelegde feit. De Staat heeft zich, zoals vermeld, reeds voor aanvang van de vreemdelingenbewaring op 24 juli 2012 ruim voldoende ingespannen om terugkeer naar het land van herkomst voor verdachte mogelijk te maken. Niet gebleken is, in verband met de nieuwe vreemdelingenbewaring, dat de Staat voor die tijd mogelijkheden onbenut heeft gelaten. Verdachte daarentegen heeft geen enkele actieve bijdrage geleverd aan zijn uitzetting, maar die juist gefrustreerd. De rechtbank benadrukt dat er niet enkel op de Staat een inspanningsverplichting rust, maar op verdachte ook een vertrekplicht. Verdachte is die plicht echter stelselmatig niet nagekomen.
Bij voormelde stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het enkel opnieuw opleggen van vreemdelingenbewaring niet betekent dat, met terugwerkende kracht, de terugkeerprocedure op 9 juli 2012 (toch) niet volledig was doorlopen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er bestaan geen redenen voor beëindiging of schorsing van de vervolging.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
4. Waardering van het bewijs
Op 9 juli 2012 krijgen verdachte en aangeefster ruzie nadat zij samen biertjes hebben gedronken bij aangeefster thuis. Zowel aangeefster als verdachte heeft verklaard dat aangeefster verdachte het huis wilde uitwerken, waarbij aangeefster het T-shirt van verdachte kapot heeft gescheurd. Aangeefster stelt dat verdachte haar vervolgens op de bank heeft geduwd, een knie in haar buik drukte en haar keel heeft dichtgeknepen. Verdachte ontkent dit en zegt dat hij aangeefster in het geheel niet heeft mishandeld en zich enkel heeft verweerd met zijn armen. Verdachte zegt daarbij niet geduwd te hebben, niet geslagen en zou niet de keel van aangeefster hebben dichtgeknepen.
De rechtbank dient dus de vraag te beantwoorden of verdachte aangeefster heeft mishandeld. Daarnaast dient de rechtbank te beoordelen of verdachte de dag van het voorval aanwezig was in Nederland terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de onder 1 ten laste gelegde mishandeling bewezen. Zij wijst daarbij op de aangifte, de verklaring van de aangeefster als getuige ter terechtzitting en de letselverklaring. De verklaring van verdachte komt, met uitzondering van het door verdachte gepleegde geweld, in grote lijnen overeen met de verklaring van aangeefster. Daarnaast geeft aangeefster haar aandeel in de ruzie toe, wat haar verklaring geloofwaardiger maakt, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie bewezenverklaring gevorderd op de gronden zoals aangevoerd onder paragraaf 3.2.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling. De aangifte staat lijnrecht tegenover de verklaring van verdachte en wordt enkel ondersteund door steunbewijs. Dit steunbewijs is echter allemaal terug te leiden naar de verklaring van aangeefster. Op grond van het voorgaande dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank ziet zich geconfronteerd met de verklaringen van aangeefster enerzijds en de verklaringen van verdachte anderzijds, die van elkaar verschillen zoals reeds onder 4.1 weergegeven. De rechtbank kent uiteindelijk meer gewicht toe aan de verklaringen van aangeefster. Haar verklaring wordt in de eerste plaats ondersteund door de verklaring verdachte zelf. Verdachte verklaart in grote lijnen hetzelfde als aangeefster tot en met het scheuren door aangeefster van verdachtes T-shirt. Daarnaast acht de rechtbank de verklaring van aangeefster ook geloofwaardig nu zij verklaart zelf de eerste duw te hebben gegeven, waarbij het shirt van verdachte is gescheurd. Verdachte ontkent elk geweld, terwijl er bij aangeefster letsel is geconstateerd dat past bij het dicht knijpen van haar keel.
De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 9 juli 2012 te Amsterdam opzettelijk zijn levensgezel [A] heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het
- dichtknijpen van de keel van [A] en
- met de knie drukken op de buik van [A],
waardoor voornoemde [A] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 9 juli 2012 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht niet meer dan één maand voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte heeft opheffing aangevraagd van zijn ongewenstverklaring. Als verdachte wordt veroordeeld tot een straf die hoger is dan een maand gevangenisstraf wordt dit door de IND tegen hem gebruikt.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van huiselijk geweld. Door zich agressief tegen haar te gedragen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft hij haar vertrouwen geschonden dat zij zich in de beslotenheid van haar woning veilig kan voelen.
Daarnaast heeft verdachte, door als ongewenst vreemdeling in Nederland te verblijven, bewust een door het bevoegde gezag genomen besluit genegeerd en daarmee het Nederlandse vreemdelingenbeleid doorkruist.
Voorts is verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 april 2013 eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. De rechtbank acht daarom, mede in aanmerking genomen de LOVS oriëntatiepunten, een gevangenisstraf van na te noemen duur passend.
Blijkens de verklaring van aangeefster ter zitting is de relatie met verdachte inmiddels verbroken. Na opheffing van zijn vreemdelingenbewaring op 6 mei 2013 stond verdachte echter meteen weer voor de deur van aangeefster, evenals de dag erna. Gelet op deze omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tevens een voorwaardelijk deel op te leggen, teneinde verdachte er van te doordringen dat hij zich in de toekomst van strafbare feiten, in het bijzonder jegens aangeefster, zal dienen te onthouden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 197, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Als vreemdeling in Nederland verblijven terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Piena, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en H.M. van Niftrik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Beerts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2013.